Besluit van 10 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 juni 2004, nr. PRO 2004/67264, Directoraat-generaal Veiligheid, project PRO;

Gelet op de artikelen 7, derde lid, 9, 30, tweede lid, 31, eerste, tweede en derde lid, 45, zevende lid, 50, derde lid, en 54 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 2 september 2004, nr. W04.04.0255/I/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 december 2004, nr. PRO 2004/78768;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsomschrijving

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder rijkswet: Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid.

§ 2. Deskundigheid van de raad

Artikel 2

  • 1. De keuze van de leden van de raad, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de rijkswet, geschiedt op zodanige wijze dat in de raad ten minste deskundigheid aanwezig is op het terrein van bestuurlijke zaken, gedragswetenschappen, veiligheidskunde, milieukunde en onderzoeksmethodologie.

  • 2. De keuze van de buitengewone leden van de raad, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de rijkswet, geschiedt op zodanige wijze dat in de raad tenminste deskundigheid aanwezig is op de specifieke terreinen waarop de raad onderzoek verricht.

§ 3. Eed of belofte

Artikel 3

  • 1. Alvorens zitting te nemen legt de voorzitter van de raad ofwel in handen van Onze Minister de eed af waarvan de tekst is weergegeven in het tweede lid, ofwel spreekt hij ten overstaan van Onze Minister de belofte uit, waarvan de tekst is weergegeven in het derde lid.

  • 2. De tekst van de eed luidt: «Ik zweer dat ik het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid of enige andere wet gegeven, nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik zweer dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik zweer dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig.».

  • 3. De tekst van de belofte luidt: «Ik beloof dat ik het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid of enige andere wet gegeven nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik verklaar dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik verklaar dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Dit verklaar en beloof ik.».

  • 4. Alvorens zitting te nemen leggen de leden van de raad ofwel in handen van de voorzitter van de raad een eed af ofwel spreken zij ten overstaan van de voorzitter van de raad een belofte uit. Op deze eed en deze belofte zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van de woorden «het ambt van voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid» de woorden «mijn ambt in de Onderzoeksraad voor veiligheid» treden en daarna in plaats van de woorden «dit ambt» en «het ambt» telkens «mijn ambt».

  • 5. Bij herbenoeming na een periodieke aftreding is het afleggen van een nieuwe eed of het uitspreken van een nieuwe belofte niet vereist.

§ 4. Vergoedingen

Artikel 4

  • 1. Voor het verrichten van hun werkzaamheden in het kader van de raad ontvangen de in het tweede lid genoemde personen een vergoeding overeenkomstig het tweede tot en met het vierde en het zesde lid.

  • 2. Het niveau van de vergoeding is als volgt:

    a. de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad ontvangen een vergoeding die gelijk is aan het salaris van de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, vermeld in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    b. de leden van de raad, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de rijkswet, ontvangen, voorzover zij niet vallen onder a, een vergoeding als waren zij rijksambtenaar met het maximumsalaris van schaal 17, vermeld in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    c. de buitengewone leden van de raad, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de rijkswet, ontvangen een vergoeding als waren zij rijksambtenaar met het maximumsalaris van schaal 16, vermeld in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De leden van de raad, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de rijkswet, ontvangen een vergoeding voor het vervullen van een functie met een door Onze Minister vast te stellen deeltijdpercentage.

  • 4. De buitengewone leden van de raad, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de rijkswet, ontvangen een vergoeding die overeenkomt met een door Onze Minister vast te stellen percentage van het jaarsalaris van het in het tweede lid te hunnen aanzien genoemde niveau.

  • 5. Vergoeding van reis- en verblijfkosten geschiedt overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 16 van het Reisbesluit binnenland en de artikelen 1 tot en met 16 van het Reisbesluit buitenland.

  • 6. Onze Minister kan bepalen dat de vergoedingen, bedoeld in het vijfde lid, worden vastgesteld op een forfaitair bedrag dat wordt vastgesteld op basis van de in een voorafgaand jaar daadwerkelijk gedeclareerde reis- en verblijfkosten.

§ 5. Bevoegdheden met betrekking tot informatiemateriaal

Artikel 5

  • 1. In de gevallen waarin geen maatregelen getroffen worden om de situatie ter plaatse van een voorval ongewijzigd te laten, nemen personen genoemd in artikel 30, eerste lid, van de rijkswet, deze maatregelen indien de voorzitter van de raad met het oog op het door de raad te verrichten onderzoek hierom verzoekt.

  • 2. De personen, genoemd in artikel 30, eerste lid, van de rijkswet, voldoen aan een verzoek van de voorzitter van de raad als bedoeld in het eerste lid, tenzij dit naar hun oordeel niet mogelijk is uit het oogpunt van dehandhaving van de openbare orde en veiligheid, van de bescherming van leven en gezondheid van personen en dieren, van de bescherming van eigendommen, van de bescherming van het milieu of van de beperking van de schade of vanwege daadwerkelijk operationeel optreden van de krijgsmacht.

  • 3. Indien de personen, genoemd in artikel 30, eerste lid, van de rijkswet, om redenen genoemd in het tweede lid, niet kunnen voldoen aan het verzoek van de voorzitter, als bedoeld in het eerste lid, stellen zij de voorzitter daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 6

  • 1. In geval bij een voorval er risico bestaat voor het teloor gaan van zaken, is de voorzitter van de raad bevoegd bij een voorval direct betrokken zaken ter beschikking van de raad te stellen.

  • 2. Indien de voorzitter van de raad van de bevoegdheid in het eerste lid gebruik maakt, geeft hij daarvan kennis aan andere instanties, indien deze gelijktijdig naar hetzelfde voorval een onderzoek instellen.

  • 3. De voorzitter van de raad geeft de zaken, bedoeld in het eerste lid, weer vrij, zodra verder onderzoek van de zaken naar het oordeel van de raad niet meer nodig is. Van het weer vrijgeven van zaken stelt de voorzitter de in het tweede lid bedoelde instanties onverwijld in kennis.

  • 4. De voorzitter geeft zaken, in gebruik ten behoeve van Onze Minister van Defensie of een buitenlandse krijgsmacht, vrij indien naar het oordeel van Onze Minister van Defensie het belang van het beschikbaar blijven van de betrokken zaken voor onderzoek niet opweegt tegen het belang van inzet van die zaken in het kader van daadwerkelijk operationeel optreden van de krijgsmacht.

§ 6. Bevoegdheden vertegenwoordigers van een andere staat en deskundigen

Artikel 7

  • 1. Een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 45, eerste, tweede of derde lid, van de rijkswet, is, onder leiding van een door de raad aangewezen onderzoeker die de leiding over het onderzoek heeft, bevoegd:

    a. de plaats van het voorval te betreden;

    b. de wrakstukken te onderzoeken;

    c. getuigen en bewijsmateriaal aan te brengen;

    d. informatie omtrent getuigen te verkrijgen en voorstellen te doen omtrent punten van ondervraging;

    e. zo spoedig mogelijk volledige toegang te verkrijgen tot al het bewijsmateriaal;

    f. afschriften van alle relevante documenten te ontvangen;

    g. aan het ontsluiten van vastgelegde gegevens deel te nemen;

    h. aan onderzoeksactiviteiten buiten de plaats van het voorval zoals onderzoeken van onderdelen, technische instructies, testen en nabootsingen deel te nemen;

    i. aan bijeenkomsten inzake de voortgang van het onderzoek deel te nemen, met inbegrip van beraadslagingen omtrent analyses, bevindingen, oorzaken en aanbevelingen;

    j. suggesties te doen ten aanzien van de verscheidene elementen van het onderzoek;

    k. ten aanzien van onderzoeken naar scheepvaartongevallen en scheepvaartincidenten: zijn visie op passende wijze weerspiegeld te krijgen in het rapport.

  • 2. De deskundigen, bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de rijkswet, nemen onder toezicht van de vertegenwoordiger deel aan het onderzoek. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de deskundigen voorzover de bevoegdheden nodig zijn voor het verlenen van bijstand aan de vertegenwoordiger.

§ 7. Zitting

Artikel 8

  • 1. De voorzitter van de raad heeft de leiding over het onderzoek op de zitting. De voorzitter van de raad kan zich door de plaatsvervangende voorzitter van de raad laten vervangen. In geval van vervanging is het tweede tot en met het vijfde lid eveneens van toepassing op de plaatsvervangende voorzitter.

  • 2. De voorzitter stelt de onderzoeker die de leiding heeft over het onderzoek, in de gelegenheid het woord te voeren ter toelichting van zijn bevindingen bij het onderzoek.

  • 3. De getuigen en deskundigen worden gehoord in de volgorde zoals die wordt bepaald door de voorzitter.

  • 4. De voorzitter vraagt degenen die tijdens de zitting worden gehoord, naar naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats. Hij deelt de getuigen en deskundigen behoudens de uitzonderingssituaties, genoemd in artikel 52, eerste lid, van de rijkswet, mede dat zij verplicht zijn de eed of belofte, bedoeld in artikel 52, eerste of tweede lid, van de rijkswet, af te leggen onderscheidenlijk te doen en getuigenis af te leggen dan wel hun diensten als deskundige te verlenen, behoudens het recht van verschoning bedoeld in artikel 52, derde lid, van de rijkswet.

  • 5. De voorzitter is bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd, de schorsing van de zitting, met of zonder tijdsbepaling van de hervatting, te gelasten. Indien hij tot schorsing besluit, wordt dit met redenen omkleed ter zitting medegedeeld en in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. Indien bij een schorsing zonder tijdsbepaling van hervatting de zitting wordt heropend op een latere dag, is artikel 48, tweede en derde lid, van de rijkswet van overeenkomstige toepassing.

§ 8. Onderzoek

Artikel 9

  • 1. Zodra de raad besluit tot het instellen van een onderzoek, wijst de raad een onderzoeker aan die de leiding heeft over het onderzoek.

  • 2. Het onderzoek wordt met voortvarendheid ter hand genomen, waarbij zo nodig met behulp van registratieapparatuur zeker wordt gesteld dat bewijsmateriaal niet verloren gaat.

§ 9. Slot- en strafbepalingen

Artikel 10

Het is een ieder verboden om onbevoegd bij een voorval betrokken zaken weg te nemen of op andere wijze aan het onderzoek te onttrekken in geval de voorzitter van de raad toepassing heeft geeft aan artikel 6, eerste lid.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op het krachtens artikel 97, eerste lid, eerste volzin, van de rijkswet vastgestelde tijdstip.

Artikel 12

Dit rijksbesluit wordt aangehaald als: Rijksbesluit Onderzoeksraad voor veiligheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 december 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het rijksbesluit bevat regels ter uitvoering van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid. Er zijn voorschriften in opgenomen omtrent een aantal uiteenlopende onderwerpen waarvan de rijkswet de regeling of nadere regeling heeft overgelaten aan een algemene maatregel van rijksbestuur. Waar nodig, zijn de afzonderlijke voorschriften hierna toegelicht. Het besluit brengt geen lasten met zich mee, die niet reeds waren voorzien in het kader van de totstandkoming van de rijkswet.

Het besluit regelt een aantal zaken in verband met de raad zelf. Zo worden regels gegeven over de vereiste deskundigheid van de raad, de af te leggen eed of belofte en de vergoedingen. Ook worden regels gegeven voor het houden van een zitting waar getuigen en deskundigen worden gehoord.

Voorts worden (nadere) regels gegeven met betrekking tot een aantal bevoegdheden. Zo worden er regels gegeven over de bevoegdheid van de voorzitter van de raad om maatregelen te verzoeken om de situatie van een voorval ongewijzigd te laten en over de bevoegdheid om zaken ter beschikking van de raad te stellen.

Ten slotte worden er regels gegeven over de bevoegdheid van vertegenwoordigers en deskundigen, die op verzoek van een staat deelnemen aan een onderzoek door de raad.

Artikelen

Artikel 2

Volgens artikel 7 van de rijkswet geschiedt de keuze van de leden van de raad op zodanige wijze, dat alle relevante deskundigheid in de raad aanwezig is. In de raad is in ieder geval deskundigheid aanwezig op het terrein van defensie en transport, aldus artikel 7 van de rijkswet.

Zoals in de memorie van toelichting op de rijkswet (Hoofdstuk II, onder deskundigheid) is aangegeven, dienen de vijf permanente leden een meer algemene deskundigheid te bezitten. In dit artikel wordt nader aangegeven, wat daaronder wordt verstaan. Het eerste lid bepaalt dat de keuze van de permanente leden van de raad geschiedt op een zodanige wijze dat in de raad ten minste deskundigheid aanwezig is op het gebied van bestuurlijke zaken, gedragswetenschappen, veiligheidskunde en milieukunde en onderzoeksmethodologie.

In de memorie van toelichting op de rijkswet (Hoofdstuk II, onder deskundigheid) wordt ook aangegeven dat de buitengewone leden een meer sectorgerichte deskundigheid moeten bezitten. Het tweede lid bepaalt dat de keuze van de buitengewone leden van de raad geschiedt op een zodanige wijze dat ten minste deskundigheid aanwezig is op de specifieke terreinen waarop de raad onderzoek verricht. Artikel 7, derde lid, van de rijkswet geeft aan dat daartoe in ieder geval defensie en transport gerekend moet worden.

Artikel 3

Dit artikel bevat gebruikelijke voorschriften voor het afleggen van de eed of de belofte. Het artikel is ontleend aan artikel 3 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid.

Artikel 4

Dit artikel is ontleend aan artikel 4 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid. De vergoeding van de voorzitter, plaatsvervangende voorzitter en leden van de raad is niet alleen afgestemd op de deskundigheden en ervaring die voor deze functies vereist zijn, maar tevens op de inhoud van de functie. Het deeltijdpercentage, bedoeld in het derde lid, wordt voor een voltijdse functie op 100 gesteld.

Artikel 5

In de gevallen waarin geen of onvoldoende maatregelen getroffen worden om ter plaatse van het voorval de situatie ongewijzigd te laten, terwijl dat uit een oogpunt van het onderzoek door de raad toch nodig is, kan dit op verzoek van de voorzitter van de raad toch geschieden. In dit artikel is bepaald dat de personen, genoemd in artikel 30, eerste lid, van de rijkswet, bedoelde maatregelen nemen op verzoek van de voorzitter van de raad. Betrokken personen dienen evenwel een afweging te maken tussen het voldoen aan het verzoek van de voorzitter van de raad en de andere in het artikel genoemde belangen. Bijvoorbeeld dient de verzorging van gewonden voorrang te hebben boven de maatregelen die nodig zijn uit een oogpunt van een onderzoek naar de oorzaken van een voorval. Wat betreft het daadwerkelijk operationeel optreden van de krijgsmacht moet sprake zijn van een urgente situatie. Gedacht kan worden aan het vrij maken van een start- en landingsbaan voor troepenverplaatsingen indien niet naar een andere baan kan worden uitgeweken.

De in het derde lid opgenomen kennisgeving is opgenomen opdat onderzoekers van de raad dan nog de mogelijkheid hebben bijvoorbeeld door middel van het nemen van foto’s toch nog zoveel mogelijk vast te leggen van de situatie van het voorval.

Artikel 6

Dit artikel is een nadere invulling van artikel 31, eerste lid, van de rijkswet. In geval bij een voorval het risico bestaat voor het teloorgaan van zaken, is de voorzitter van de raad bevoegd direct bij een voorval betrokken zaken ter beschikking van de raad te stellen. Maatregelen tegen teloorgang kwamen ook reeds voor in artikel 13, vierde lid van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid. Dit artikel maakt mede de uitvoering mogelijk van hoofdstuk 3 van bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109), verder te noemen Annex 13.

Het vierde lid voorziet in het vrijgeven van militaire zaken in geval van daadwerkelijk operationeel optreden van de krijgsmacht in een urgente situatie. In de toelichting bij artikel 31 van de rijkswet wordt gewezen op bijvoorbeeld materieel waarvan de krijgsmacht slechts weinig ter beschikking heeft, zoals luchtvaartuigen voor het bijtanken van andere luchtvaartuigen tijdens de vlucht.

Artikel 7

Dit artikel is ontleend aan artikel 9 van het Besluit Raad voor de transportveiligheid. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de rijkswet kan de raad toestaan dat op verzoek van een staat één of meer vertegenwoordigers aan het onderzoek deelnemen. De raad kan ook een dergelijk verzoek aan een andere staat richten. De vertegenwoordigers kunnen zich ingevolge artikel 45, vierde lid, van de rijkswet door deskundigen doen bijstaan. Het onderhavige artikel strekt ter uitvoering van artikel 45, zevende lid, van de rijkswet waarin wordt bepaald dat nadere regels worden gesteld omtrent de bevoegdheden van de vertegenwoordigers van een andere staat en de deskundigen die hen bijstaan. Het artikel voorziet daartoe in een aantal bevoegdheden om informatie te vergaren. Vertegenwoordigers en deskundigen zijn daarbij gebonden aan artikel 45, vijfde lid, van de rijkswet dat tot geheimhouding verplicht.

Het eerste lid, onderdeel a tot en met j, is ontleend aan punt 5.24.1 en 5.25 van Annex 13 en aan punt 9.1 van Code for Investigation of Marine Casualties and Incidents die is aangenomen bij resolutie A.849 (20) van de algemene vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie van 27 november 1997 (IMO-code). Onderdeel k van het eerste lid is ontleend aan punt 9.1, onderdeel 4, van de IMO-code.

Het tweede lid deelt de bevoegdheden van het eerste lid voorzover nodig ook toe aan deskundigen die onder leiding van een vertegenwoordiger werken.

Artikel 8

Dit artikel bevat enkele bepalingen omtrent de orde van behandeling van zaken door de raad ter zitting. Dit artikel is ontleend aan artikel 11 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid.

Artikel 9

Dit artikel is ontleend aan artikel 13 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid. Met dit artikel worden mede de punten 3.2, tweede volzin en 5.5, van Annex 13 in de Nederlandse wetgeving verwerkt.

In de punten 5.6 en 5.7 van Annex 13 wordt bepaald dat de daar genoemde onderzoekshandelingen geschieden «without delay». In het tweede lid is bepaald dat het onderzoek met voortvarendheid ter hand wordt genomen.

Het zeker stellen van bewijsmateriaal, voorgeschreven in het tweede lid, zal overeenkomstig punt 3.2 van Annex 13 onder meer omvatten het maken van foto’s van materiaal dat wordt verplaatst of verloren dreigt te gaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2005, nr. 7.

Naar boven