Rijkswet van 10 november 2004, houdende wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter uitvoering van richtlijn nr. 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (PbEG L 213) de Rijksoctrooiwet, Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet te wijzigen om de octrooiering van biotechnologische uitvindingen te normeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Rijksoctrooiwet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de omschrijving van «internationale aanvrage» door een puntkomma, ingevoegd:

biologisch materiaal: materiaal dat genetische informatie bevat en zichzelf kan repliceren of in een biologisch systeem kan worden gerepliceerd;

microbiologische werkwijze: iedere werkwijze waarbij microbiologisch materiaal wordt gebruikt, die op microbiologisch materiaal ingrijpt of die microbiologisch materiaal als resultaat heeft;

plantenras: een ras als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227).

B

De artikelen 3 en 5 worden vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 3

Een uitvinding is slechts vatbaar voor octrooi, wanneer zij strekt tot verkrijging van enige uitkomst op welk gebied van de nijverheid ook, daaronder begrepen de landbouw.

Artikel 4

  • 1. Met inachtneming van de artikelen 1A, 2, 2A, 3 en 5 zijn uitvindingen die betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of die betrekking hebben op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt, vatbaar voor octrooi.

  • 2. Onder uitvindingen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval begrepen uitvindingen met betrekking tot:

    a. biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of wordt verkregen, ook indien dat materiaal in de natuur voorhanden is,

    b. een deel van het menselijk lichaam dat wordt geïsoleerd of dat anderszins met behulp van een technische werkwijze wordt verkregen, met inbegrip van een sequentie of een partiële sequentie van een gen, ook indien de structuur van dat deel identiek is aan die van een natuurlijk deel,

    c. planten of dieren, mits de uitvoerbaarheid van die uitvinding zich in technisch opzicht niet beperkt tot een bepaald planten- of dierenras, of

    d. een microbiologische of andere technische werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, verwerkt of gebruikt, of een hierdoor verkregen voortbrengsel.

Artikel 5

  • 1. Niet vatbaar voor octrooi zijn:

    a. uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden,

    b. het menselijk lichaam in de verschillende stadia van zijn vorming en zijn ontwikkeling, alsmede de loutere ontdekking van een van de delen ervan, met inbegrip van een sequentie of partiële sequentie van een gen,

    c. planten- of dierenrassen,

    d. werkwijzen van wezenlijk biologische aard, geheel bestaand uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen of selecties, voor de voortbrenging van planten of dieren alsmede de hierdoor verkregen voortbrengselen,

    e. uitvindingen waardoor inbreuk wordt gemaakt op de artikelen 3, 8, onderdeel j, 15, vijfde lid, en 16, vijfde lid, van het Biodiversiteitsverdrag.

  • 2. Onder uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden in ieder geval verstaan:

    a. werkwijzen voor het klonen van mensen,

    b. werkwijzen tot wijziging van de germinale genetische identiteit van de mens,

    c. het gebruik van menselijke embryo's,

    d. werkwijzen tot wijziging van de genetische identiteit van dieren die geëigend zijn deze te doen lijden zonder aanzienlijk medisch nut voor mens of dier op te leveren, alsmede de hierdoor verkregen voortbrengselen,

    e. planten of dieren en

    f. werkwijzen die het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten in gevaar brengen of die ernstige schade voor het milieu veroorzaken.

  • 3. Commerciële exploitatie van een uitvinding is niet strijdig met de openbare orde of goede zeden op grond van het loutere feit dat de exploitatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is verboden.

  • 4. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan de lijst, bedoeld in het tweede lid, worden aangevuld met andere uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden.

C

In artikel 22B wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien een uitvinding betrekking heeft op een sequentie of een partiële sequentie van een gen, bevat de beschrijving een concrete omschrijving van de functie en de industriële toepassing van deze sequentie of partiële sequentie. Ingeval voor de productie van een eiwit of partieel eiwit een sequentie of partiële sequentie van een gen is gebruikt, bevat de beschrijving van de industriële toepasbaarheid een precisering van het eiwit of partieel eiwit dat is geproduceerd en de functie daarvan.

D

In artikel 29T, eerste lid, wordt «volgens de artikelen 1A, 2, 2A, 3 en 5» vervangen door: volgens de artikelen 1A, 2, 2A, 3, 4 en 5.

E

In artikel 30, eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede: , behalve voor zover het een voortbrengsel betreft dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van octrooiverlening is uitgesloten.

F

Artikel 30A wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de in de artikelen 30, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 30, 30B, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen.

2. In het tweede lid wordt «het in artikel 30 bedoelde uitsluitend recht» vervangen door: het in de artikelen 30 en 30B bedoelde uitsluitend recht.

G

Na artikel 30A worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 30B

  • 1. Ten aanzien van een octrooi voor biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen, strekt het uitsluitend recht zich uit tot ieder biologisch materiaal dat hieruit door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm wordt gewonnen en dat diezelfde eigenschappen heeft.

  • 2. Ten aanzien van een octrooi voor een werkwijze voor de voortbrenging van biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft gekregen, strekt het uitsluitend recht zich uit tot het biologisch materiaal dat rechtstreeks door deze werkwijze wordt gewonnen en tot ieder ander biologisch materiaal dat door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm uit het rechtstreeks gewonnen biologisch materiaal wordt gewonnen en dat diezelfde eigenschappen heeft.

  • 3. Ten aanzien van een octrooi voor een voortbrengsel dat uit genetische informatie bestaat of dat zulke informatie bevat, strekt het uitsluitend recht zich uit tot ieder materiaal waarin dit voortbrengsel wordt verwerkt en waarin de genetische informatie wordt opgenomen en haar functie uitoefent, onverminderd artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 30C

Het uitsluitend recht strekt zich niet uit tot biologisch materiaal dat wordt gewonnen door propagatie of door vermeerdering van biologisch materiaal dat in Nederland of de Nederlandse Antillen of, indien het een Europees octrooi betreft, in Nederland rechtmatig in het verkeer is gebracht, dan wel door de octrooihouder of met diens toestemming in één van de lid-staten van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het verkeer is gebracht, indien de propagatie of vermeerdering noodzakelijkerwijs voortvloeit uit het gebruik waarvoor het biologisch materiaal in het verkeer is gebracht, mits het afgeleide materiaal vervolgens niet voor andere propagaties of vermeerderingen wordt gebruikt.

Artikel 30D

  • 1. In afwijking van de artikelen 30 en 30B houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van plantaardig propagatiemateriaal aan een landbouwer voor agrarische exploitatiedoeleinden voor de laatste het recht in om de voortbrengselen van zijn oogst voor verdere propagatie of vermeerdering door hemzelf op zijn eigen bedrijf te gebruiken met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 14 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227).

  • 2. In afwijking van de artikelen 30 en 30B houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van fokvee of dierlijk propagatiemateriaal aan een landbouwer voor de laatste het recht in om het door een octrooi beschermde vee voor agrarische doeleinden te gebruiken.

  • 3. Onder gebruik voor agrarische doeleinden, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval verstaan het beschikbaar stellen van het dier of van dierlijk propagatiemateriaal voor het gebruik in het agrarisch bedrijf van de landbouwer, maar niet de verkoop in het kader van of met het oog op de commerciële fokkerij.

  • 4. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, nadere regels worden gesteld ten aanzien van het recht, bedoeld in het tweede of derde lid.

H

In artikel 34A, eerste lid, wordt «ingevolge artikel 30 uitsluitend gerechtigd is» vervangen door: ingevolge de artikelen 30 en 30B uitsluitend gerechtigd is.

I

In artikel 43A, tweede lid, tweede volzin, wordt «voortbrengselen, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of b,» vervangen door: voortbrengselen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of b, dan wel in artikel 30B.

J

In artikel 43B, tweede lid, tweede volzin, wordt «voortbrengselen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of b,» vervangen door: voortbrengselen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of b, dan wel in artikel 30B.

K

Artikel 51 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «met toepassing van artikel 22B, tweede lid» vervangen door: met toepassing van artikel 22B, tweede en derde lid.

2. In het vijfde lid wordt «de in de artikelen 30, 43A, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 30, 30B, 43A, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen.

3. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «het in artikel 30 bedoelde uitsluitend recht» vervangen door: het in de artikelen 30 en 30B bedoelde uitsluitend recht.

L

In artikel 52, eerste lid, wordt «de in artikel 30, 43A en 44A bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 30, 30B, 43A en 44A bedoelde rechtsgevolgen.

ARTIKEL II

De Rijksoctrooiwet 1995 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na de omschrijving van «Onze Minister» ingevoegd:

biologisch materiaal: materiaal dat genetische informatie bevat en zichzelf kan repliceren of in een biologisch systeem kan worden gerepliceerd;

microbiologische werkwijze: iedere werkwijze waarbij microbiologisch materiaal wordt gebruikt, die op microbiologisch materiaal ingrijpt of die microbiologisch materiaal als resultaat heeft;

plantenras: een ras als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227);.

B

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Onder uitvindingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden ook verstaan uitvindingen die betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of die betrekking hebben op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt.

  • 2. Onder uitvindingen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval begrepen uitvindingen met betrekking tot:

    a. biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of wordt verkregen, ook indien dat materiaal in de natuur voorhanden is,

    b. een deel van het menselijk lichaam dat wordt geïsoleerd of dat anderszins met behulp van een technische werkwijze wordt verkregen, met inbegrip van een sequentie of een partiële sequentie van een gen, ook indien de structuur van dat deel identiek is aan die van een natuurlijk deel,

    c. planten of dieren, mits de uitvoerbaarheid van die uitvinding zich in technisch opzicht niet beperkt tot een bepaald planten- of dierenras, of

    d. een microbiologische of andere technische werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, verwerkt of gebruikt, of een hierdoor verkregen voortbrengsel.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Niet vatbaar voor octrooi zijn:

    a. uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden,

    b. het menselijk lichaam in de verschillende stadia van zijn vorming en zijn ontwikkeling, alsmede de loutere ontdekking van een van de delen ervan, met inbegrip van een sequentie of partiële sequentie van een gen,

    c. planten- of dierenrassen,

    d. werkwijzen van wezenlijk biologische aard, geheel bestaand uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen of selecties, voor de voortbrenging van planten of dieren alsmede de hierdoor verkregen voortbrengselen,

    e. uitvindingen waardoor inbreuk wordt gemaakt op de artikelen 3, 8, onderdeel j, 15, vijfde lid, en 16, vijfde lid, van het Biodiversiteitsverdrag.

  • 2. Onder uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden in ieder geval verstaan:

    a. werkwijzen voor het klonen van mensen,

    b. werkwijzen tot wijziging van de germinale genetische identiteit van de mens,

    c. het gebruik van menselijke embryo's,

    d. werkwijzen tot wijziging van de genetische identiteit van dieren die geëigend zijn deze te doen lijden zonder aanzienlijk medisch nut voor mens of dier op te leveren, alsmede de hierdoor verkregen voortbrengselen,

    e. planten of dieren en

    f. werkwijzen die het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten in gevaar brengen of die ernstige schade voor het milieu veroorzaken.

  • 3. Commerciële exploitatie van een uitvinding is niet strijdig met de openbare orde of goede zeden op grond van het loutere feit dat de exploitatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is verboden.

  • 4. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan de lijst, bedoeld in het tweede lid, worden aangevuld met andere uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden.

D

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. De beschrijving van de uitvinding is duidelijk en volledig en wordt zodanig opgesteld dat de uitvinding daaruit door een deskundige kan worden begrepen en aan de hand daarvan kan worden toegepast. De omschrijving, gegeven in een of meer conclusies aan het slot van de beschrijving, is nauwkeurig. De beschrijving gaat zo nodig van daarmee overeenstemmende tekeningen vergezeld.

  • 2. Indien een uitvinding betrekking heeft op biologisch materiaal dat niet openbaar toegankelijk is en in de beschrijving niet zodanig kan worden omschreven dat de uitvinding aan de hand daarvan door een deskundige kan worden toegepast, dan wel indien een uitvinding het gebruik van dergelijk biologisch materiaal impliceert, is de beschrijving slechts toereikend indien het biologisch materiaal uiterlijk op de dag van indiening van de aanvrage is gedeponeerd bij een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur aan te wijzen instelling.

  • 3. Indien een uitvinding betrekking heeft op een sequentie of een partiële sequentie van een gen, bevat de beschrijving een concrete omschrijving van de functie en de industriële toepassing van deze sequentie of partiële sequentie. Ingeval voor de productie van een eiwit of partieel eiwit een sequentie of partiële sequentie van een gen is gebruikt, bevat de beschrijving van de industriële toepasbaarheid een precisering van het eiwit of partieel eiwit dat is geproduceerd en de functie daarvan.

  • 4. Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van:

    a. de gegevens die in de aanvrage worden opgenomen met betrekking tot de kenmerken en identificatie van het gedeponeerde biologisch materiaal, en

    b. de toegankelijkheid en beschikbaarheid van het gedeponeerde biologisch materiaal.

E

Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de in de artikelen 53, 72 en 73 bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 53, 53a, 72 en 73 bedoelde rechtsgevolgen.

2. In het tweede lid wordt «in strijd met het in artikel 53 bedoelde uitsluitend recht» vervangen door: in strijd met het in de artikelen 53 en 53a bedoelde uitsluitend recht.

F

In artikel 53, eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede: , behalve voor zover het een voortbrengsel betreft dat ingevolge artikel 3 niet vatbaar is voor octrooi.

G

Na artikel 53 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 53a

  • 1. Ten aanzien van een octrooi voor biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen, strekt het uitsluitend recht zich uit tot ieder biologisch materiaal dat hieruit door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm wordt gewonnen en dat diezelfde eigenschappen heeft.

  • 2. Ten aanzien van een octrooi voor een werkwijze voor de voortbrenging van biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft gekregen, strekt het uitsluitend recht zich uit tot het biologisch materiaal dat rechtstreeks door deze werkwijze wordt gewonnen en tot ieder ander biologisch materiaal dat door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm uit het rechtstreeks gewonnen biologisch materiaal wordt gewonnen en dat diezelfde eigenschappen heeft.

  • 3. Ten aanzien van een octrooi voor een voortbrengsel dat uit genetische informatie bestaat of dat zulke informatie bevat, strekt het uitsluitend recht zich uit tot ieder materiaal waarin dit voortbrengsel wordt verwerkt en waarin de genetische informatie wordt opgenomen en haar functie uitoefent, onverminderd artikel 3, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 53b

Het uitsluitend recht strekt zich niet uit tot biologisch materiaal dat wordt gewonnen door propagatie of door vermeerdering van biologisch materiaal dat in Nederland of de Nederlandse Antillen of, indien het een Europees octrooi betreft, in Nederland rechtmatig in het verkeer is gebracht, dan wel door de octrooihouder of met diens toestemming in één van de lid-staten van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het verkeer is gebracht, indien de propagatie of vermeerdering noodzakelijkerwijs voortvloeit uit het gebruik waarvoor het biologisch materiaal in het verkeer is gebracht, mits het afgeleide materiaal vervolgens niet voor andere propagaties of vermeerderingen wordt gebruikt.

Artikel 53c

  • 1. In afwijking van de artikelen 53 en 53a houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van plantaardig propagatiemateriaal aan een landbouwer voor agrarische exploitatiedoeleinden voor de laatste het recht in om de voortbrengselen van zijn oogst voor verdere propagatie of vermeerdering door hemzelf op zijn eigen bedrijf te gebruiken met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 14 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227).

  • 2. In afwijking van de artikelen 53 en 53a houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van fokvee of dierlijk propagatiemateriaal aan een landbouwer voor de laatste het recht in om het door een octrooi beschermde vee voor agrarische doeleinden te gebruiken.

  • 3. Onder gebruik voor agrarische doeleinden, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval verstaan het beschikbaar stellen van het dier of van dierlijk propagatiemateriaal voor het gebruik in het agrarisch bedrijf van de landbouwer, maar niet de verkoop in het kader van of met het oog op de commerciële fokkerij.

  • 4. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, nadere regels worden gesteld ten aanzien van het recht, bedoeld in het tweede of derde lid.

H

Aan artikel 57 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De octrooihouder verleent aan een kweker een licentie tegen een redelijke vergoeding, indien de kweker een kwekersrecht op een plantenras niet kan verkrijgen of exploiteren zonder inbreuk te maken op het octrooi van eerdere datum en de licentie noodzakelijk is voor de exploitatie van het te beschermen plantenras, dat een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van de door het octrooi beschermde uitvinding.

  • 6. Indien aan een octrooihouder een licentie is verleend op grond van artikel 42, tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, verleent de octrooihouder aan de houder van het kwekersrecht op diens verzoek onder redelijke voorwaarden een wederkerige licentie om de beschermde uitvinding te gebruiken.

I

In artikel 58, eerste lid, wordt «in artikel 57, tweede of vierde lid» vervangen door: in artikel 57, tweede, vierde, vijfde of zesde lid.

J

In artikel 59, eerste lid, wordt «ingevolge artikel 53 uitsluitend gerechtigd is» vervangen door: ingevolge de artikelen 53 en 53a uitsluitend gerechtigd is.

K

In artikel 71, tweede lid, tweede volzin, wordt «voortbrengselen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder a of b,» vervangen door: voortbrengselen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder a of b, dan wel in artikel 53a.

L

In artikel 72, tweede lid, tweede volzin, wordt «voortbrengselen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder a of b,» vervangen door: voortbrengselen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onder a of b, dan wel in artikel 53a.

M

Artikel 75 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «met toepassing van artikel 25, tweede lid» vervangen door: met toepassing van artikel 25, tweede en derde lid.

2. In het vijfde lid wordt «de in de artikelen 53, 71, 72 en 73 bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 53, 53a, 71, 72 en 73 bedoelde rechtsgevolgen.

3. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «het in artikel 53 bedoelde uitsluitend recht» vervangen door: het in de artikelen 53 en 53a bedoelde uitsluitend recht.

N

In artikel 77, eerste lid, wordt «de in de artikelen 53, 71 en 73 bedoelde rechtsgevolgen» vervangen door: de in de artikelen 53, 53a, 71 en 73 bedoelde rechtsgevolgen.

ARTIKEL III

De Zaaizaad- en Plantgoedwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

  • 1. De houder van een kwekersrecht is verplicht de licenties te verlenen welke in het algemeen belang noodzakelijk zijn.

  • 2. De houder van een kwekersrecht is verplicht aan een octrooihouder een licentie te verlenen tegen een redelijke vergoeding, indien de octrooihouder een octrooi voor een biotechnologische uitvinding niet kan exploiteren zonder inbreuk te maken op het kwekersrecht van eerdere datum en de biotechnologische uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras.

  • 3. Indien aan een houder van een kwekersrecht een licentie is verleend op grond van artikel 57, vijfde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, is de houder van het kwekersrecht verplicht aan de octrooihouder op diens verzoek onder redelijke voorwaarden een wederkerige licentie te verlenen om het beschermde plantenras te gebruiken.

  • 4. De in de vorige leden bedoelde verplichtingen houden mede in dat de houder van het kwekersrecht het voor de uitoefening van de licentie noodzakelijke teeltmateriaal tegen een billijke vergoeding dient te verstrekken.

B

In artikel 43, eerste lid, wordt «verplichting» vervangen door: verplichtingen.

ARTIKEL IV

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

's-Gravenhage, 10 november 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de achttiende november 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven