Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2004, 597 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2004, 597 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 oktober 2004, nr. EA2004/77585, directoraat-generaal Veiligheid;
Gelet op de artikelen 50, eerste lid, en 53d, zesde lid, van de Politiewet 1993 en artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 5 november 2004, nr. W.04.04.0482/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 november 2004, nr. EA2004/81471, directoraat-generaal Veiligheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel q komt te luiden:
q. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;.
2. Onderdeel t komt te luiden:
t. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;.
3. Onderdeel u vervalt, waarna de onderdelen v tot en met gg worden geletterd u tot en met ff.
Artikel 20 komt te luiden:
De ambtenaar heeft geen aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij:
a. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop zijn gericht om hem in staat te stellen passende arbeid te verrichten; of
b. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Na artikel 48 wordt het opschrift «HOOFDSTUK VII. ARBEIDSGEZONDHEIDSKUNDIGE BEGELEIDING EN VOORZIENINGEN IN VERBAND MET ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP» vervangen door: HOOFDSTUK VII. ARBEIDSGEZONDHEIDSKUNDIGE BEGELEIDING EN MAATREGELEN EN ENKELE OVERIGE BEPALINGEN IN VERBAND MET ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP.
Na het opschrift «HOOFDSTUK VII. ARBEIDSGEZONDHEIDSKUNDIGE, BEGELEIDING EN MAATREGELEN EN ENKELE OVERIGE BEPALINGEN IN VERBAND MET ZIEKTE EN ZWANGERSCHAP» wordt het opschrift «§ 1. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding» vervangen door: § 1. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen.
De artikelen 49 en 49a komen als volgt te luiden:
De ambtenaar is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden.
1. Het bevoegd gezag verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de bepalingen in dit hoofdstuk.
2. Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Na artikel 49a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag is verplicht tijdig de maatregelen te treffen en voorschriften te geven die redelijkerwijs nodig zijn om de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten.
2. Uit hoofde van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
3. Indien vaststaat dat de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten en binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert dat gezag de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in een of meer functies bij een andere werkgever.
4. De ambtenaar mag de eigen of andere passende arbeid eerst verrichten nadat de Arbodienst een op de desbetreffende ambtenaar betrekking hebbend medisch advies heeft gegeven.
De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is verplicht:
a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 49b, eerste lid;
b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 49b, tweede lid;
c. passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.
Artikel 50, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel g wordt de zinsnede «artikel 49a» vervangen door: artikel 88c.
Na artikel 88b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de ambtenaar bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, te kennen heeft gegeven dat hij na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie wil blijven uitoefenen, is hij indien hij is ingedeeld in een salarisschaal lager dan salarisschaal 10, verplicht om uiterlijk één jaar voor het bereiken van de leeftijd van zestig jaar een vragenlijst met betrekking tot zijn gezondheidstoestand in te vullen.
2. Aan de hand van de beantwoorde vragenlijst bepaalt het bevoegd gezag, daartoe geadviseerd door de Arbodienst, of het noodzakelijk is dat de ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan teneinde vast te stellen of de ambtenaar lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie te blijven uitoefenen, nadat hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt.
3. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid genoemde vragenlijst en de procedures omtrent de vragenlijst.
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de onderdelen f, g en h geletterd g, h en i, waarna na onderdeel e een nieuw onderdeel wordt ingevoegd, luidende:
f. het vanuit ziekte verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever op grond van artikel 49b;.
2. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel h, wordt «of» vervangen door een puntkomma.
3. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel i, wordt de punt vervangen door «, of», waarna na onderdeel i een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:
j. het zonder deugdelijke grond weigeren gevolg te geven of medewerking te verlenen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 49c.
4. In het tweede lid wordt de zinsnede «onderdelen a, e, f en g» vervangen door «onderdelen a, e, f, g en h» en wordt de zinsnede «onderdeel f» vervangen door: onderdeel g.
5. Het derde lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:
c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
6. Het vierde lid komt als volgt te luiden:
4. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan, behoudens wederzijds goedvinden, slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. de betrokkene in dienst treedt van de andere werkgever.
7. In het vijfde lid wordt na «bedoeld in het derde lid, onder a,» ingevoegd: en het vierde lid, onder a,.
8. In het zesde lid wordt na «het derde lid, onder a,» ingevoegd: en het vierde lid, onder a,.
9. In het zevende lid, wordt na «het derde lid, onderdelen a en b,» ingevoegd: en het vierde lid, onderdelen a en b,.
10. Na het twaalfde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
13. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, en de ambtenaar bij de andere werkgever voor minder uren arbeid verricht dan het aantal waarvoor hij was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het aantal uren dat hij passend werk verricht bij de andere werkgever.
14. Alvorens op grond van het eerste lid, onderdeel j, ontslag te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel aa vervalt onder verlettering van de onderdelen bb tot en met tt tot de onderdelen aa tot en met ss.
2. Onderdeel aa komt te luiden:
aa. herplaatsen: het op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opdragen van een andere functie of de eigen functie onder andere voorwaarden;.
3. Onderdeel ff komt te luiden:
ff. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;.
4. Onderdeel gg komt te luiden:
gg. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;.
Artikel 38 komt als volgt te luiden:
1. De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging.
2. Voor het bepalen van het einde van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. Het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd:
a. met de duur van de vertraging, indien het bevoegd gezag de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;
b. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, indien de wachttijd met toepassing van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd;
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a van de WAO heeft vastgesteld.
4. Ingeval van verlenging op grond van het derde lid, kan het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, niet méér dan 104 weken belopen.
5. De ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn aanstelling aanspraak heeft op een WAO-uitkering, heeft aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.
6. De bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt:
a. gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en
b. daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.
7. Het tijdvak van 26 weken, bedoeld in het zesde lid, eindigt na 26 weken, vermeerderd met de perioden waarin de ambtenaar gerekend vanaf de eerste ziektedag:
a. zijn arbeid voor ten minste 45% heeft verricht;
b. in het belang van zijn genezing door de Arbodienst wenselijk geachte andere arbeid heeft verricht, voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur.
8. De ambtenaar geniet ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering:
a. voor zolang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht; dan wel
b. indien hij in het belang van zijn genezing door de Arbodienst wenselijk geachte andere arbeid verricht voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidstijd; dan wel
c. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
9. De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigen in ieder geval:
a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst;
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;
c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of
d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
10. De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 94, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van zijn herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen:
a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere betrekking zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidstijd zijn eigen betrekking; en
b. de som van zijn bezoldiging na herplaatsing, een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.
11. De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn van twee jaar is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:
a. een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en
b. zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.
12. Het percentage, bedoeld in het elfde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%;
65 tot 80%: 65,26%;
55 tot 65%: 54,01%;
45 tot 55%: 45,01%;
35 tot 45%: 36,01%;
25 tot 35%: 27,01%;
15 tot 25%: 18,00%.
13. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tiende en elfde lid, eindigt in ieder geval:
a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelleden genoemde voorwaarden;
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;
c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt; of
d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «onderdeel e» vervangen door: onderdelen e of f.
2. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met negende lid worden na het tweede lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
3. Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigen na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:
a. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt; of
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.
3. In het zesde lid wordt de zinsnede «derde lid» vervangen door: vijfde lid.
4. In het zevende lid wordt de zinsnede «vierde lid» vervangen door: zesde lid.
5. Onder vernummering van het achtste en negende lid tot het negende en tiende lid, wordt na zevende lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
8. De aanvullende uitkering, bedoeld in het vijfde lid, eindigt:
a. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoeld artikellid genoemde voorwaarden;
b. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of
c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vijfde lid vervallen.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.
Artikel 44, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel q wordt verletterd tot onderdeel s.
2. Na onderdeel p worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
q. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop zijn gericht om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
r. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «gangbare arbeid» vervangen door: passende arbeid.
2. In het derde lid wordt de zinsnede «bedoeld in de artikelen 38, 39 en 40» vervangen door: bedoeld in de artikelen 38 en 39.
3. Het vierde en vijfde lid komen als volgt te luiden:
4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar en de gewezen ambtenaar, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
5. Indien ten aanzien van de WAO-uitkering die de ambtenaar en de gewezen ambtenaar genieten een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben.
In artikel 46a wordt de zinsnede «op grond van artikel 42» vervangen door: op grond van artikel 39.
In artikel 38, derde lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie wordt «49a» vervangen door: 88c.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
Uitgegeven de vijfentwintigste november 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Met de invoering op 1 januari 2002 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) hebben de werkgevers in de sector Politie een grotere rol bij de reïntegratie van hun zieke werknemers gekregen.
Daarnaast is met ingang van 1 april 2002 de Wet verbetering poortwachter (Stb. 2001, 628; WVP) in werking getreden. Deze wet geeft nieuwe voorschriften voor werkgever, werknemer, Arbodienst en Uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen (UWV) in het eerste ziektejaar. Doel van deze wet is de werkgever en werknemer sneller te laten ingrijpen in het eerste ziektejaar en zo de instroom in de WAO te voorkomen.
SUWI en WVP zijn onverkort van toepassing op de sector Politie. In verband daarmee wordt de rechtspositieregeling voor de ambtenaren van politie aangepast. De wijzigingen betreffen een technische omzetting van de voorschriften op grond van de WVP in het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) en het Besluit bezoldiging politie (BBP).
Met de inwerkingtreding van de WVP met ingang van 1 april 2002 zijn de rechten en plichten bij ziekte aangescherpt. Van deze aanscherping van de regelgeving kan niet zonder meer worden gezegd dat de rechtspositie van de politieambtenaar wordt verbeterd dan wel verslechterd. Zo is bijvoorbeeld de inkomenspositie van een politieambtenaar die voor of na invoering van de WVP binnen een periode van 52 weken na ziekmelding een passende functie aanvaardt, ongewijzigd gebleven. De WVP geeft alleen aangescherpte regels voor de verantwoordelijkheidsverdeling in het traject van reïntegratie. Slechts indien een politieambtenaar zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan zijn reïntegratie, kunnen zich inkomensgevolgen laten gelden.
Zodra blijkt dat een ambtenaar van politie langdurig ziek zal zijn, moeten het bevoegd gezag en de ambtenaar van politie actief aan de slag om ervoor te zorgen dat de ambtenaar weer zo spoedig mogelijk aan het werk kan.
Tot 1 april 2002 was het bevoegd gezag alleen verantwoordelijk voor reïntegratie van de zieke ambtenaar van politie bij de eigen organisatie. Per 1 januari 2003 wordt het bevoegd gezag ook verantwoordelijk voor de reïntegratie van werknemers die door hun ziekte of handicap niet meer kunnen terugkeren naar de eigen organisatie. Deze verantwoordelijkheid blijft bij het bevoegd gezag tot het moment dat de ambtenaar van politie is ontslagen. In beginsel betekent dit dat het bevoegd gezag na twee jaar ziekte (eerste ziektejaar en eerste jaar WAO) zijn verantwoordelijkheid kan overdragen aan de UWV.
Op grond van die wet wordt onder meer het tijdstip gedifferentieerd waarop de WAO in gaat, wordt de mogelijkheid geboden om onder bepaalde voorwaarden de loondoorbetaling te onderbreken, en wordt het mogelijk een zieke werknemer te ontslaan indien deze niet meewerkt aan diens reïntegratie in het arbeidsproces.
Voor het politiepersoneel wordt met dit besluit de regelgeving dienovereenkomstig aangepast.
De gevolgen van de WVP met betrekking tot de «financiële relatie» tussen bevoegd gezag en politieambtenaar krijgen gestalte in de onderhavige wijzigingen van het BBP. Voor inwerkingtreding van het onderhavige besluit traden financiële consequenties (bijvoorbeeld looninhouding dan wel opschorting van de loondoorbetalingsverplichting indien een politieambtenaar onvoldoende of niet meewerkt aan zijn reïntegratie) pas op nadat een periode van 52 weken was verstreken. Nu kan zich dat al voordoen binnen de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele in het BARP en het BBP opgenomen bepalingen over voorzieningen in verband met ziekte te herschikken. Deze herschikking vindt slechts plaats om redenen van overzichtelijkheid. Met de enkele herschikking wordt dan ook geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.
In de bijlage bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen waarin zichtbaar wordt op welke wijze de desbetreffende artikelen en artikelonderdelen zijn herschikt. Slechts waar dat gewenst is, is in de artikelsgewijze toelichting nog eens expliciet de herschikking vermeld.
De wijziging van onderdeel q vloeit voort uit de bij SUWI geregelde overgang van taken van het LISV naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De definitie van «passende arbeid» is thans gelijk aan die van artikel 658a, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Als gevolg van deze aanscherping van het begrip passende arbeid is het begrip «gangbare arbeid» komen te vervallen. Hierbij zij nog opgemerkt dat het evident is dat passende arbeid in de zin van het BARP nooit onverenigbaar kan zijn met de functie van de ambtenaar. De ambtenaar kan derhalve niet reïntegreren in een functie zolang hij diezelfde functie in het kader van bijvoorbeeld artikel 66 van het BARP en artikel 5 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus niet zou mogen verrichten.
In artikel 20 is expliciet de bepaling opgenomen van artikel 7:629, derde lid, juncto artikel 7:635, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De Wet verbetering poortwachter legt een sanctie op waarbij de betrokkene, indien en voor zolang hij zich niet houdt aan de verplichtingen die deze wet met zich brengt, geen aanspraak op vakantie verwerft. Dit betekent dat geen aanspraak op vakantie bestaat zowel tijdens de WAO-wachttijd als in de periode daarna voor zover geen aanspraak bestaat op (gedeeltelijke) doorbetaling van de bezoldiging.
Het opschrift van zowel hoofdstuk VII als de bijbehorende paragraaf 1 is gewijzigd. Aldus wordt ook in de opschriften rekening gehouden met de nieuw in die paragraaf opgenomen arbeidsgezondheidskundige maatregelen (vergelijk artikel I, onderdeel F).
De WVP stelt reïntegratie naar arbeid voorop. In eerste aanleg betekent dat reïntegratie bij de eigen werkgever, het zogenaamde eerste spoor. Staat vast dat bij de eigen werkgever geen passende arbeid voorhanden is, dan is reïntegratie bij een andere werkgever aan de orde: het zogenaamde tweede spoor. Een andere werkgever wil overigens niet per definitie zeggen een werkgever binnen de sector Politie. De twee sporen zijn terug te vinden in artikel 49b, eerste en derde lid, van het BARP. Voorwaarde is wel dat de ambtenaar zijn eigen of andere passende arbeid pas mag verrichten nadat de Arbodienst daarover heeft geadviseerd (artikel 49b, vierde lid).
Eén van de aanscherpingen op grond van de WVP is de verplichting van het bevoegd gezag om bij dreigend langdurig ziekteverzuim de Arbodienst om een oordeel te vragen. Als de Arbodienst van oordeel is dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer van de betrokken ambtenaar naar arbeid te bevorderen, stelt het bevoegd gezag in overleg met de politieambtenaar een plan van aanpak op (vergelijk artikel 49b, tweede lid).
Partijen kunnen niet vrijblijvend hun instemming aan de reïntegratie en het plan van aanpak onthouden. Voor het bevoegd gezag geldt dat bij onvoldoende reïntegratie-inspanningen het UWV een tijdvak kan vaststellen waarmee de loondoorbetalingsverplichting wordt verlengd. Voor de politieambtenaar geldt – voortvloeiend uit de WVP – dat hij op grond van de WVP zijn recht op loondoorbetaling verliest, of uiteindelijk zelfs kan worden ontslagen dan wel door het UWV een korting op zijn WAO-uitkering opgelegd kan krijgen.
Artikel 64a kan vervallen. Dit artikel regelde de mogelijkheid om een ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid een andere functie op te dragen dan wel de eigen functie op te dragen onder andere voorwaarden. Voorts regelde artikel 64a de verplichting voor de ambtenaar om passende arbeid en gangbare arbeid te aanvaarden. De mogelijkheid tot het opdragen van passende arbeid is thans opgenomen in hoofdstuk VII van het BARP. Het nieuwe artikel 49b werkt thans een en ander met inachtneming van de WVP, nader uit. De verplichting van de ambtenaar om passende arbeid te aanvaarden is thans neergelegd in artikel 49c. Het begrip gangbare arbeid komt niet meer terug. Dit houdt verband met de aanscherping van het begrip passende arbeid.
In artikel 94 van het BARP worden twee nieuwe ontslaggronden opgenomen.
De eerste nieuwe ontslaggrond is neergelegd in het nieuwe onderdeel f van het eerste lid en heeft betrekking op de situatie dat een ambtenaar passend werk bij een andere werkgever verricht. Voor die situatie is aangesloten bij de reguliere 24 maanden ontslagbescherming bij ziekte zoals die is neergelegd in artikel 94, eerste lid, onderdeel e, en derde lid, van het BARP. Dat betekent dat als de ambtenaar passend werk verricht bij een andere werkgever, ontslag pas kan plaatsvinden nadat de ambtenaar gedurende een ononderbroken periode van twee jaar wegens ziekte ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid, herstel niet binnen een termijn van zes maanden te verwachten is en de ambtenaar in dienst treedt van de andere werkgever (vergelijk het nieuwe artikel 94, vierde lid). Voor het vaststellen van de ononderbroken periode van twee jaar en voor de beoordeling of betrokkene ongeschikt is en blijft voor zijn arbeid wordt dezelfde systematiek gevolgd als voor het geval van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien de ambtenaar niet (aansluitend) in dienst treedt van de andere werkgever is ontslag op grond van het nieuwe onderdeel f niet mogelijk.
In het nieuwe dertiende lid is opgenomen dat het ontslag slechts plaatsvindt voor het aantal uren dat betrokkene elders passend werk verricht. Voor het overige aantal uren kan de ambtenaar – zo geen herplaatsing heeft plaatsgevonden – worden ontslagen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte indien aan de voor die ontslaggrond geldende vereisten ook overigens is voldaan.
Voor alle duidelijkheid wordt hierbij nog opgemerkt dat degene die is ontslagen op grond van deze in artikel 94, eerste lid, onderdeel f, opgenomen ontslaggrond, moet worden aangemerkt als gewezen ambtenaar. De artikelen die betrekking hebben op de gewezen ambtenaar, zoals bijvoorbeeld artikel 39, derde lid, van het BBP, kunnen derhalve ook voor deze gewezen ambtenaar van belang zijn.
De tweede nieuwe ontslaggrond is neergelegd in het nieuwe onderdeel j van artikel 94. In verband met de duidelijkheid is ervoor gekozen om deze nieuwe ontslaggrond in te voegen. Het niet meewerken aan de reïntegratie-inspanningen louter brengen onder «plichtsverzuim» is niet expliciet zichtbaar. Daarbij stuit het kwalificeren als plichtsverzuim op een aantal bezwaren: plichtsverzuim is meer werkgerelateerd, en in algemene zin leidt het voor de werkgever tot het treffen van een maatregel uit een reeks van gegeven maatregelen.
Er kan uitsluitend tot ontslag op basis van de nieuwe grond worden overgegaan als de ambtenaar geen deugdelijke grond heeft voor het niet meewerken aan de hem ingevolge artikel 49c van het BARP opgelegde verplichtingen. Wat daarbij onder «deugdelijke grond» moet worden verstaan, hangt mede af van de omstandigheden van het geval.
In een voorkomend geval zal de rechter het begrip «deugdelijke grond» vol toetsen. Dat wil zeggen dat de beoordeling zich zal uitstrekken over alle relevante omstandigheden van het individuele geval. Het bevoegd gezag zal derhalve al deze omstandigheden bij zijn besluit dienen mee te wegen. Daarbij komen alle feiten van het geval aan bod, dus ook de motieven die de ambtenaar heeft aangedragen voor zijn weigering. Omtrent het criterium «deugdelijke grond» kan op voorhand moeilijk worden aangegeven hoe concreet dit begrip ingevuld moet worden. In lijn met de jurisprudentie dient daarbij – ingeval van weigering passende arbeid te aanvaarden – in het algemeen te worden meegewogen de inhoud van het aanbod tot passende arbeid, de aard van de arbeid, de organisatie van het bedrijf en de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar. Het bevoegd gezag zal de omstandigheden dienen te stellen en zonodig bewijzen die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat geen sprake is van een deugdelijke grond.
Schending van de plicht zonder deugdelijke grond kan aldus tot een ontslag leiden. In de fase van de besluitvorming dient het bevoegd gezag vervolgens nog te beoordelen of in redelijkheid tot het ontslag kan worden overgegaan. Het bevoegd gezag zal een belangenafweging moeten maken en rekening moeten houden met de bijzonderheden van het voorliggende geval. Een automatisch ontslag is niet aan de orde. De sanctie van ontslag moet worden gezien als een ultimum remedium. Deze mogelijkheid komt aan de orde na eerst het instrument van looninhouding en vervolgens het verlies van het recht op loondoorbetaling te hebben ingezet.
De definitie van herplaatsen is gewijzigd als gevolg van het vervallen van artikel 64a van het BARP en het feit dat de desbetreffende materie thans, met inachtneming van de WVP wordt uitgewerkt in artikel 49b van het BARP. De wijziging van onderdeel ff vloeit voor uit de bij SUWI geregelde overgang van taken van het LISV naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Voor de definitie van het begrip passende arbeid wordt thans aangesloten bij het derde lid van artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent een aanscherping van het begrip passende arbeid. Ook hier zij nog opgemerkt dat het evident is dat passende arbeid in de zin van het BBP nooit onverenigbaar kan zijn met de functie van de ambtenaar. De ambtenaar kan derhalve niet reïntegreren in een functie zolang hij diezelfde functie in het kader van bijvoorbeeld artikel 66 van het BARP en artikel 5 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus niet zou mogen verrichten.
In het nieuwe derde lid, onderdeel a, van artikel 38 is de situatie geregeld dat de werkgever niet tijdig de ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid bij het UWV heeft gemeld en daardoor de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken formeel later wordt vastgesteld. Aldus sluit het tijdvak van de loondoorbetaling aan op de mogelijke intrededatum in de WAO.
In onderdeel b wordt de situatie geregeld dat de werkgever de loondoorbetaling is verschuldigd omdat de WAO-beoordeling op verzoek van werkgever en werknemer wordt uitgesteld. De mogelijkheid van verlenging van de wachttijd geldt alleen als de werkgever het loon doorbetaalt.
In onderdeel c wordt de situatie geregeld dat indien de werkgever naar het oordeel van het UWV niet de verplichtingen is nagekomen ten aanzien van het reïntegratieverslag of de verplichtingen ten aanzien van de reïntegratie-inspanningen het tijdvak van de loondoorbetaling wordt verlengd.
Uit het nieuwe vierde lid van artikel 38 volgt dat het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid van artikel 38, als gevolg van deze sancties kan worden opgerekt tot ten hoogste 104 weken.
Bij het onderhavige besluit is in artikel 94, eerste lid, van het BARP een nieuwe ontslaggrond opgenomen voor het geval dat de ambtenaar bij een andere werkgever passend werk verricht (artikel 94, eerste lid, onderdeel f, van het BARP). Het spreekt voor zich dat ook de ambtenaar die op deze grond is ontslagen geen rechten kan doen gelden als bedoeld in artikel 39, eerste lid.
De invoeging van het nieuwe vierde lid vloeit voort uit de herschikking van enkele bepalingen in het BBP. Het nieuwe vierde lid is inhoudelijk gelijk aan het oude artikel 43, derde lid, van het BBP, met dien verstande dat het onderdeel a van dat oude artikel niet is overgenomen omdat de gewezen ambtenaar in geen geval wordt herplaatst.
Artikel 40 van het BBP trof een voorziening voor arbeidsongeschikten die geen deelnemer zijn in de zin van het Pensioenreglement.
Deelnemer in de zin van het Pensioenreglement zijn in eerste instantie de werknemers (artikel 2.4 Pensioenreglement). Werknemer in de zin van het Pensioenreglement is degene die bij een publiekrechtelijk lichaam is aangesteld (artikel 2.3). Politieambtenaren – ook vakantiewerkers – zijn aldus deelnemer in de zin van het Pensioenreglement aangezien zij allen een aanstelling hebben bij een publiekrechtelijk lichaam. Geconcludeerd moet worden dat de groep waarvoor artikel 40 een voorziening trof niet bestaat in de sector Politie. Om die reden vervalt artikel 40.
Aan artikel 44, eerste lid, zijn twee nieuwe onderdelen toegevoegd. Op grond van deze onderdelen vervallen de financiële aanspraken die de (gewezen) ambtenaar op grond van hoofdstuk 10 van het BBP gedurende de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid heeft, in het geval de ambtenaar zich niet houdt aan de verplichtingen die zijn neergelegd in artikel 49c van het BARP. Opgemerkt wordt dat in onderdeel i van artikel 44, eerste lid, reeds is opgenomen dat de ambtenaar die weigert passend werk te aanvaarden geen recht heeft op de hiervoor bedoelde aanspraken.
In artikel 45, eerste lid, is het begrip gangbare arbeid vervangen door het begrip passende arbeid. Dat is het gevolg van het feit dat het begrip passende arbeid is aangescherpt.
In het derde lid is de verwijzing naar artikel 40 vervallen omdat artikel 40 is vervallen. Het oude vierde en vijfde lid van artikel 45 zijn thans in omgewisselde, logischer volgorde opgenomen.
Met het onderhavige besluit wordt de inhoud van artikel 49a (oud) van het BARP verplaatst naar artikel 88c van het BARP. Om die reden wordt de verwijziging in artikel 38, derde lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie aangepast.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
Besluit algemene rechtspositie politie | Besluit algemene rechtspositie politie |
---|---|
Oud | Nieuw |
Artikel 49, eerste lid | Artikel 49a, eerste lid |
Artikel 49, tweede lid | Artikel 49a, tweede lid |
Artikel 49, derde lid | Artikel 49 |
Artikel 49a | Artikel 88c |
Besluit algemene rechtspositie politie | Besluit algemene rechtspositie politie |
---|---|
Nieuw | Oud |
Artikel 49 | Artikel 49, derde lid |
Artikel 49a, eerste lid | Artikel 49, eerste lid |
Artikel 49a, tweede lid | Artikel 49, tweede lid |
Artikel 88c | Artikel 49a |
Besluit bezoldiging politie | Besluit bezoldiging politie |
---|---|
Oud | Nieuw |
Artikel 38, tweede lid | Artikel 38, vijfde lid |
Artikel 38, derde lid | Artikel 38, zesde lid |
Artikel 38, vierde lid | Artikel 38, achtste lid |
Artikel 38, vijfde lid | Artikel 38, tiende lid |
Artikel 38, zesde lid | Artikel 38, elfde lid |
Artikel 38, zevende lid | Artikel 38, twaalfde lid |
Artikel 40 | -- |
Artikel 42, tweede lid | Artikel 38, tweede lid en artikel 39, derde lid |
Artikel 42, derde lid | Artikel 38, zevende lid |
Artikel 42, vierde lid | Artikel 42, tweede lid |
Artikel 42, vijfde lid | Artikel 38, derde lid |
Artikel 43, eerste lid | Artikel 38, negende lid |
Artikel 43, tweede lid | Artikel 38, dertiende lid |
Artikel 43, derde lid | Artikel 39, vierde lid |
Artikel 43, vierde lid | Artikel 39, achtste lid |
Artikel 45, vierde lid | Artikel 45, vijfde lid |
Artikel 45, vijfde lid | Artikel 45, vierde lid |
Besluit bezoldiging politie | Besluit bezoldiging politie |
---|---|
Nieuw | Oud |
Artikel 38, tweede lid | Artikel 42, tweede lid |
Artikel 38, derde lid | Artikel 42, vijfde lid |
Artikel 38, vijfde lid | Artikel 38, tweede lid |
Artikel 38, zesde lid | Artikel 38, derde lid |
Artikel 38, zevende lid | Artikel 42, derde lid |
Artikel 38, achtste lid | Artikel 38, vierde lid |
Artikel 38, negende lid | Artikel 43, eerste lid |
Artikel 38, tiende lid | Artikel 38, vijfde lid |
Artikel 38, elfde lid | Artikel 38, zesde lid |
Artikel 38, twaalfde lid | Artikel 38, zevende lid |
Artikel 38, dertiende lid | Artikel 43, tweede lid |
Artikel 39, derde lid | Artikel 42, tweede lid |
Artikel 39, vierde lid | Artikel 43, derde lid |
Artikel 39, achtste lid | Artikel 43, vierde lid |
Artikel 42, tweede lid | Artikel 42, vierde lid |
Artikel 45, vierde lid | Artikel 45, vijfde lid |
Artikel 45, vijfde lid | Artikel 45, vierde lid |
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 december 2004, nr. 241
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-597.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.