Besluit van 15 december 2004, houdende regels omtrent de verstrekking van subsidie aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 241, 254 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van vreemdelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 oktober 2004, nr. DJB/Jz-2523727, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op artikel 38, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg;

De Raad van State gehoord (advies van 25 november 2004, nr. W03.04.0526/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 december 2004, Directie wetgeving, 5322881/04/6 ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;

b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

c. rechtspersoon: de rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 241, zevende lid, 254, tweede lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van vreemdelingen;

d. subsidie: de aan de rechtspersoon te verstrekken subsidie ten behoeve van de uitoefening van de taak, bijzondere door Onze Minister van Justitie aan te geven kosten daaronder begrepen.

e. gerealiseerde jaarbezetting: het aantal minderjarigen waarvoor de rechtspersoon in het jaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, taken bedoeld in de artikelen 241, zevende lid, 254, tweede lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft uitgevoerd.

Artikel 2

  • 1. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

  • 2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 3. De subsidie wordt bepaald aan de hand van door Onze Minister vast te stellen normbedragen per taak.

HOOFDSTUK II. VERLENING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

§ 1. De aanvraag

Artikel 3

  • 1. Uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar stelt Onze Minister de rechtspersoon schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon.

  • 2. Voorts deelt hij de voorlopig vastgestelde normbedragen mee.

Artikel 4

De aanvraag van de subsidie gaat tevens vergezeld van de wijze waarop de rechtspersoon zijn taak uitvoert, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, tenzij deze werkwijze reeds bij een eerder ingediende aanvraag van de subsidie is overgelegd en zich geen veranderingen hebben voorgedaan die leiden tot bijstelling van deze werkwijze.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

Het bedrag van de subsidieverlening wordt bepaald door de normbedragen per taak te vermenigvuldigen met de toegekende capaciteit, zijnde het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.

Artikel 6

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 5, kan in de loop van het begrotingsjaar worden gewijzigd, indien als gevolg van de ontwikkeling van de prijzen of de ontwikkeling in de loonkosten de geldende begroting van het Ministerie van Justitie wordt aangepast.

  • 2. Onze Minister kan bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als prijsgevoelig en welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als loongevoelig.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister beslist voor 1 januari van het boekjaar op de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2. Indien de subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt zij verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3. Verplichtingen van de rechtspersoon

Artikel 8

De rechtspersoon behoeft de voorafgaande toestemming van Onze Minister voor de rechtshandelingen genoemd in de onderdelen a tot en met f en h tot en met j van het eerste lid van artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede voor een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 9

De rechtspersoon verstrekt aan Onze Minister uiterlijk vier weken na het einde van ieder kwartaal:

a. een opgave van het aantal minderjarigen ten aanzien van wie het de taken bedoeld in de artikelen 241, zevende lid, 254, tweede lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek uitvoert met een aanduiding van de taken;

b. andere, door Onze Minister te bepalen, gegevens die voor de verstrekking van de subsidie van belang zijn.

Artikel 10

  • 1. De rechtspersoon vormt een egalisatiereserve.

  • 2. De egalisatiereserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming zijn met het activiteitenplan, bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Per boekjaar mag de toevoeging aan de egalisatiereserve niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie, inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve niet meer mag bedragen dan een door Onze Minister te bepalen bedrag.

  • 4. Een subsidietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van de rechtspersoon. Is de egalisatiereserve niet toereikend, dan wordt in het navolgend boekjaar aan Onze Minister een plan van aanpak overgelegd om dit tekort op te heffen. Alsdan kan het subsidietekort ten laste komen van het eigen vermogen.

  • 5. Onze Minister kan nadere regels stellen inzake het beheer van de egalisatiereserve.

Artikel 11

De rechtspersoon kan ten behoeve van specifieke doelen reserves of voorzieningen vormen mits deze door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 12

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de rechtspersoon aan Onze Minister een vergoeding voor vermogensvorming schuldig.

  • 2. De rechtspersoon doet van de gevallen, bedoeld in het tweede lid van artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, onverwijld mededeling aan Onze Minister.

  • 3. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor roerende zaken wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in het tweede lid, onder b van artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt uitgegaan van de ontvangen schadevergoeding.

  • 4. Het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor onroerende zaken vindt plaats door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de rechtspersoon wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 5. Indien het vermogen is gevormd mede met andere middelen dan de subsidie, komt aan Onze Minister toe het bedrag, waarmee de subsidiëring door Onze Minister in verhouding tot die middelen aan de vorming van het vermogen heeft bijgedragen.

  • 6. Onze Minister komt de in het eerste lid bedoelde vordering niet toe, indien de activiteiten van de rechtspersoon met toestemming van Onze Minister door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die rechtspersoon in eigendom worden overgedragen.

Artikel 13

  • 1. Indien de rechtspersoon zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel hebben, brengt zij een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

  • 2. Indien aan de rechtspersoon zaken ter beschikking worden gesteld door een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, betaalt zij aan deze andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat ter zake op grond van de historische kostprijs en rekening houdende met de voor de rechtspersoon geldende afschrijvingspercentages in redelijkheid in rekening kan worden gebracht.

  • 3. Indien een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, voor deze rechtspersoon diensten verricht welke in het algemeen door de rechtspersoon in eigen beheer worden verricht, betaalt de rechtspersoon aan de andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat het verrichten van de diensten in eigen beheer zou hebben gekost.

  • 4. De rechtspersoon verstrekt desgevraagd aan Onze Minister een beschrijving van de tussen de rechtspersoon en andere rechtspersonen bestaande organisatorische dan wel financiële banden alsmede, van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 14

  • 1. De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden in voldoende mate.

  • 2. De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de minderjarigen die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken, indien deze aansprakelijkheid niet reeds anderszins is verzekerd.

  • 3. De rechtspersoon verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde en zijn roerende zaken tegen brandschade, waterschade en diefstal.

§ 4. De subsidievaststelling

Artikel 15

  • 1. De rechtspersoon dient vóór 1 mei van het jaar volgend op het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. In de exploitatierekening, bedoeld in artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de afschrijving van onroerende zaken gespreid over veertig jaren, van verbouwingen over tien jaren en van duurzame gebruiksmiddelen gespreid conform door Onze Minister vast te stellen termijn, die per gebruiksmiddel kan verschillen.

  • 3. Onze Minister kan met betrekking tot de vormgeving van de exploitatierekening en het activiteitenverslag, bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht, modellen vaststellen.

Artikel 16

  • 1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.

Artikel 17

  • 1. Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen meer bedraagt dan 105% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verhoging van de subsidie plaats. De hoogte van de verhoging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%} – 105%.

  • 2. Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen minder bedraagt dan 95% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verlaging van de subsidie plaats. De hoogte van de verlaging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    95% – {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%}.

  • 3. Op de subsidie berekend overeenkomstig de voorgaande leden wordt in mindering gebracht het bedrag waarmee de toevoeging aan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 10, van de rechtspersoon meer bedraagt dan 5% van de vastgestelde subsidie voor het desbetreffende boekjaar, inclusief genoten rente, of het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve hoger is dan het door Onze Minister te bepalen bedrag.

Artikel 18

  • 1. Onze Minister beslist binnen acht maanden na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. Indien de rechtspersoon niet binnen de door Onze Minister gestelde termijn, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvraag heeft aangevuld, wordt de subsidie aan de hand van de beschikbare informatie door Onze Minister ambtshalve vastgesteld.

§ 5. Bevoorschotting

Artikel 19

  • 1. Onze Minister kan een maandelijks te betalen voorschot verlenen.

  • 2. Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt tevens een aanvraag tot verlening van een voorschot gedaan.

  • 3. Onze Minister beslist op de aanvraag tot verlening van een voorschot op hetzelfde moment als waarop een beslissing wordt genomen op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

HOOFDSTUK III. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Uitgegeven de achtentwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De Wet op de jeugdzorg bepaalt dat de uitvoering van de voogdij en de gezinsvoogdij (artikel 10, eerste lid, onder a en b) in beginsel met uitsluiting van andere rechtspersonen geschiedt door de stichting die het bureau jeugdzorg in stand houdt. Hierop zijn, indien het bij of krachtens de wet aangewezen vreemdelingen betreft, twee uitzonderingen gemaakt. Ten eerste kan de rechter de voogdij of de voorlopige voogdij over een minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend, en in verband daarmee in Nederland verblijft, alsmede over door Onze Minister van Justitie aan te wijzen categorieën andere minderjarigen, opdragen aan een daartoe door Onze Minister aanvaarde rechtspersoon (artikelen 1:241 en 302 BW). Ten tweede kan een rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een daartoe aanvaarde rechtspersoon, indien de minderjarige deel uitmaakt van een gezin waarvan de leden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend en die in verband daarmee in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft. Ook kan de rechter de ondertoezichtstelling verlengen indien dit in verband met de continuïteit noodzakelijk is (artikel 1:254 BW). De gezinsvoogdij is bij amendement Kalsbeek (Kamerstukken II 2002/03, 28 168, nr.35) ingevoegd en later gewijzigd door de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige onvolkomenheden.

In artikel 38 van de wet is bepaald dat de Minister van Justitie een rechtspersoon die bovengenoemde taken uitvoert, subsidie kan verstrekken. Dit Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen strekt hiertoe.

Een ontwerp van dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2004, 103). Gedurende de voorhangprocedure is geen reactie ontvangen.

Wijze van subsidiëring

De wijze van subsidiëring is gebaseerd op de systematiek die gehanteerd werd in het Subsidiebesluit voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen onder de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb.1998, 30). De terminologie van het besluit is aangepast aan de Wet op de jeugdzorg. Hoofdstuk III (Subsidiëring van bijzondere projecten en doeleinden) van het voornoemde besluit is vervallen, omdat artikel 38, eerste tot en met het derde lid, van de wet, hiertoe reeds de mogelijkheid biedt. De huidige systematiek voor de subsidieverstrekking aan de rechtspersoon die thans belast is met de uitvoering van de hier bedoelde wettelijke taken, voldoet in de praktijk en er is derhalve geen reden om de systematiek te veranderen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht zijn onverkort van toepassing.

Administratieve lasten

In het besluit zijn geen nieuwe administratieve verplichtingen voor de rechtspersoon opgenomen. Aangezien de rechtspersoon niet onder de definitie valt van het bedrijfsleven zoals het kabinet deze heeft vastgesteld, heeft dit besluit geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Het Besluit is ter advisering aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Actal heeft besloten het besluit niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Om de rechtspersoon in staat te stellen een subsidieaanvraag in te dienen conform artikel 4:60 Awb, stelt de Minister van Justitie de rechtspersoon uiterlijk 1 juli schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon.

Artikel 4

In artikel 38, vijfde lid, van de wet is onder meer bepaald dat de artikelen 13 tot en met 16 van de wet van overeenkomstige toepassing zijn op de rechtspersoon die de voogdij en gezinsvoogdij voor vreemdelingen uitvoert. Deze artikelen hebben betrekking op de kwaliteit van de uitvoering. Zo dient de rechtspersoon de wijze waarop het zijn wettelijke taken uitvoert schriftelijk vast te leggen. Deze eis is een belangrijke voorwaarde om de opgedragen taken verantwoord uit te voeren. Om deze reden dient de werkwijze ook bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd. Het verschaffen van de werkwijze is in aanvulling op de eisen die artikel 4:61 Awb stelt en dient derhalve te worden verschaft naast het activiteitenplan en de begroting bedoeld in dit artikel.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt de systematiek van subsidiëren. De subsidie van de rechtspersoon wordt vastgesteld op basis van het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar T-1 te vermenigvuldigen met het vastgestelde normbedrag.

Artikel 6

Ontwikkeling van de prijzen of ontwikkeling van de loonkosten kunnen ertoe nopen dat de geldende begroting van het Ministerie van Justitie wordt aangepast. Dit artikel bepaalt dat in een dergelijk geval ook de subsidie van de rechtspersoon kan worden aangepast.

Artikel 7

Dit artikel stelt regels omtrent de beslissing tot subsidieverlening.

Artikel 8

Aansluitend bij artikel 4:71 Awb wordt in artikel 8 bepaald dat de rechtspersoon de toestemming van de Minister van Justitie behoeft voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen. Het betreft hier rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen, of op de kwaliteit en omvang van de activiteiten. Ook is toestemming van de Minister van Justitie vereist voor een fusie, aangezien deze rechtshandeling gevolgen heeft voor de wijze waarop de gesubsidieerde taken worden uitgeoefend.

Artikel 9

De Minister van Justitie wordt per kwartaal op de hoogte gesteld van het aantal minderjarigen die onder voogdij van de rechtspersoon staan of onder haar toezicht zijn gesteld. De Minister van Justitie krijgt hierdoor inzicht in de te subsidiëren kosten.

Voor zover andere gegevens voor de bepaling van de uiteindelijke hoogte van de subsidie van belang kunnen zijn, kan de Minister bepalen dat ook deze gegevens per kwartaal worden verstrekt.

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de rechtspersoon daarvan onverwijld mededeling aan de Minister van Justitie. Dit volgt uit artikel 4:70 Awb.

Artikel 10

In dit artikel wordt de egalisatiereserve geregeld. Deze reserve is bedoeld om de verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten en de vastgestelde subsidiebedragen op te vangen (artikel 4:72 Awb). De egalisatiereserve is een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.

In artikel 4:72 Awb is geregeld dat de egalisatiereserve met zo hoog mogelijke rente en zo veilig mogelijk wordt belegd. De genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

Artikel 11

Fluctuaties in de reguliere exploitatie dienen opgevangen te worden met de egalisatiereserve. Aanvullend kan het noodzakelijk zijn dat voor specifieke of incidentele kosten voorzieningen of reserves worden gecreëerd. Te denken daarbij valt daarbij aan een reserve voor onderhoud en een tijdelijke reserve voor het opvangen van de kosten van een reorganisatie of een voorziening vakantiegelden. Met het toestemmingsvereiste wordt beoogd te voorkomen dat de gemaximeerde egalisatiereserve via de weg van het creëren van specifieke reserves en voorzieningen wordt uitgehold, waardoor de totale vermogenspositie niet meer in evenwicht is met de financiële risico’s die ten last komen van de rechtspersoon.

Artikel 12

Dit artikel regelt in welke gevallen de rechtspersoon vergoedingsplichtig is in het geval de verstrekking van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. De basis van de regeling ligt in artikel 4:41 Awb.

Als belangrijkste voorbeelden van situaties waarin een vergoedingsplicht ontstaat kunnen worden genoemd de intrekking van de subsidieverlening of subsidievaststelling, de beëindiging van de subsidie of de ontbinding van de rechtspersoon.

Overeenkomstig het eerste lid, onder b, van artikel 4:41 Awb, wordt in de leden 3 en 4 aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Het vijfde lid geeft een nadere regel over de hoogte van de vergoeding. Het zesde lid bepaalt dat een rechtspersoon niet vergoedingsplichtig is, indien de werkzaamheden van de rechtspersoon door een andere rechtspersoon worden overgenomen en voortgezet.

Artikel 13

Dit artikel strekt ertoe te voorkomen dat subsidiegelden via ondersteunende rechtspersonen (moederstichtingen of steunstichtingen) wegvloeien.

Het eerste lid ziet erop dat ook aan andere derden dan ondersteunende rechtspersonen voor het ter beschikking stellen van zaken of het verrichten van diensten een kostendekkende prijs in rekening wordt gebracht.

Om bij voorbeeld te voorkomen dat de gesubsidieerde rechtspersoon een onroerende zaak, die op zijn balans is afgeschreven, tegen de boekwaarde aan een ondersteunende rechtspersoon verkoopt, die het in goede staat verkerende pand vervolgens tegen een reële prijs verhuurt aan de gesubsidieerde, is in het tweede lid bepaald dat in een dergelijk geval de huurprijs op andere wijze berekend dient te worden. Anders zouden langs deze weg hogere subsidies kunnen worden verkregen. Het derde lid bevat eenzelfde regeling in geval van het verrichten van diensten. Om te kunnen beoordelen of in een gegeven geval een rechtspersoon als een ondersteunende rechtspersoon moet worden beschouwd in verband met de berekening van de hoogte van de te betalen vergoedingen, is in het vierde lid bepaald dat desgevraagd een beschrijving van de organisatorische en financiële banden tussen de gesubsidieerde en andere rechtspersonen wordt verstrekt.

Artikel 14

Dit artikel bepaalt waarvoor de rechtspersoon zich dient te verzekeren.

Artikelen 15 tot en met 18

Deze artikelen stellen regels omtrent de subsidievaststelling. De regels genoemd in artikel 17 waren in het Subsidiebesluit voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen opgenomen onder artikel 2. Daar het echter betrekking heeft op de subsidievaststelling heeft een herschikking plaats gevonden.

Artikel 19

Dit artikel geeft regels omtrent de bevoorschotting.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven