Besluit van 9 november 2004, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie, in verband met het afschaffen van de vervolguitkering in de Werkloosheidswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 oktober 2004, nr. EA2004/77584, Directoraat-Generaal Veiligheid;

Gelet op de artikelen 50, eerste lid, en 53d, zesde lid, van de Politiewet 1993 en artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2004, nr. W.04.04.0481/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 november 2004, nr. EA2004/80000, Directoraat-Generaal Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede «onderdeel k» vervangen door: onderdeel l.

2. In onderdeel b wordt de zinsnede «onderdeel h» vervangen door «onderdeel i» en wordt de zinsnede «onderdelen e of f» vervangen door: onderdelen e of g.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien uitgaande van het moment van ontslag de maximale duur van de uitkering, berekend op grond van het tweede lid, langer is dan de duur van de WW-uitkering, wordt het verschil in duur tot een maximum van twee jaar in mindering gebracht op de maximale duur.

2. In het vierde lid wordt «55 jaar» vervangen door «57,5 jaar» en wordt de zinsnede «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «en 49,».

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «en 49,» en vervalt de laatste volzin.

D

In artikel 8, vijfde lid, vervalt de zinsnede «, eerste en tweede lid,».

E

Na artikel 26 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

Indien de betrokkene van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 januari 2005 uitsluitend als gevolg van de Wet van 19 december 2003 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546) geen aanspraak meer heeft op een vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet, en de voor hem met toepassing van artikel 8, vijfde lid, vastgestelde duur van de aansluitende uitkering korter is dan de duur van de afgeschafte vervolguitkering krachtens de Werkloosheidwet, wordt in afwijking van artikel 8, vijfde lid, de duur van de aansluitende uitkering gesteld op de duur van die afgeschafte vervolguitkering.

Artikel 26b

De artikelen 2 en 8 van dit besluit zoals deze luidden op 31 december 2004 blijven van toepassing op de betrokkene van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 januari 2005.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005, met dien verstande dat artikel I, onderdeel E, voor wat betreft het nieuwe artikel 26a terugwerkt tot en met 1 januari 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 november 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de drieëntwintigste november 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet van 19 december 2003 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546) in werking getreden. Deze wet bewerkstelligt dat werknemers die met ingang van 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden, geen vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) meer ontvangen. Met dit alles is beoogd een extra prikkel te creëren voor werklozen om nieuw werk te zoeken.

Met het afschaffen van deze WW-vervolguitkering komt ook een einde aan de uitzonderingspositie van werknemers die 57,5 jaar en ouder zijn als ze werkloos worden. Voorafgaand aan 1 januari 2004 had deze groep recht op een vervolguitkering van (maximaal) 3,5 in plaats van 2 jaar. Met die langere vervolguitkering kon de betrokkene veelal de periode tot aan zijn pensioen overbruggen. De afschaffing van de vervolguitkering maakt de werkloosheidsuitkering minder aantrekkelijk als afvloeiingsregeling en stimuleert oudere werklozen om opnieuw aan het werk te gaan.

De afschaffing van de WW-vervolguitkering en de daarmee beoogde extra prikkels (ook voor ouderen) werken niet «als vanzelf» door in de politierechtspositie. Dat vloeit voort uit de wijze waarop de hoogte en duur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering van een betrokkene wordt berekend op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie (Bbwp), zoals dat luidde sinds de inwerkingtreding van dat besluit met ingang van 1 januari 2001. Op grond van het Bbwp is de werkloosheidsuitkering van de politieambtenaar opgebouwd uit WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering. Die bovenwettelijke uitkering is opgebouwd uit een aanvullende uitkering en een aansluitende uitkering. De aanvullende uitkering vult de uitkering op grond van de WW aan en de aansluitende uitkering komt tot uitkering nadat de rechten op uitkering op grond van de WW (en op de daaraan gekoppelde aanvullende uitkering) zijn geëindigd. De duur van de aansluitende uitkering wordt sinds de inwerkingtreding van het Bbwp bepaald door de uitkomst van een berekening conform de wachtgeldsystematiek waarop vervolgens de (doorgaans kortere) duur van de WW-uitkering in mindering wordt gebracht. In dit systeem heeft het afschaffen van de WW-vervolguitkering geen direct effect op de duur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, dat wil zeggen de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering gezamenlijk, van de betrokkene. Als de WW-uitkering en daarmee de aanvullende uitkering korter worden, wordt de aansluitende uitkering eenvoudigweg langer. Omdat de hoogte van de aansluitende uitkering een zelfde systematiek volgt als die van de aanvullende uitkering (vergelijk de artikelen 4 en 9 van het Bbwp) heeft het wegvallen van de WW-vervolguitkering (en de bijbehorende aanvullende uitkering) ook geen gevolg voor de hoogte van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering.

Op grond van het Bbwp, zoals dat luidde sinds 1 januari 2001, wordt voor betrokkenen die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder zijn en die een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar hebben volbracht, gegarandeerd dat zij hun uitkering behouden tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Ook op deze garantie heeft het afschaffen van de WW-vervolguitkering geen direct effect.

Slechts in een zeer uitzonderlijk geval heeft het afschaffen van de WW-vervolguitkering wel een onmiddellijk negatief effect op de lengte van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Het betreft de situatie waarin de betrokkene, als de WW-vervolguitkering niet zou zijn afgeschaft, geen aanspraak zou hebben gehad op een aansluitende uitkering omdat de duur van de WW-uitkering (inclusief de vervolguitkering) langer zou zijn dan de uitkomst van de berekening volgens wachtgeldsystematiek. In dat geval bewerkstelligt het afschaffen van de WW-vervolguitkering een (beperkte) verkorting van de duur van de bovenwettelijke uitkering.

Artikel 18 van het Bbwp bepaalt – kort samengevat – dat als het niveau van de WW-uitkering een algemene verlaging ondergaat, deze verlaging, tenzij met de politievakorganisaties anders wordt overeengekomen, op overeenkomstige wijze wordt doorgevoerd ten aanzien van het totaal aan wettelijke en bovenwettelijke aanspraken van de betrokken ambtenaar.

In het licht van het vorenstaande is met de politievakorganisaties overeengekomen het afschaffen van de WW-vervolguitkering en de daarmee beoogde prikkels voor jonge en oudere werknemers om nieuw werk te zoeken of aan het werk te blijven, als volgt vorm te geven in het Bbwp. De totale uitkeringsduur wordt bekort met (maximaal) twee jaar waardoor de betrokkene ook wordt geprikkeld om nieuw werk te zoeken. Dit is vormgegeven in het nieuwe derde lid van artikel 2 van het Bbwp. Tevens wordt de groep personen voor wie is gegarandeerd dat zij hun uitkering behouden tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd verkleind. Waar deze garantie gold voor personen die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder waren, zal deze garantie nog slechts gelden voor personen die op het moment van ontslag ten minste de leeftijd van 57,5 jaar hebben bereikt (vergelijk artikel 2, vierde lid, van het Bbwp). Zo worden ook ouderen door beperking van hun uitkeringsrechten extra gestimuleerd om aan het werk te blijven of opnieuw aan het werk te gaan. Er is in overleg met de politievakorganisaties bewust niet gekozen voor het volledig laten vervallen van de garantie dat personen die op het moment van ontslag een bepaalde leeftijd hebben bereikt hun uitkering tot hun pensioen behouden. Een dergelijke ingreep zou weliswaar kunnen worden gezien als rechtstreeks gevolg van de afschaffing van de WW-vervolguitkering, maar zou thans, gelet op het bestaande stelsel, te zwaar zijn.

De hiervoor vermelde wijzigingen van het Bbwp treden in werking met ingang van 1 januari 2005. Voor betrokkenen van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voorafgaand aan 1 januari 2005 blijft materieel het Bbwp van toepassing zoals dat luidde op 31 december 2004 (vergelijk het nieuwe artikel 26b van het Bbwp zoals opgenomen in artikel I, onderdeel E). Geheel in lijn met artikel 18 van het Bbwp en de daarbij behorende nota van toelichting heeft de eerdergenoemde Wet van 19 december 2003 voor deze betrokkenen geen invloed op de hoogte en duur van hun bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Voor het hiervoor genoemde, zeer uitzonderlijke geval waarin het afschaffen van de WW-vervolguitkering wel een (beperkt) direct effect zou hebben op de duur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering van een betrokkene die voor 1 januari 2005 werkloos is geworden, biedt het nieuwe artikel 26a van het Bbwp de garantie dat het afschaffen van de WW-vervolguitkering geen gevolg heeft voor het niveau (hoogte en duur) van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering.

Overigens is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele technische wijzigingen door te voeren in artikel 1, eerste lid, van het Bbwp. Deze wijzigingen vloeien voort uit wijzigingen die reeds eerder zijn doorgevoerd in het Besluit algemene rechtspositie politie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven