Wet van 10 november 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen en enkele verwante onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te bevorderen dat beslissingen die ter terechtzitting genomen zijn inzake het horen van getuigen tijdens het vervolg van de berechting effect blijven sorteren, en ook overigens enkele wijzigingen aan te brengen met het oog op een doelmatige berechting van strafzaken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 21, vierde lid, wordt een zinsnede toegevoegd, luidend: , tenzij het onderzoek uitsluitend heeft plaatsgevonden op grond van artikel 316, tweede lid, en de rechter- of raadsheer-commissaris ook aan het verdere onderzoek ter terechtzitting kan deelnemen.

B

In artikel 187, eerste lid, wordt «de gezondheidstoestand van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht» vervangen door: de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.

C

In artikel 216, eerste lid, wordt «de gezondheidstoestand van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht» vervangen door: de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.

D

Aan artikel 258, zesde lid, worden drie volzinnen toegevoegd, luidend: Hij kan, bij het bepalen van de dag der terechtzitting of nadien, bevelen dat de verdachte in persoon zal verschijnen; hij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten. De voorzitter kan ook de medebrenging gelasten van de getuige van wie op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat hij niet voornemens is gevolg te geven aan een oproep om ter terechtzitting te verschijnen. Voorts kan de voorzitter van de rechtbank de officier van justitie bevelen, nader omschreven onderzoek te verrichten of doen verrichten, alsmede bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen.

E

In artikel 260, derde lid, wordt na «263, tweede» ingevoegd: en derde.

F

Artikel 263 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De voorzitter der rechtbank kan de officier van justitie bevelen getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen. De opgave geschiedt schriftelijk, onder vermelding van de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de getuige of deskundige.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 5. De officier van justitie doet de getuigen of deskundigen, opgegeven met inachtneming van de voorgaande leden, onverwijld oproepen. De oproeping wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de rechtbank en de verdachte.

G

Artikel 264 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «de verdachte» ingevoegd: of de voorzitter der rechtbank.

2. In het eerste lid, onder a, wordt na «de getuige» ingevoegd: of de deskundige.

3. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. van oordeel is dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;.

4. In het tweede lid, aanhef, wordt na «de verdachte» ingevoegd: of de voorzitter der rechtbank.

H

Na artikel 282 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 282a

  • 1. De rechtbank kan, de officier van justitie gehoord, de zaak naar de politierechter verwijzen. De zaak wordt in dat geval onder aanzegging van het tijdstip op dezelfde dag verder behandeld dan wel voor bepaalde of onbepaalde tijd geschorst en op de bestaande telastlegging voor de politierechter aanhangig gemaakt door aanzegging of oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de dag van de nadere terechtzitting. De artikelen 260, tweede lid, 263, 265, tweede en derde lid, alsmede 370 zijn van toepassing.

  • 2. De zaak wordt op de gewone wijze voortgezet, met dien verstande dat de beraadslaging bedoeld in de artikelen 348 en 350 mede geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting door de meervoudige kamer, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad. Artikel 322, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de politierechter deel uitmaakte van de meervoudige kamer op het moment van de verwijzing, wordt het onderzoek hervat alsof geen wijziging van samenstelling van de rechtbank heeft plaatsgevonden. In het andere geval beveelt de rechtbank dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de verwijzing bevond.

I

In artikel 287, derde lid, onder a, wordt na «verzoekt» ingevoegd: of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt.

J

Artikel 288, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;.

K

Artikel 301 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

2. In het derde lid wordt «daartegen» vervangen door: daar op redelijke gronden tegen.

3. In het vierde lid wordt «vierde» vervangen door: derde.

L

Artikel 321 vervalt.

M

Aan artikel 322 wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 4. Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.

N

In artikel 324, tweede lid, vervalt «, 321».

O

In artikel 360, eerste lid, wordt «van de verklaring» vervangen door «van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring» en wordt «artikel 344» vervangen door: artikel 344a.

P

Artikel 377 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «, behalve voor zover het betreft aldaar afgelegde verklaringen van getuigen en deskundigen» en wordt een zin toegevoegd, luidend: Artikel 322, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De rechtbank beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de verwijzing bevond.

3. Het vierde lid vervalt.

Q

Aan artikel 410, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidend: De advocaat-generaal kan, in het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, oproeping voorts weigeren indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel, daaraan voorafgaand, door de rechter-commissaris is gehoord en horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten.

R

Artikel 414, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De artikelen 263, tweede tot en met vijfde lid, en 264 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan de advocaat-generaal bij een met redenen omklede beslissing een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige weigeren te doen oproepen, indien horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten.

S

Na artikel 417 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 418

  • 1. De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.

  • 2. In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel, daaraan voorafgaand, door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.

  • 3. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige worden geweigerd indien horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten.

T

Aan artikel 422 wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Indien het hoger beroep betrekking heeft op een vonnis van de kantonrechter is artikel 398, onder 2°, 4° en 13°, mede van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14i, vierde lid, vervalt «, 321».

B

In artikel 15b, zesde lid, vervalt «, 321».

ARTIKEL III

Aan artikel 60 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Het bestuur van het gerechtshof kan uit de bij het gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast raadsheren-commissarissen aanwijzen, belast met de behandeling van strafzaken.

ARTIKEL IIIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) (26 294) tot wet is verheven en die wet in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, vervalt artikel I, onderdeel C, van deze wet.

ARTIKEL IV

Indien het voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden) (27 632) tot wet is verheven en in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel E, van deze wet te luiden:

E

In artikel 260, vierde lid, wordt na «263, tweede» ingevoegd: en derde.

ARTIKEL V

  • 1. De wijzigingen, vervat in artikel I, onderdelen A tot en met P, van deze wet, zijn in eerste aanleg van toepassing in zaken waarin de dagvaarding na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt uitgebracht. Deze wijzigingen zijn in hoger beroep van toepassing in zaken waarin de dagvaarding in hoger beroep na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt uitgebracht.

  • 2. De wijzigingen, vervat in artikel I, onderdelen Q, R en S van deze wet, zijn van toepassing in zaken waarin na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in eerste aanleg uitspraak wordt gedaan. De wijziging vervat in artikel I, onderdeel T, van deze wet is onmiddellijk van toepassing in aanhangige en nog aanhangig te maken zaken.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

's-Gravenhage, 10 november 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende november 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven