Besluit van 30 september 2004 tot wijziging van het Fokkerijbesluit (medebewind)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 juli 2004 nr. TRCJZ/2004/4719, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 76, eerste lid, en 108 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 18 augustus 2004, nr. W11.04.0379/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 september 2004, nr. TRCJZ/2004/5149, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 11 van het Fokkerijbesluit wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het Bestuur van het Landbouwschap» vervangen door: het bestuur van het Productschap Vee en Vlees.

2. Het tweede lid, onderdeel c komt te luiden:

c. de intrekking van de in de onderdelen a en b bedoelde erkenning op grond van artikel 5, onderscheidenlijk het bepaalde krachtens artikel 7, tweede lid.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onverminderd het tweede lid bestaat de gevorderde medewerking uit:

    a. het verlenen van de erkenningen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het intrekken van de erkenningen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c;

    b. het verrichten van werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regels ter uitvoering van artikel 2, voor zover dit betrekking heeft op het prestatie-onderzoek en de beoordeling van genetische waarden bij dieren.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 september 2004

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de tweede november 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 108 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de wet) biedt de grondslag om ten aanzien van de bij of krachtens de wet aan de minister toekomende bevoegdheden medewerking te vorderen van bedrijfsorganisaties. Mede op grond van deze bepaling is in artikel 11 van het Fokkerijbesluit (hierna: het besluit) met betrekking tot een aantal bevoegdheden van de minister de medewerking gevorderd van achtereenvolgens het Landbouwschap en het Productschap Vee en Vlees (hierna: PVV). Sinds de inwerkingtreding van het besluit werd de tekst van artikel 11 aldus uitgelegd, dat tot de taken waarbij de medewerking was gevorderd tevens behoorden de verlening van de erkenningen als stamboekhouder en als fokkerijorganisatie, alsmede de intrekking van deze erkenningen.

Deze uitleg is niet gevolgd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) in zijn uitspraak in de zaak Nederlands Europees Stamboek/PVV van 30 januari 2004 (nr. AWB 03/374). In deze uitspraak concludeerde het CBb dat de voorzitter van het PVV niet bevoegd is om in medebewind erkenningen als stamboekorganisaties te verlenen, te weigeren of in te trekken. In zijn uitspraak overweegt het CBb het volgende:

«Het College stelt vast dat een besluit tot overdracht aan verweerders bestuur van de bevoegdheden tot het verlenen en intrekken van de erkenningen ontbreekt. Zodanige overdracht kan naar het oordeel van het College niet in artikel 11 van het Fokkerijbesluit worden gelezen, waar slechts is bepaald dat medewerking wordt gevorderd van het bestuur van het Productschap Vee en Vlees voor het verrichten van werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regels die noodzakelijk zijn voor – onder meer – het verlenen en intrekken van de bedoelde erkenningen. Van zodanige werkzaamheden en nadere regelgeving moet het verlenen en intrekken van bedoelde erkenningen worden onderscheiden. Nu bevoegdheden tot erkenning niet aan verweerders bestuur zijn overgedragen, kon dit bestuur zodanige bevoegdheden ook niet aan verweerders voorzitter opdragen.»

De uitspraak van het CBb, die in eerste en laatste instantie is gedaan, noopt tot herstel van het geconstateerde gebrek in de regelgeving. Daartoe is artikel 11 van het Fokkerijbesluit gewijzigd. In het derde lid is bepaald dat tot de taken die in medewerking worden gevorderd de ministeriële bevoegdheden tot het verlenen en intrekken van de erkenningen als stamboekhouders en fokkerijorganisaties behoren.

Het CBb is in zijn hierboven besproken uitspraak terecht uitgegaan van de uitoefening van het medebewind door het bestuur van de PVV, als rechtsopvolger van het Landbouwschap. Door de wijziging van artikel 11, eerste lid, zal zulks ook in de tekst van het Fokkerijbesluit tot uitdrukking komen.

Dit besluit betreft het herstel van een geconstateerd gebrek in het Fokkerijbesluit. Hiermee gaan geen informatieverplichtingen gepaard. Er zijn derhalve geen administratieve lasten aan dit besluit verbonden.

Op grond van artikel 110 van de wet dient een algemene maatregel van bestuur die is gebaseerd op artikel 76, eerste lid, van de wet te worden overlegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Indien binnen dertig dagen tenminste één vijfde van het aantal kamerleden van beide kamers te kennen geeft de inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur bij wet te willen bepalen, zal daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 december 2004, nr. 241.

Naar boven