Besluit van 16 december 2004 tot inwerkingstelling van delen van de Wet op de
jeugdzorg
Wij Beatrix, bij de
gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.
enz. enz.
Op de voordracht van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december
2004, nr. DJB/JZ-2538013, gedaan in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie;
Gelet
op artikel 112, eerste lid, van de Wet op
de jeugdzorg;
Hebben goedgevonden en
verstaan:
Enig Artikel
De
artikelen van de Wet op de jeugdzorg, die niet bij het Koninklijk
Besluit van 20 augustus 2004, in werking zijn getreden, treden, met
uitzondering van de artikelen 5, tweede lid, onder c, en artikel 107,
eerste lid, in werking met ingang van 1 januari
2005.
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is belast met
de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
's-Gravenhage, 16
december
2004
Beatrix
De
Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,
C. I. J.
M. Ross-van
Dorp
Uitgegeven de achtentwintigste december 2004
De Minister van
Justitie,
J.
P.
H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
Bij Koninklijk Besluit van 20 augustus 2004 (Stb.
2004, 420) zijn de artikelen 1 en 2, alsmede Hoofdstuk V en artikel
107, tweede en derde lid, van de Wet op de jeugdzorg, met ingang van 1
september 2004 in werking getreden. Dit besluit strekt tot
inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg van de overige artikelen
met ingang van 1 januari 2005. Voor artikel 5, tweede lid, onder c, is
een uitzondering gemaakt omdat, zoals ook tijdens de parlementaire
behandeling is aangegeven, nog niet is uitgekristaliseerd voor welke
vormen van zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, de bureaus
jeugdzorg de indicatietaak zullen moeten vervullen. Aan artikel 107,
eerste lid, bestaat geen behoefte meer aangezien hoofdstuk V van de wet
al op 1 september 2004 in werking is getreden.
De Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,
C. I. J.
M. Ross-van
Dorp