Wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Mediawet met het oog op verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Mediawet te wijzigen in verband met verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 31, derde lid, onderdeel b, wordt «300 000» vervangen door: 150 000.

B

Artikel 39, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. De omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen, hebben jaarlijks de beschikking over de volgende hoeveelheid zendtijd:

    a. omroepverenigingen waarvan het Commissariaat bij de erkenningverlening heeft vastgesteld dat zij 300 000 of meer leden hebben: 650 uren voor televisie en 3000 uren voor radio;

    b. omroepverenigingen waarvan het Commissariaat bij de erkenningverlening heeft vastgesteld dat zij ten minste 150 000, doch minder dan 300 000 leden hebben: 325 uren voor televisie en 1500 uren voor radio.

C

In artikel 103, eerste lid, wordt, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, onderdeel a vervangen door twee onderdelen, luidende:

a.  de Programmastichting en de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel a, elk hetzelfde bedrag ontvangen;

b.  de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel b, elk een bedrag ontvangen ter hoogte van vijftig procent van het bedrag, bedoeld in onderdeel a; en.

ARTIKEL II

  • 1. Ten aanzien van omroepverenigingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een erkenning als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Mediawet, hebben verkregen, blijven de artikelen 39, eerste lid, en 103, eerste lid, onderdeel a, van de Mediawet, zoals deze luidden op dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing voor de duur van de erkenning.

  • 2. Ten aanzien van omroepverenigingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een erkenning als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Mediawet, hebben verkregen op grond van artikel V, tweede lid, van de wet van 23 maart 2000 tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep (Stb. 138), blijft het zevende lid van laatstgenoemd artikel van toepassing voor de duur van de erkenning.

ARTIKEL III

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij aan artikelen of onderdelen daarvan terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met een daarbij te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

's-Gravenhage, 9 december 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven