Besluit van 3 december 2004, houdende keuring en certificering van spoorvoertuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, nr. HDJZ/S&W/2003-1881;

Gelet op de artikelen 37, tweede lid, 38, 39, eerste lid, 40, tweede lid, 41, 45, 48 en 107 van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 1 december 2003, nr. W09.03.0390/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2897;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: de Spoorwegwet;

b. goedkeuringscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, of artikel 39, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

c. RIC: Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van personenrijtuigen en bagagewagens in het internationale verkeer;

d. RIV: Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van goederenwagons in het internationale verkeer.

HOOFDSTUK II. KEURING EN CERTIFICERING VAN SPOORVOERTUIGEN EN ONDERDELEN DAARVAN

§ 1. Keuring

Artikel 2

  • 1. De keuringsinstantie keurt op aanvraag een spoorvoertuig of een onderdeel daarvan. De keuring betreft het ontwerp, de beproeving en de productie van het voertuig of het onderdeel.

  • 2. De keuring kan geschieden van een type voertuig of onderdeel of van een afzonderlijk voertuig of onderdeel.

Artikel 3

  • 1. De aanvraag voor een keuring wordt ingediend door:

    a. de fabrikant van het spoorvoertuig of onderdeel indien het betreft een keuring van een type voertuig of onderdeel;

    b. de fabrikant, een spoorwegonderneming, de eigenaar of de houder van een spoorvoertuig of onderdeel indien het betreft een keuring van een afzonderlijk voertuig of onderdeel.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een informatiedossier overgelegd.

Artikel 4

  • 1. Betreft de keuring een type voertuig of onderdeel dan geeft de keuringsinstantie daarvoor een certificaat van overeenstemming af indien het voertuig of het onderdeel in overeenstemming is met het informatiedossier en het voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

  • 2. Voor elk overeenkomstig dit type geconstrueerd voertuig of onderdeel dat vergezeld gaat van een verklaring van de fabrikant waarin deze overeenstemming wordt bevestigd, geeft de keuringsinstantie op aanvraag zonder nadere keuring een goedkeuringscertificaat af.

Artikel 5

De artikelen 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de keuring van gebruikte spoorvoertuigen die tot eenzelfde type behoren en waaraan identieke wijzigingen in de constructie, inrichting of uitrusting zijn aangebracht, met dien verstande:

a. dat de aanvraag voor een zodanige keuring wordt ingediend door de eigenaar van die spoorvoertuigen, en

b. dat een verklaring als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt afgegeven door de eigenaar van die spoorvoertuigen.

Artikel 6

Betreft de keuring een afzonderlijk voertuig of onderdeel dan geeft de keuringsinstantie daarvoor een goedkeuringscertificaat af, indien het voertuig of het onderdeel in overeenstemming is met het informatiedossier en het voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 7

Voor een spoorvoertuig of onderdeel waarvoor een certificaat van overeenstemming als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 6 is afgegeven, kan de keuringsinstantie een merkteken verstrekken.

Artikel 8

Met een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 4, tweede lid, of artikel 6, dat geldig is voor het verkeer over hoofdspoorwegen binnen Nederland, wordt gelijkgesteld een vergelijkbaar document afgegeven met inachtneming van het RIC of het RIV door de bevoegde instantie in de zin van deze overeenkomsten.

Artikel 9

  • 1. In afwijking van artikel 4, eerste lid, of artikel 6 mag de keuringsinstantie in geval van spoorvoertuigen of onderdelen waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die of wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de in die artikelen bedoelde eisen kunnen voldoen, of gelijkwaardig zijn aan bestaande eisen, van die eisen afwijken, indien deze technologieën of concepten tenminste dezelfde waarborgen bieden voor de veiligheid en de interoperabiliteit van het verkeer over de hoofdspoorwegen als die eisen.

  • 2. De afwijking wordt afzonderlijk vermeld in het betrokken certificaat van overeenstemming of in het betrokken goedkeuringscertificaat.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het eerste lid.

  • 4. Bij toepassing van het eerste lid voor zover het betreft andere eisen dan die gebaseerd op het Verdrag, hoort de keuringsinstantie Onze Minister en de beheerder.

§ 2. Herkeuring in verband met wijziging goedkeuringscertificaat

Artikel 10

Een goedkeuringscertificaat behoeft wijziging indien ten aanzien van het betrokken spoorvoertuig of onderdeel wijziging heeft plaatsgevonden van:

a. gegevens vermeld in het informatiedossier, bedoeld in artikel 4, eerste lid, respectievelijk artikel 6;

b. technische aspecten waaromtrent bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, respectievelijk artikel 6, eisen zijn gesteld.

Artikel 11

  • 1. De aanvraag voor een wijziging van het goedkeuringcertificaat wordt door de eigenaar of de houder van het betrokken spoorvoertuig of onderdeel ingediend bij de keuringsinstantie die het goedkeuringscertificaat heeft afgegeven.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een informatiedossier overgelegd.

Artikel 12

  • 1. De keuringsinstantie wijzigt het goedkeuringscertificaat indien het gewijzigde spoorvoertuig of onderdeel in overeenstemming is met het betrokken informatiedossier, bedoeld in artikel 11, tweede lid, en het voldoet aan de eisen gesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, respectievelijk artikel 6.

  • 2. Bij de wijziging verstrekt de keuringsinstantie een gewijzigd goedkeuringscertificaat en kan de keuringsinstantie een merkteken verstrekken.

Artikel 13

Betreft de wijziging een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 4, tweede lid, dan stelt de keuringsinstantie ten aanzien van het betrokken spoorvoertuig of onderdeel een afzonderlijk informatiedossier samen bestaande uit de inhoud van het informatiedossier, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met daarin aangebracht de wijzigingen vermeld in het betrokken informatiedossier, bedoeld in artikel 11, tweede lid.

§ 3. Voorschriften en beperkingen aan certificaten

Artikel 14

  • 1. Aan een certificaat van overeenstemming en aan een goedkeuringscertificaat kunnen voorschriften worden verbonden, en deze documenten kunnen onder beperkingen worden afgegeven.

  • 2. Het is verboden in strijd met deze voorschriften of beperkingen met het betrokken spoorvoertuig over een hoofdspoorweg te rijden of de betrokken onderdelen in de handel te brengen of te gebruiken.

§ 4. Keuring na herstel

Artikel 15

Indien een krachtens de wet voor het rijden over de hoofdspoorwegen goedgekeurd spoorvoertuig na een ernstige beschadiging als bedoeld in artikel 45, onderdeel a, van de wet, is hersteld, kan Onze Minister bepalen dat het door de keuringsinstantie gekeurd wordt voordat het opnieuw in gebruik wordt gesteld.

Artikel 16

  • 1. De aanvraag voor een keuring als bedoeld in artikel 15 wordt door de spoorwegonderneming die het herstelde spoorvoertuig gebruikt of door de eigenaar of de houder daarvan ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een informatiedossier overgelegd.

Artikel 17

  • 1. De keuringsinstantie keurt het herstelde spoorvoertuig goed indien het voldoet aan de eisen gesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, of artikel 6.

  • 2. Na goedkeuring verstrekt de keuringsinstantie voor het herstelde spoorvoertuig:

    a. een keuringscertificaat dat in de plaats treedt van de goedkeuring, bedoeld in artikel 15, tweede lid;

    b. een merkteken.

Artikel 18

Indien de keuringsinstantie het herstelde spoorvoertuig afkeurt, vervalt de geldigheid van de met betrekking tot dat voertuig verleende goedkeuring als bedoeld in artikel 15 op het tijdstip waarop het besluit van de keuringsinstantie onherroepelijk wordt.

Artikel 19

  • 1. De keuringsinstantie stelt van keuringen als bedoeld in hoofdstuk II, paragrafen 1, 2 en 4, telkens een technisch dossier samen.

  • 2. Nadat het besluit van de keuringsinstantie met betrekking tot deze keuring onherroepelijk is geworden, stelt de keuringsinstantie het betrokken technische dossier aan de aanvrager van de keuring ter beschikking.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over

a. de vorm en inhoud van:

1°. de informatiedossiers;

2°. het certificaat van overeenstemming;

3°. de goedkeuringscertificaten en de gewijzigde goedkeuringscertificaten;

4°. het technisch dossier;

b. de merktekens en het aanbrengen of verwijderen daarvan.

§ 5. Controle op overeenstemming van de productie

Artikel 21

  • 1. De keuringsinstantie stelt in opdracht van Onze Minister bij de fabrikant aan wie deze instantie voor een type spoorvoertuig of onderdeel een certificaat van overeenstemming als bedoeld in artikel 4, eerste lid, heeft afgegeven, onderzoek in of de productie van de spoorvoertuigen of onderdelen waarop dat certificaat betrekking heeft overeenstemt met de gegevens in het betrokken certificaat en met de gegevens in het betrokken informatiedossier.

  • 2. De met het onderzoek belaste medewerkers van de keuringsinstantie beschikken over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De keuringsinstantie stelt een rapport op van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, en zendt een afschrift daarvan aan Onze Minister.

Artikel 22

De fabrikant, bedoeld in artikel 21, eerste lid, is verplicht om in geval van gebrek aan overeenstemming als bedoeld in dat lid, dit gebrek op eerste vordering van de keuringsinstantie en binnen een door deze instantie te bepalen termijn te herstellen.

§ 6. Intrekking en verval geldigheid goedkeuringscertificaat

Artikel 23

  • 1. Indien de keuringsinstantie vaststelt, dat een spoorvoertuig of onderdeel waarvoor deze instantie een goedkeuringscertificaat als bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 6 of 12, tweede lid, heeft afgegeven, niet langer voldoet aan de bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of artikel 6 gestelde eisen, stelt deze instantie de spoorwegonderneming, die het spoorvoertuig of onderdeel gebruikt, of de eigenaar of houder daarvan in de gelegenheid het gebrek te herstellen binnen een door deze instantie te stellen termijn.

  • 2. Indien de spoorwegonderneming, eigenaar of houder niet voldoet aan het eerste lid, doet de keuringsinstantie daarvan melding aan Onze Minister, die het betrokken goedkeuringscertificaat kan intrekken.

Artikel 24

Indien de fabrikant, bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht of in artikel 22, kan Onze Minister, gehoord de keuringsinstantie, het betrokken certificaat van overeenstemming intrekken.

Artikel 25

De geldigheid van een goedkeuringscertificaat vervalt van rechtswege bij de definitieve buitengebruikstelling van het betrokken spoorvoertuig.

§ 7. EG-verklaringen

Artikel 26

  • 1. Een EG-keuringsverklaring als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet wordt afgegeven door degene, die de fabricage van het spoorvoertuig of de uitrusting daarvan aanbesteedt of door diens in Nederland gevestigde gemachtigde.

  • 2. Een EG-keuringsverklaring voldoet aan bijlage V van richtlijn 2001/16/EG, respectievelijk bijlage V van richtlijn 96/48/EG.

Artikel 27

  • 1. Een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik als bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdelen a of b, van de wet wordt afgegeven door:

    a. de fabrikant van de betrokken onderdelen of diens in Nederland gevestigde gemachtigde;

    b. degene die deze onderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 2. Een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik voldoet aan bijlage IV van richtlijn 2001/16/EG respectievelijk bijlage IV van richtlijn 96/48/EG.

§ 8. Inzetcertificaat

Artikel 28

  • 1. De aanvraag voor afgifte of wijziging van een inzetcertificaat voor een spoorvoertuig of typen spoorvoertuigen als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de wet, voor gebruik op de hoofdspoorweginfrastructuur, wordt ingediend door de spoorwegonderneming die het voertuig gebruikt of door de eigenaar of houder van het spoorvoertuig.

  • 2. Voor het verkrijgen van een inzetcertificaat voldoen spoorvoertuigen aan door Onze Minister gestelde eisen inzake compatibiliteit als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

  • 3. De aanvraag, die vergezeld gaat van een door de keuringsinstantie afgegeven compatibiliteitsverklaring, wordt ingediend bij Onze Minister.

  • 4. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier.

§ 9. Ontheffing goedkeurings- en compatibiliteitseisen

Artikel 29

  • 1. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 6 en 28, tweede lid.

  • 2. De fabrikant, de spoorwegonderneming, de eigenaar of de houder van een spoorvoertuig leggen bij een aanvraag voor een ontheffing de bescheiden over en verstrekken de inlichtingen die Onze Minister nodig acht.

  • 3. Onze Minister vermeldt in de beschikking tot ontheffingverlening in ieder geval:

    a. de eisen waarvan ontheffing is verleend;

    b. de beperkingen waaronder de ontheffing is verleend en de voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden;

    c. de datum van afgifte;

    d. de geldigheidsduur.

HOOFDSTUK III. MELDING, REGISTRATIE EN BEWARING VAN GEGEVENS OF DOCUMENTEN

Artikel 30

De spoorwegonderneming doet de in artikel 45 van de wet bedoelde mededeling schriftelijk aan Onze Minister, met opgave van de gegevens die van belang zijn voor de identificatie van het betrokken spoorvoertuig en van de eigenaar of houder daarvan.

Artikel 31

  • 1. De keuringsinstantie voert een deugdelijke registratie terzake van:

    a. de krachtens de wet verrichte keuringen en afgegeven, gewijzigde, ingetrokken of geweigerde certificaten;

    b. de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid onderdeel c, en 41, eerste lid onderdeel b, van de wet.

  • 2. De keuringsinstantie bewaart:

    a. afschriften van technische dossiers als bedoeld in artikel 19;

    b. de rapporten, bedoeld in artikel 21, vierde lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen over het eerste en over het tweede lid nadere regels worden gesteld.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, worden gedurende de gehele levensduur van het betrokken spoorvoertuig bewaard.

HOOFDSTUK IV. ONDERHOUD EN HERSTEL VAN SPOORVOERTUIGEN

Artikel 32

  • 1. Bij de aanvraag voor een erkenning als bedoeld in artikel 48 van de wet wordt overgelegd een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële gegevens betreffende:

    a. het hoofd van het bedrijf of indien het bedrijf een meerhoofdige leiding heeft, betreffende ieder hoofd;

    b. iedere bestuurder in geval van een rechtspersoon.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen vorm en inhoud van de erkenning worden vastgesteld.

  • 3. Met een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gelijkgesteld een zodanig document afgegeven door de bevoegde instantie van een andere lidstaat of van een andere staat die partij is bij het Verdrag.

Artikel 33

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het onderhoud, bedoeld in artikel 48 van de wet. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de periodiciteit van de onderhoudscontroles, de te controleren onderdelen, de periodieke vervanging van onderdelen en de bij de controle toe te passen meetmethoden.

HOOFDSTUK V. BEPALINGEN VAN STRAFRECHTELIJKE AARD

Artikel 34

Overtreding van de artikelen 14, tweede lid, en 22 vormt een strafbaar feit in de zin van artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Onze Minister legt het RIC en het RIV ter inzage. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 36

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 37

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit keuring spoorvoertuigen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het voorliggende besluit strekt tot uitvoering van de Spoorwegwet met name waar het gaat om de keuring, certificering, onderhoud en herstel van spoorvoertuigen.

Zoals in de memorie van toelichting op de Spoorwegwet al is uiteengezet, brengt het spoorwegsysteem met zich dat nauwkeurige technische eisen moeten worden gesteld aan de infrastructuur en aan het rollend materieel. Deze beide elementen vormen een combinatie waarbij geldt dat zij compatibel aan elkaar moeten zijn. Voor een niet onbelangrijk deel dragen deze eisen een internationaal karakter om de onderlinge uitwisseling van rollend materieel tussen de diverse landen mogelijk te maken. Daartoe zijn in de Spoorwegwet allerhande bepalingen opgenomen. In dit besluit wordt de verdere toepassing van die bepalingen geregeld.

Zoals reeds uit de Spoorwegwet en de memorie van toelichting blijkt, kunnen voor een spoorvoertuig een viertal documenten worden afgegeven waaruit kan blijken dat dit voertuig voldoet aan de technische eisen die nodig zijn om daarmee veilig over de infrastructuur te kunnen rijden.

Het eerste betreft de EG-keuringsverklaring op basis van richtlijn 96/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-europees hoge-snelheidsspoorwegsysteem (PbEG L 235). Deze verklaring heeft betrekking op het verrichten van verkeer over het hogesnelheidsspoorwegsysteem in de lidstaten.

Het tweede betreft de EG-keuringsverklaring op basis van richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PbEG L 110). Deze verklaring heeft betrekking op het verrichten van verkeer over het conventionele spoorwegsysteem in de lidstaten en wel over de spoorlijnen die zijn vermeld in de bijlage van deze richtlijn.

Het derde betreft het goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF.

Dit certificaat heeft betrekking op het verrichten van internationaal verkeer over het conventionele spoorwegsysteem, waarover internationaal verkeer plaats vindt, van de staten die partij zijn bij dit verdrag.

Het vierde tenslotte betreft het goedkeuringscertificaat op basis van de Spoorwegwet, hierna genaamd het nationale goedkeuringscertificaat. Dit certificaat heeft betrekking op het verrichten van nationaal verkeer over het conventionele spoorwegsysteem in Nederland.

De consequenties van deze verschillen in documenten zijn de volgende:

Het document op basis van richtlijn 96/48/EG heeft uitsluitend betrekking op het verkeer over het hogesnelheidssysteem. Daar gelden specifieke eisen zowel voor het rollend materieel als voor de infrastructuur. Spoorvoertuigen die niet over dit document beschikken, mogen niet over het hogesnelheidsspoorwegsysteem rijden. Daar waar een hogesnelheidstrein over conventioneel spoor moet rijden, zal deze trein ook aan de eisen voor voertuigen voor conventioneel spoor moeten voldoen en moeten beschikken over een nationaal goedkeuringscertificaat, een EG-keuringsverklaring op basis van de richtlijn 2001/16/EG of een goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF. Daar waar een «conventionele» trein over het hogesnelheidssysteem moet rijden, zal voor deze trein tevens een EG-keuringsverklaring op grond van richtlijn 96/48/EG moeten zijn afgegeven.

De situatie bij de EG-keuringsverklaring op basis van de richtlijn 2001/16/EG en het goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF ligt gecompliceerder. De EG-verklaring strekt zich slechts uit tot de conventionele spoorlijnen die zijn vermeld in de bijlage van deze richtlijn 1. Het goedkeuringscertificaat heeft een grotere reikwijdte en het strekt zich uit tot alle conventionele spoorlijnen waarop internationaal verkeer kan plaats vinden. Voor Nederland betekent dit dat de EG-verklaring voor een beperkter areaal geldig is dan het goedkeuringscertificaat. Strikt genomen zouden voor een voertuig waarmee internationaal verkeer wordt verricht op spoorlijnen die onder beide regiems vallen, twee documenten nodig zijn, te weten de EG-keuringsverklaring en het goedkeuringscertificaat. Internationaal is echter overeengekomen dat de eisen die aan het verkrijgen van beide documenten ten grondslag zullen liggen, geheel dezelfde zullen zijn. Zolang dat laatste het geval is, zal wat Nederland betreft voor het verrichten van internationaal verkeer over het conventionele spoorwegsysteem hier te lande het bezit van een van beide documenten voldoende worden geacht. Met elk van beide documenten mag ook nationaal verkeer in Nederland worden verricht.

Het nationale goedkeuringscertificaat is beperkt tot het verkeer over het conventionele spoorwegsysteem uitsluitend binnen Nederland.

De technische eisen en de procedures voor het verkrijgen van de EG-keuringsverklaringen zijn geregeld in beide voornoemde richtlijnen. Door de verwijzing in de Spoorwegwet naar beide richtlijnen worden deze eisen en procedurevoorschriften van toepassing verklaard. Alleen omtrent de aanvraag, afgifte, vorm en inhoud van deze EG-keuringsverklaringen worden in dit besluit een aantal voorschriften gegeven.

De technische eisen voor het verkrijgen van een goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF worden in dat verdrag geregeld (bijlage F, APTU). De procedurevoorschriften voor het verkrijgen van zodanig goedkeuringscertificaat moeten door de staten die partij zijn bij dat verdrag zelf in hun nationale wetgeving geregeld worden met inachtneming van het verdrag. Artikel 5 van bijlage G, ATMF, van het COTIF biedt twee mogelijkheden voor het verrichten van technische keuringen en het afgeven van keuringsdocumenten. Ofwel dit geschiedt door een overheidsinstantie, ofwel door de overheid erkende instellingen. Deze laatste variant is opgenomen om aan te sluiten bij de keuringsprocedure op basis van de EG-richtlijnen. Nederland heeft om die reden ook gekozen voor variant twee en de keuringen opgedragen aan aangewezen keuringsinstanties. Voor de HSL zijn een aantal keuringsinstanties aangewezen, waaronder KEMA, NTC en Railcert. Voor het conventionele spoorwegsysteem moeten de keuringsinstanties nog worden aangewezen.

Het verdrag is wel tot stand gekomen, doch het is nog niet in werking getreden. Bovendien moeten de technische eisen nog geconcipieerd worden. Om al deze redenen was een verwijzing in de Spoorwegwet naar dat verdrag niet volledig mogelijk.

De technische eisen en de procedures voor het verkrijgen van het nationale goedkeuringscertificaat waren tot heden op privaatrechtelijke basis geregeld via de toelatingsovereenkomst tussen Railned B.V. en de vervoerder. Een en ander is thans in de Spoorwegwet geregeld.

Het voorliggende besluit is derhalve beperkt tot het nationale verkeer en het internationale verkeer voor zover dat plaats vindt in het kader van het COTIF. Voor wat betreft de eisen waaraan de spoorvoertuigen moeten voldoen om een goedkeuringscertificaat te verkrijgen is verwezen naar een ministeriële regeling. Deze eisen zijn zeer technisch en gedetailleerd en het is te voorzien dat zij regelmatig aan de technische ontwikkelingen zullen worden aangepast. Daarnaast moeten de technische eisen op grond van het COTIF nog tot stand worden gebracht. Zodra dit het geval is, kunnen deze door middel van een verwijzing in die ministeriële regeling worden opgenomen en behoeven noch de Spoorwegwet noch het voorliggende besluit gewijzigd te worden.

Voor wat betreft de technische eisen zij kortheidshalve verwezen naar punt 5.3 van de memorie van toelichting bij de Spoorwegwet 2.

Wat betreft de procedure voor het verkrijgen van een goedkeuringscertificaat en het wijzigen daarvan zijn de betreffende procedures op basis van beide eerdergenoemde EG-richtlijnen en van het COTIF en de huidige in Nederland gehanteerde procedure vergeleken. Dit heeft er toe geleid, dat voor wat betreft het nationale verkeer en het internationale verkeer voor zover dat plaats vindt in het kader van het COTIF een regeling is opgenomen, die slechts marginaal afwijkt van de regelingen op basis van beide betrokken EG-richtlijnen. Deze afwijking betreft de personen of instanties die enerzijds de EG-keuringsverklaringen en anderzijds de goedkeuringscertificaten afgeven. Van belang is dat de keuringen voor de vier verschillende documenten door dezelfde keuringsinstanties geschieden, zodat eenheid in toepassing van de voorschriften en in keuringsbeleid gewaarborgd is.

Lasten voor het bedrijfsleven

In dit besluit worden onder bedrijfsleven begrepen de fabrikanten van spoorvoertuigen of onderdelen, spoorwegondernemingen en eigenaren of houders van spoorvoertuigen, keuringsinstantie(s) en bedrijven die zich bezig houden met onderhoud en herstel van spoorvoertuigen.

De informatieverplichtingen op basis van het voorliggende besluit die lasten voor het bedrijfsleven doen ontstaan zijn de volgende:

– overleggen van een informatiedossier bij de keuring van spoorvoertuigen of onderdelen daarvan op grond van de nationale regelgeving en op grond van het COTIF. Een dergelijke keuring is nodig in geval van toelating, in geval van wijziging van een verleend certificaat en in geval van herstel van een spoorvoertuig na een ernstige beschadiging. Het informatiedossier bevat gegevens betreffende het te keuren object.

– verstrekken van gegevens ter verkrijging van een inzetcertificaat als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Spoorwegwet.

– het vertrekken van gegevens ter verkrijging van een erkenning als onderhouds- c.q. herstelbedrijf van spoorvoertuigen.

– voeren van een deugdelijke registratie door de keuringsinstantie van verrichte keuringen en afgegeven, ingetrokken of geweigerde certificaten.

– opstellen en bewaren door de keuringsinstantie van een technisch dossier van elke keuring.

– opstellen van een rapport van de resultaten van een conformiteitsonderzoek als bedoeld in artikel 21.

Deze informatieverplichtingen zijn deels opgelegd door de nationale regelgeving en deels door het COTIF. Onder vigeur van de oude spoorwegwetgeving bestonden reeds veel van deze informatieverplichtingen met daaraan verbonden kosten, zij het dat deze op privaatrechtelijke basis gestoeld waren.

Om de kosten voor het bedrijfsleven te beperken worden voor het informatiedossier, het technische dossier en de aanvraag voor een inzetverklaring modellen vastgesteld. De aanvraag wordt ingediend bij de minister. De beheerder wordt wel gehoord worden omtrent de afgifte van dit certificaat. Wat het technisch dossier betreft komen daar de gegevens in die krachtens het COTIF worden voorgeschreven.

In Nederland zijn twintig spoorwegondernemingen tot de infrastructuur toegelaten. Daarnaast bestaan er nog eigenaren en houders van spoorvoertuigen, doch daarvan is geen aantal bekend. Thans zijn er 30 onderhoudsbedrijven. Keuringsinstanties voor de onderhavige spoorweginfrastructuur, het zogenaamde conventionele spoorwegsysteem, zijn nog niet aangewezen. Ter vergelijking diene dat er voor het hoge-snelheidsspoorwegsysteem thans 5 keuringsinstanties zijn aangewezen.

Omdat deze verplichtingen voorheen deels niet bestonden en deels op privaatrechtelijke basis gestoeld waren, en ook omtrent het aantal bedrijven geen volledig beeld is te geven, is het niet mogelijk een deugdelijke raming van de aan deze verplichtingen verbonden kosten te maken.

Artikelen

Artikel 1

De onderdelen c en d geven een definitie van twee privaatrechtelijke overeenkomsten tussen een groot aantal spoorwegondernemingen in verschillende landen. Deze overeenkomsten houden – verkort weergegeven – onder meer in dat partijen elkaars goedkeuringen van personenrijtuigen of goederenwagons aan de hand van deze overeenkomsten zullen erkennen en deze voertuigen zonder nadere keuring op hun infrastructuur zullen toelaten. De technische voorschriften uit deze overeenkomsten zullen te zijner tijd worden opgenomen in de aanhangsels van bijlage F, APTU, van het COTIF. Op deze materie zal in de toelichting bij artikel 2, zesde lid, nader worden ingegaan.

Artikelen 2, 4, 5 en 6

Deze artikelen regelen de keuring van spoorvoertuigen of onderdelen door de keuringsinstantie. Deze keuring kan geschieden als typekeuring of als keuring van een individueel voertuig of onderdeel. Typekeuring is bijvoorbeeld van belang voor de fabrikant die een spoorvoertuig of onderdeel in serie wil gaan vervaardigen. Een overeenkomstig het type gebouwd voertuig of onderdeel behoeft dan niet ook nog eens een keuring voor het verkrijgen van een goedkeuringscertificaat. De keuringsinstantie geeft voor een zodanig voertuig of onderdeel indien daarbij een verklaring van de fabrikant is gevoegd dat dat voertuig of onderdeel overeenstemt met het type, een goedkeuringscertificaat af. Deze bepaling is afkomstig uit het COTIF en het is de huidige praktijk in Nederland in het kader van het nationale goedkeuringscertificaat. Ook de beide EG-richtlijnen kennen een dergelijke bepaling.

Typekeuring betreft in de meeste gevallen nieuwe voertuigen of onderdelen. Keuring van individuele voertuigen kan zowel nieuwe als gebruikte voertuigen betreffen.

Met betrekking tot gebruikte voertuigen zij het volgende opgemerkt.

Indien een in Nederland gevestigde spoorwegonderneming aldaar binnenlands vervoer wil gaan verrichten met in het buitenland aangeschaft, gebruikt materieel, dan kunnen zich de volgende situaties voordoen:

I. de spoorwegonderneming wijzigt niets aan de constructie, inrichting of uitrusting van de voertuigen:

a. indien het voertuigen betreft die zijn goedgekeurd met toepassing van het RIC of het RIV, zal de onderneming op grond van artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de wet kunnen volstaan met een controle of de betreffende voertuigen voldoen aan de zogenaamde permanente eisen, bedoeld in artikel 47 van de wet. Dit voldoen aan de permanente eisen is een verantwoordelijkheid van de onderneming. Voertuigen die voldoen aan het RIC of het RIV, voldoen ook aan de Nederlandse compatibiliteitseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdelen c en d, van de wet.

b. indien het voertuigen betreft die niet zijn goedgekeurd met toepassing van het RIC of het RIV, zal de onderneming op grond van artikel 36, eerste lid, van de wet deze voertuigen door de keuringsinstantie moeten doen keuren voor het verkrijgen van nationale goedkeuringscertificaten. Daarnaast zullen deze voertuigen een controle voor het verkrijgen van een inzetcertificaat moeten ondergaan.

II. de spoorwegonderneming brengt wijzigingen aan in de constructie, inrichting of uitrusting van de voertuigen:

in die gevallen zal de onderneming op grond van artikel 36, eerste lid, deze voertuigen door de keuringsinstantie moeten doen keuren voor het verkrijgen van nationale goedkeuringscertificaten. Ook in deze gevallen zullen de voertuigen nog een controle moeten ondergaan voor het verkrijgen van een inzetcertificaat.

In de wereld van het spoorverkeer doet zich echter ook de situatie voor dat een onderneming een groot aantal gebruikte spoorvoertuigen van eenzelfde type koopt en deze voertuigen op identieke wijze verbouwt of doet verbouwen. Bij grote aantallen zal de keuring van elk voertuig afzonderlijk veel tijd in beslag nemen en tot hoge kosten leiden. Om die reden is in dit besluit voor de eigenaar van zodanige voertuigen de mogelijkheid open gesteld om het systeem van de typegoedkeuring overeenkomstig toe te passen.

De eigenaar zal dan wel voor elk afzonderlijk voertuig een verklaring moeten afgeven dat dat voertuig van hetzelfde type is als het gekeurde voertuig en dat de aangebrachte wijzigingen identiek zijn aan die van het gekeurde voertuig. Een en ander is geregeld in artikel 5.

De hiervoor beschreven situatie met betrekking tot gebruikte spoorvoertuigen geldt zolang er nationale goedkeuringscertificaten worden afgegeven en er nog geen EG-keuringsverklaringen of goedkeuringscertificaten op basis van het COTIF zijn afgegeven.

Zodra laatstbedoelde verklaringen of certificaten zijn afgegeven wijzigt de situatie als hiervoor weergegeven onder I, punt a, in die zin, dat de spoorwegonderneming controleert of de betreffende voertuigen voldoen aan de zogenaamde permanente eisen, bedoeld in artikel 47 van de wet, en dat hij bij de Minister van Verkeer en Waterstaat inzetcertificaten aanvraagt als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de wet waaruit blijkt dat de voertuigen ook voldoen aan de Nederlandse compatibiliteitseisen.

In de situatie weergegeven onder II zal de spoorwegonderneming nieuwe EG-conformiteitsverklaringen of COTIF-certificaten of eventueel nationale certificaten voor de betrokken voertuigen bij de keuringsinstantie moeten aanvragen. De keuringsinstantie kan geen wijzigingen aanbrengen in de oorspronkelijke, in een ander land, afgegeven documenten. Tevens zal de onderneming bij de Minister van Verkeer en Waterstaat inzetcertificaten als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de wet moeten aanvragen.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt wie een aanvraag voor een keuring voor de afgifte van een goedkeuringscertificaat, hetzij voor de typekeuring hetzij voor de keuring van een individueel voertuig indient. Daarnaast schrijft het artikel voor dat bij de aanvraag een informatiedossier moet worden overgelegd. Deze bepaling vloeit voort uit het COTIF (artikel 10 van bijlage G, ATMF) en deze wordt eveneens gehanteerd in het kader van het nationale goedkeuringscertificaat.

Artikel 7

Ingevolge dit artikel verstrekt de keuringsinstantie voor een goedgekeurd spoorvoertuig een merkteken. Dit merkteken wordt door de fabrikant op het voertuig aangebracht. In geval van een typekeuring wordt voor het gekeurde type een merkteken verstrekt en hetzelfde merkteken moet ook worden aangebracht op elk overeenkomstig dit type gebouwde voertuig. Dit voorschrift is afkomstig uit het COTIF (artikel 14 van bijlage G, ATMF) en het vormt ook de gedragslijn in het kader van het nationale goedkeuringscertificaat. Het komt ook voor in beide EG-richtlijnen.

Artikel 8

Dit artikel regelt de wederzijdse erkenning van goedkeuringsdocumenten afgegeven op basis van het RIC of het RIV door partijen bij deze overeenkomsten. In de toelichting bij artikel 1 is reeds het een en ander uiteengezet over het RIC en het RIV. Naar de inhoud daarvan zij kortheidshalve verwezen. De reden voor voorlopige handhaving van deze wederzijdse erkenning is de volgende. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Spoorwegwet is het verboden om met een spoorvoertuig over een hoofdspoorweg te rijden indien voor dat voertuig niet is afgegeven een geldige EG-keuringsverklaring of een geldig goedkeuringscertificaat. Zoals in punt 5.3 van de memorie van toelichting bij die wet 3 is uiteengezet, zullen de EG-keuringsverklaringen en het goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF voorlopig nog niet afgegeven kunnen worden. Om niet onder het verbod van artikel 36, eerste lid, voornoemd te vallen, zullen spoorvoertuigen derhalve van een nationaal goedkeuringscertificaat moeten zijn voorzien. Het ligt in de rede dat zolang deze internationale documenten niet afgegeven kunnen worden, de wederzijdse erkenning van de zogenaamde RIC- of RIV-documenten gehandhaafd blijft. Deze wederzijdse erkenning zal bij de afgifte van de internationale documenten zijn waarde verliezen. Het COTIF bepaalt zulks expliciet in artikel 11, paragraaf 2, van bijlage F, APTU.

Artikel 9

De bepaling van artikel 9 vloeit voort uit het COTIF (Aanhangsel G, ATMF, artikel 7) en uit de gevolgde gedragslijn bij het nationale goedkeuringscertificaat. Ook de beide EG-richtlijnen kennen een dergelijke bepaling. Deze bepaling is van belang om technische ontwikkelingen die een verbetering voor de veiligheid en de interoperabiliteit van het spoorverkeer bewerkstelligen, niet tegen te houden.

De vraag of de toegepaste technologieën of concepten dezelfde waarborgen bieden als de technische eisen waarvan wordt afgeweken, wordt voor wat betreft de keuring voor het nationale goedkeuringscertificaat beantwoord door de keuringsinstantie.

Een dergelijke afwijking zal op grond van richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, eerst aan de Europese Commissie genotificeerd moeten worden. Na de notificatie volgt een periode van drie maanden gedurende welke de afwijkend norm niet gehanteerd mag worden.

In geval van een keuring voor het goedkeuringscertificaat op basis van het COTIF geldt een andere procedure. Op grond van artikel 7, § 4, van bijlage G, ATMF, van dit verdrag moet het verzoek om te mogen afwijken worden toegezonden aan de Algemeen Secretaris van het OTIF. Deze zendt het verzoek naar alle staten die partij zijn bij het COTIF. Indien gewenst hebben deze staten de bevoegdheid het orgaan binnen het OTIF dat belast is met technische vraagstukken om advies ter zake te doen vragen. Dit orgaan beslist binnen drie maanden. Omdat het COTIF nog niet in werking is getreden, is het nog niet mogelijk daarnaar te verwijzen. Derhalve wordt voornoemde materie opgenomen in een ministeriële regeling. Het derde lid van dit artikel biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikelen 10 tot en met 13

Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat een eens afgegeven goedkeuringscertificaat gewijzigd moet worden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de eigenaar of houder van een spoorvoertuig waarvoor eens een goedkeuringscertificaat is afgegeven, die een wijziging in de constructie ervan wil aanbrengen.

Voor deze gevallen zijn in de artikelen 10 tot en met 13 regels gesteld. Hierbij is voor een opzet en structuur gekozen analoog aan die voor de keuring. Ook hier geldt weer dat deze regels voortvloeien uit het COTIF en uit de praktijk gevolgd bij het nationale goedkeuringscertificaat.

In geval een herzien goedkeuringscertificaat wordt afgegeven, zal tevens een nieuw merkteken worden afgegeven. Hierdoor kan bij controle in de praktijk blijken dat men met een gewijzigd voertuig van doen heeft. Het «oude» merkteken moet verwijderd worden.

Artikel 14

Zolang de interoperabiliteit als bedoeld in de beide EG-richtlijnen of in het COTIF niet is gerealiseerd, zal het voorschrift van artikel 14 niet gemist kunnen worden. In Europa bestaan bijvoorbeeld infrastructuursystemen met vijf of meer verschillende spoorbreedten, vier verschillende energievoorzieningsystemen en vele verschillende soorten van treinbeveiliging. In de EG-keuringsverklaring of in het goedkeuringscertificaat moet dan aangegeven worden voor welk systeem het document geldig is.

Artikelen 15 tot en met 18

Indien een spoorvoertuig op enigerlei wijze ernstig is beschadigd, kan het in verband met de veiligheid en de interoperabiliteit van het spoorverkeer noodzakelijk zijn om het voertuig na herstel aan een keuring te onderwerpen alvorens dit weer in gebruik te stellen. Dit voorschrift is vergelijkbaar met een analoog voorschrift voor het wegverkeer, te weten het innemen door de politie van het kentekenbewijs. De definitie in de Spoorwegwet van «ernstige beschadiging» is overgenomen uit het COTIF (artikel 16, § 2, van bijlage G, ATMF). De keuring wordt uitgevoerd door de keuringsinstantie. Blijkt na de keuring dat het voertuig weer geheel voldoet aan de eisen dan zal de keuringsinstantie voor het bewijs daarvan een keuringscertificaat afgeven alsmede een merkteken dat op het voertuig moet worden aangebracht. Dit keuringscertificaat treedt alsdan in de plaats van de in het verleden voor dat voertuig op enigerlei wijze verleende goedkeuring. Keurt de keuringsinstantie het voertuig af, dan vervalt daarmee van rechtswege de geldigheid van de in het verleden voor dat voertuig verleende goedkeuring.

Artikel 15 kan betrekking hebben op spoorvoertuigen die op grond van de Spoorwegwet zijn goedgekleurd en waarvoor een goedkeuringscertificaat is afgegeven. Dit artikel kan ook betrekking hebben op spoorvoertuigen die onder de overgangsregeling van artikel 122 van de wet vallen, waarvoor geen goedkeuringsdocumenten bestaan of voertuigen waarvoor goedkeuringsdocumenten bestaan die niet geldig zijn onder de nieuwe Spoorwegwet. Bij de laatstbedoelde categorie kan gedacht worden aan de in het verleden door de N.V. NS op privaatrechtelijke basis afgegeven documenten. Om die reden is in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, bepaald, dat het keuringscertificaat in de plaats treedt van de goedkeuring en niet van het goedkeuringscertificaat. Het keuringscertificaat dient enerzijds tot bewijs dat een voertuig na herstel is goedgekeurd en anderzijds als goedkeuringsdocument voor voertuigen waar laatstbedoeld document niet meer beschikbaar was of ingevolge de nieuwe Spoorwegwet niet erkend was.

Artikel 16 schrijft voor dat bij de aanvraag voor een keuring na herstel na een ernstige beschadiging een informatiedossier moet worden overgelegd. Dit dossier is met name bedoeld om de keuringsinstantie inzicht te geven om welke beschadiging het gaat, zodat deze instantie aan het herstel daarvan bijzondere aandacht kan besteden. Dit dossier is derhalve van een andere aard dan het informatiedossier bij de overige keuringen op grond van dit besluit. Om die reden wordt dan ook in artikel 17, eerste lid, niet zoals bij die andere keuringen bepaald dat het betrokken voertuig in overeenstemming is met het informatiedossier en het voldoet aan de eisen gesteld bij genoemde ministeriële regeling.

Artikel 19

Deze bepaling is overgenomen uit het COTIF.

Artikel 20

Bij de verschillende vormen van keuringen in het voorliggende besluit is steeds sprake van informatiedossiers, certificaten en merktekens.

Informatiedossiers strekken er toe de keuringsinstantie informatie te verstrekken omtrent het te keuren spoorvoertuig of onderdeel. Deze dossiers behoren derhalve volledig te zijn.

Certificaten zijn van belang voor het bewijs dat het betreffende spoorvoertuig of onderdeel is gekeurd en dat het aan de technische eisen voldoet. Tevens geeft dit certificaat aan tot hoever de geldigheid daarvan zich uitstrekt.

De merktekens tenslotte zijn met name bedoeld voor de controle tijdens het gebruik van het spoorvoertuig of onderdeel voor het bewijs dat het voertuig of onderdeel is goedgekeurd en op grond van welke regeling.

Bedoelde dossiers, certificaten en merktekens hebben derhalve een belangrijke functie. Dit is de reden dat, indien daar behoefte aan blijkt te zijn, daaromtrent bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld.

Artikelen 21 en 22

Nadat de keuringsinstantie eenmaal een typekeuring heeft verricht van een spoorvoertuig of onderdeel bestaat er geen zicht meer op of de conform dit type gebouwde voertuigen of onderdelen ook daadwerkelijk met dit type overeenstemmen. Om die reden is in de Spoorwegwet een basis gecreëerd voor de bevoegdheid om periodiek bij de betrokken fabrikant onderzoek te doen naar de conformiteit van de productie. Bij artikel 21 is deze bevoegdheid verleend aan de keuringsinstantie, die het betrokken certificaat van overeenstemming heeft afgegeven. Aan de keuringsinstantie zijn bepaalde bevoegdheden verleend en aan de fabrikant zijn een aantal verplichtingen opgelegd. Voldoet de fabrikant niet aan een of meer van deze verplichtingen dan kan de minister het certificaat van overeenstemming intrekken. Een en ander is overgenomen uit het COTIF.

Artikelen 23 en 24

De in deze artikelen opgenomen bevoegdheden van de keuringsinstantie zijn overgenomen uit het COTIF. De bevoegdheid tot intrekking van zowel het goedkeuringscertificaat als het certificaat van overeenstemming is bij de minister neergelegd.

Artikel 25

Deze bepaling is overgenomen uit het COTIF.

Artikelen 26 en 27

Beide artikelen geven uitvoering aan de artikelen 38, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk 41, eerste lid, onderdeel a, van de Spoorwegwet.

Artikel 28

Zolang de onderlinge afstemming van de spoorweginfrastructuur en van het rollend materieel in de lidstaten van de EU en in de landen, die partij zijn bij het COTIF, niet volledig bereikt is, zal gecontroleerd moeten worden of een spoorvoertuig of een type spoorvoertuigen wel met de Nederlandse hoofdspoorweginfrastructuur compatibel is. De compatibiliteitskeuring geschiedt door de keuringsinstantie, die een compatibiliteitsverklaring moet afgeven. Vervolgens wordt ten bewijze van de compatibiliteit, zoals vereist in artikel 36, vierde lid, van de wet, door de Minister van Verkeer en Waterstaat een inzetcertificaat afgegeven.

Artikel 29

Dit artikel geeft de minister de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een ontheffing te verlenen van de in de ministeriële regeling neergelegde technische eisen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan spoorvoertuigen die omdat ze reeds in bestelling waren, niet in alle opzichten kunnen voldoen aan de thans te stellen technische eisen. Uiteraard zullen de voor deze voertuigen getroffen voorzieningen een gelijkwaardig alternatief moeten vormen.

Artikel 30

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 45 van de Spoorwegwet. Bepaald wordt dat de mededeling, bedoeld in artikel 45, schriftelijk wordt gedaan aan de keuringsinstantie met een opgave van gegevens die van belang zijn voor de identificatie van het betrokken spoorvoertuig en van de eigenaar of houder daarvan.

Artikel 31

Aan de keuringsinstantie worden bij dit artikel verplichtingen opgelegd met betrekking tot het registreren en bewaren van gegevens of documenten. Deze verplichtingen vloeien voor het merendeel voort uit het COTIF.

Artikelen 32 en 33

Deze artikelen geven uitvoering aan artikel 48 van de Spoorwegwet inzake onderhoud en herstel van spoorvoertuigen en erkenning van bedrijven die zich daarmee bezighouden. Artikel 32 spreekt voor zich.

Artikel 33 bevat de basis voor nadere regels over dit onderhoud. Deze basis is nodig in verband met het feit, dat eerdergenoemde EG-richtlijnen en het COTIF in hun uitvoeringsvoorschriften regels zullen geven over onderhoud, zoals omtrent de periodiciteit, de wijze van onderzoek en de periode na ommekomst waarvan bepaalde onderdelen moeten worden vervangen. Zodra die regels in werking zijn getreden, kunnen zij door middel van een verwijzing in deze ministeriële regeling opgenomen worden, zodat daarvoor niet de Spoorwegwet of dit besluit gewijzigd moeten worden.

Artikel 34

De in dit artikel genoemde overtredingen zijn naar hun aard gelijk aan die welke ingevolge de Spoorwegwet onder de werkingssfeer van de Wet op de economische delicten zijn gebracht.

Artikel 35

Zoals hiervoor in de toelichting bij het eerste en het tweede artikel uiteengezet zijn het RIC en het RIV privaatrechtelijke overeenkomsten. Deze zijn nimmer officieel gepubliceerd. Alleen de betrokken partijen beschikken daarover. Omdat deze documenten ingevolge dit besluit bepaalde rechtsgevolgen krijgen, is het noodzakelijk deze ter openbare kennis te brengen. Dit zal geschieden door terinzagelegging daarvan op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De Minister van Verkeer en Waterstaat zal van deze terinzagelegging mededeling doen in de Staatscourant.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2005, nr. 7.

XNoot
1

Ter zijde zij opgemerkt dat thans een wijziging van richtlijn 2001/16/ EG in voorbereiding is waarbij de reikwijdte van deze richtlijn wordt uitgebreid. Dit betekent voor Nederland dat deze richtlijn op nagenoeg het gehele spoorwegnet van toepassing wordt.

XNoot
2

Kamerstukken II 2000/2001, 27 482, nr. 3, pg. 16 tot en met 19.

XNoot
3

Kamerstukken II 2000/2001, 27 482, nr. 3, pg. 18, laatste alinea.

Naar boven