Wet van 2 december 2004 tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met invoering van bestuursrechtelijke handhaving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het omwille van de rechtshandhaving in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen wenselijk is te komen tot invoering van bestuursrechtelijke handhaving;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In deze wet wordt verstaan onder:

    a. beboetbaar feit: een gedraging in strijd met deze wet ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd;

    b. boete: de bestuurlijke sanctie die bestaat uit de onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een bepaalde geldsom aan de Staat.

B

In artikel 17 wordt «indien sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit» vervangen door: indien sprake is van een redelijk vermoeden van een beboetbaar feit als bedoeld in artikel 18 of van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 19c.

C

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 17a

De toezichthouder is te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Hij kan daartoe de uitlevering vorderen tegen een door hem afgegeven schriftelijk bewijs. Zodra het belang van onderzoek omtrent het beboetbare feit zulks toelaat wordt het in beslag genomen voorwerp teruggegeven aan degene bij wie het in beslag is genomen.

D

Na artikel 17a wordt onder vernummering van § IV tot § V een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ IV. Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 18

Als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15.

Artikel 18a
  • 1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:

    1°. de rechtspersoon, of

    2°. degene die opdracht heeft gegeven tot de gedraging waardoor in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet is gehandeld alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of

    3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld:

    1°. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,

    2°. de maatschap,

    3°. de rederij, en

    4°. het doelvermogen.

Artikel 18b
  • 1. Indien de toezichthouder vaststelt, dat een beboetbaar feit is begaan, maakt hij daarvan zo spoedig mogelijk een rapport op.

  • 2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

    a. de naam van degene die het beboetbaar feit heeft begaan;

    b. de aard van het beboetbare feit onder vermelding van het wettelijke voorschrift waarmee in strijd is gehandeld;

    c. de aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop het beboetbaar feit is vastgesteld;

    d. de bij het beboetbaar feit betrokken persoon of personen;

    e. het officiële nummer waaronder een betreffend vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met een beboetbaar feit van belang.

  • 3. Indien de toezichthouder, bedoeld in het eerste lid, jegens de bij een beboetbaar feit betrokken persoon een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat jegens hem wegens het begaan van het beboetbaar feit een rapport als bedoeld in het eerste lid zal worden opgemaakt, is die persoon niet langer verplicht terzake enige verklaring af te leggen. De in de eerste volzin bedoelde persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 4. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar.

  • 5. Gelijktijdig met de toezending, bedoeld in het vierde lid, wordt het rapport in afschrift toegezonden of uitgereikt aan de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 6. Op verzoek van de in het vijfde lid bedoelde persoon die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de toezichthouder, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 19
  • 1. Indien de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar voornemens is om degene door wie een beboetbaar feit is begaan een boete op te leggen, wordt deze hiervan in kennis gesteld onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. Op verzoek van de in het eerste lid bedoelde persoon die de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar er zoveel mogelijk voor dat de in de kennisgeving vermelde gronden aan hem worden medegedeeld in voor hem begrijpelijke taal.

  • 3. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar binnen een door hem te bepalen termijn de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens de boete wordt opgelegd.

  • 4. Indien de persoon, bedoeld in het derde lid, zijn zienswijze mondeling naar voren brengt en hij de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar, op diens verzoek ervoor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 19a
  • 1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.

  • 2. De terzake van deze wet gestelde beboetbare feiten, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.

Artikel 19b
  • 1. Geen boete wordt opgelegd indien degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, is overleden.

  • 2. Geen boete wordt opgelegd, indien een beboetbaar feit tevens een strafbaar feit oplevert.

Artikel 19c

Een beboetbaar feit wordt aangemerkt als een strafbaar feit indien binnen een periode van 48 maanden tweemaal voor een zelfde feit, elk afzonderlijk in een periode van maximaal 24 maanden voorafgaand aan dat feit, een boete is opgelegd en onherroepelijk is geworden.

Artikel 19d
  • 1. De hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, is, indien begaan door:

    a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11 250,

    b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45 000.

  • 2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de boete met 50% van de geldsom, indien terzake het plegen van het beboetbare feit nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat het feit is geconstateerd en het opleggen van een vroegere boete wegens het niet naleven van dezelfde wettelijke verplichting onherroepelijk is geworden.

  • 3. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

Artikel 19e
  • 1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar.

  • 2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:

    a. de hoogte van de boete;

    b. het beboetbare feit ter zake waarvan de boete opgelegd wordt;

    c. de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van deze wet, voor zover deze verplichting is aangeduid als beboetbaar feit;

    d. de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen;

    e. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

  • 3. De beschikking wordt gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18b.

  • 4. Op verzoek van de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde persoon die de inhoud van de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 19f
  • 1. De bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt na verloop van twee jaren na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd.

  • 2. Bij overlijden van degene aan wie een boete is opgelegd, vervalt de opgelegde boete voor zover de geldsom nog niet is geïnd.

Artikel 19g
  • 1. De boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 19e, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De beslissing om een boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 19h
  • 1. Bij gebreke van betaling maant de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk aan binnen een termijn van twee weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de kosten die op de aanmaning betrekking hebben.

  • 2. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 19i.

Artikel 19i
  • 1. Bij gebreke van betaling vordert de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.

  • 2. Het dwangbevel wordt op kosten van de degene aan wie de boete is opgelegd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3. Gedurende zes weken na de dag van betekening van het dwangbevel staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

  • 4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 19e, eerste lid, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.

  • 5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningsrechter desgevraagd anders beslist.

Artikel 19j

Indien een boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.

E

Aan artikel 21 wordt na «deze wet» toegevoegd: , met uitzondering van een beschikking als bedoeld in artikel 19e, eerste lid.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt de zinsnede «de Wet arbeid vreemdelingen, de artikelen 2, eerste lid, en 15» vervangen door: de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 19c.

ARTIKEL III

Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL IV

De straffen gesteld op de Wet arbeid vreemdelingen juncto artikel 1, onder 40, van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor ingevolge deze wet slechts een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

's-Gravenhage, 2 december 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven