Besluit van 18 oktober 2004, houdende regels over de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 augustus 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/KO/2004/54428, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 7, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 18, 34, 94, derde lid, 95, vierde lid, van de Wet kinderopvang;

De Raad van State gehoord (advies van 9 september 2004 no. W12.04.0408/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 oktober 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/KO/2004/64987, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet kinderopvang;

b. dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

c. buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, alsmede gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

d. maximum uurprijs: de maximaal voor tegemoetkoming in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang;

e. kosten van kinderopvang: het aantal uren kinderopvang per kind, vermenigvuldigd met de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet;

f. tegenwoordige arbeid: tegenwoordige arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de wet.

HOOFDSTUK 2. DE TEGEMOETKOMING VAN HET RIJK

Paragraaf 1. Algemene berekeningsfactoren

Artikel 2

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk voor het tegemoetkomingsjaar 2005 per periode van partnerschap afzonderlijk bepaald.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk wordt met de aanwezigheid van een partner geen rekening gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.

Artikel 3

  • 1. Indien meer dan één kind van een ouder gebruik maakt van kinderopvang, wordt voor de tegemoetkoming van het Rijk en de extra tegemoetkoming van het Rijk onderscheid gemaakt tussen het eerste kind en de overige kinderen.

  • 2. Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang wordt voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk als eerste kind beschouwd.

  • 3. In het geval meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang, wordt het kind met de laagste kosten van kinderopvang als eerste kind beschouwd.

  • 4. In het geval meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang met gelijke kosten van kinderopvang, stelt de inspecteur vast welk kind als eerste kind moet worden beschouwd.

Artikel 4

  • 1. De maximum uurprijs voor dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang bedraagt € 5,68.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de maximum uurprijs voor buitenschoolse opvang en voor gastouderopvang voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs gaan:

    a. € 6,13 in 2005;

    b. € 5,98 in 2006;

    c. € 5,83 in 2007.

  • 3. Indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.

Artikel 5

  • 1. De maximum uurprijs, bedoeld in artikel 4, wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig:

    a. 80% van de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven en 20% van de consumentenprijsindex zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in het voorafgaande jaar, is geraamd; en

    b. het verschil tussen de ontwikkeling van 80% van de loonvoet bedrijven en 20% van de consumentenprijsindex zoals deze voor het voorafgaande jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in dat jaar, was geraamd en de ontwikkeling van 80% van de contractlonen en 20% van de consumentenprijsindex zoals deze voor het voorafgaande jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in dat voorafgaande jaar, nader is geraamd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ontwikkeling van contractlonen verstaan: het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde sector en de gesubsidieerde sector, en bij de overheid, zoals dit door het Centraal Planbureau in het Centraal Economische Plan wordt bekendgemaakt.

Artikel 6

  • 1. Voor de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk is de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen voor respectievelijk de tegemoetkomingsjaren 2005, 2006, 2007 en vanaf 2008 in de bij dit besluit behorende bijlagen I, IA, IB en IC opgenomen.

  • 2. Voor de hoogte van de extra tegemoetkoming van het Rijk is de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen voor respectievelijk de tegemoetkomingsjaren 2005, 2006, 2007 en 2008 in de bij dit besluit behorende bijlagen II, IIA, IIB en IIC opgenomen. Voor de tegemoetkomingsjaren vanaf 2009 is de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen voor de extra tegemoetkoming van het Rijk in de bij dit besluit behorende bijlage IID opgenomen.

Artikel 7

De inkomensgroepen, bedoeld in artikel 6, worden aangepast overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in het voorafgaande jaar, is geraamd. Artikel 5, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 8

  • 1. De tegemoetkoming van het Rijk wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.

  • 2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in de tabellen, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Paragraaf 2. Specifieke berekeningsfactoren bij extra tegemoetkoming van het Rijk voor een ouder met partner

Artikel 9

  • 1. Indien een ouder en diens partner tegenwoordige arbeid verrichten, wordt de tegemoetkoming van het Rijk vermeerderd met de extra tegemoetkoming van het Rijk, voor zover de bijdragen in de kosten van kinderopvang die een ouder en diens partner in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid hebben ontvangen en de tegemoetkoming van de gemeente, bedoeld in artikel 24 van de wet, of de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 30 van de wet, die zij hebben ontvangen, minder bedragen dan een derde deel van de kosten van kinderopvang.

  • 2. Indien niet blijkt voor welke kinderen de ontvangen bijdragen, bedoeld in het eerste lid, zijn bedoeld, dan worden die bijdragen bij de berekening van de extra tegemoetkoming van het Rijk verdeeld over de kinderen naar rato van de kosten van kinderopvang.

  • 3. De extra tegemoetkoming van het Rijk wordt uitgedrukt in een percentage van een derde deel van de totale kosten van kinderopvang, voor zover dat deel hoger is dan de in het eerste lid bedoelde bijdragen in de kosten van kinderopvang.

  • 4. De percentages, bedoeld in het derde lid, worden vermeld in de tabellen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 10

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de wet, wordt de extra tegemoetkoming van het Rijk voor een ouder met een partner vermeerderd met een bedrag dat wordt bepaald een percentage toe te passen op het bedrag dat resteert, indien een derde deel van de kosten van kinderopvang wordt verminderd met:

    a. de bijdragen die een ouder en diens partner hebben ontvangen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid en de tegemoetkoming die een ouder en diens partner hebben ontvangen van de gemeente, bedoeld in artikel 24 van de wet, of van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 30 van de wet, en

    b. het bedrag van de extra tegemoetkoming van het Rijk.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt in:

    a. 2005: 90%;

    b. 2006: 60%;

    c. 2007: 30%;

    d. 2008: 10%.

Paragraaf 3. Specifieke berekeningsfactoren bij (extra) tegemoetkoming van het Rijk voor ouder zonder partner

Artikel 11

Voor een ouder die geen partner heeft, wordt de tegemoetkoming van het Rijk vermeerderd met een bedrag dat overeenkomt met een zesde deel van de kosten van kinderopvang.

Artikel 12

  • 1. Indien een ouder tegenwoordige arbeid verricht en geen partner heeft, wordt de tegemoetkoming van het Rijk vermeerderd met de extra tegemoetkoming van het Rijk, voor zover de bijdrage in de kosten van kinderopvang die hij in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid heeft ontvangen en de tegemoetkoming van de gemeente, bedoeld in artikel 24 van de wet, of de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 30 van de wet, die hij heeft ontvangen, minder bedraagt dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bijdrage in de kosten van kinderopvang hoger is dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang, brengt de inspecteur bij de vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk het verschil tussen de vermeerdering, bedoeld in artikel 10, en die bijdrage in mindering op die vermeerdering.

  • 3. De extra tegemoetkoming van het Rijk wordt uitgedrukt in een percentage van een zesde deel van de totale kosten van kinderopvang, voor zover dat deel hoger is dan de in het eerste lid bedoelde bijdragen in de kosten van kinderopvang.

  • 4. Bij toepassing van het eerste lid is artikel 9, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

In de gevallen, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de wet, wordt de extra tegemoetkoming van het Rijk voor een ouder die geen partner heeft vermeerderd met een bedrag dat wordt bepaald door het toepasselijke percentage, bedoeld in artikel 10, tweede lid, toe te passen op het bedrag dat resteert, indien een zesde deel van de kosten van kinderopvang wordt verminderd met:

a. de bijdrage die deze ouder heeft ontvangen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid en de tegemoetkoming die hij heeft ontvangen van de gemeente, bedoeld in artikel 24 van de wet, of van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 30 van de wet, en

b. het bedrag van de extra tegemoetkoming van het Rijk.

Paragraaf 4. Voorschotten en uitbetaling van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk

Artikel 14

  • 1. Indien een ouder voor het gehele tegemoetkomingsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming van het Rijk wordt de tegemoetkoming verleend:

    a. indien de aanvraag ten minste acht weken voor het tegemoetkomingsjaar is ingediend: voor de aanvang van het tegemoetkomingsjaar;

    b. in andere gevallen: binnen acht weken na indiening van de aanvraag.

  • 2. Indien een ouder slechts voor een deel van het tegemoetkomingsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming niet eerder verleend dan in de maand waarin de aanspraak ontstaat.

  • 3. Indien de inspecteur vermoedt dat de tegemoetkoming van het Rijk op een hoger of lager bedrag zal worden vastgesteld dan het bedrag tot welk deze is verleend, kan hij de verlening herzien. Het voorschot wordt dienovereenkomstig herzien. Een herziening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 15

  • 1. Een voorschot op de tegemoetkoming van het Rijk waarvan de beschikking tot voorschotverlening een dagtekening heeft die ligt voor 1 februari van het tegemoetkomingsjaar wordt door de ontvanger uitbetaald in twaalf gelijke termijnen. De eerste termijnbetaling vindt plaats in de maand die in de dagtekening is vermeld en elk van de volgende termijnbetalingen telkens een maand later.

  • 2. Een voorschot op de tegemoetkoming van het Rijk waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 31 januari doch voor 1 december van het tegemoetkomingsjaar, wordt uitbetaald in zoveel gelijke termijnen als er met inbegrip van de maand die in de dagtekening is vermeld, nog maanden van dat jaar overblijven. De eerste termijnbetaling vindt plaats in de maand die in de dagtekening is vermeld en elk van de volgende termijnbetalingen telkens een maand later.

  • 3. Een voorschot op de tegemoetkoming van het Rijk waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 30 november van het tegemoetkomingsjaar, wordt in één bedrag uitbetaald in de maand van de dagtekening.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt, indien een ouder niet tot het einde van het tegemoetkomingsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming, een voorschot op de tegemoetkoming van het Rijk in zoveel gelijke termijnen uitbetaald als het aantal kalendermaanden waarin de aanspraak bestaat.

Artikel 16

  • 1. Uitbetaling van de tegemoetkoming van het Rijk door de ontvanger geschiedt door middel van bijschrijving op een ten name van de ouder of diens partner staande bankrekening, bestemd voor girale betaling, tenzij daartoe door de ouder een andere rekening is aangewezen.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanwijzing van een andere rekening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

De artikelen 4, derde lid, 14 tot en met 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de extra tegemoetkoming van het Rijk.

HOOFDSTUK 3. TEGEMOETKOMING UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

Artikel 18

  • 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geeft een beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 30 van de wet, binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Indien een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet binnen de in dat lid genoemde termijn kan worden gegeven, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze termijn met een door hem te bepalen redelijke termijn verlengen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de ouder daarvan in kennis.

Artikel 19

De tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar. In afwijking van de vorige volzin kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 20

De tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Artikel 21

De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, met dien verstande dat voor «de ontvanger» wordt gelezen «het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen».

Artikel 22

  • 1. Binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verleend, dient een ouder de aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming in. De aanvraag gaat vergezeld van een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de tegemoetkoming vast.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt:

    a. artikel 6, tweede lid, tweede volzin, in werking op 1 januari 2009; en

    b. artikel 14, tweede lid, in werking op 1 januari 2006.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 oktober 2004

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de negenentwintigste oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlagen behorende bij dit besluit

Tabel I. (artikel 6, eerste lid) Tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2005

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

63,2%

63,2%

€ 16.001

€ 17.065

62,8%

63,2%

€ 17.066

€ 18.130

62,3%

63,2%

€ 18.131

€ 19.195

61,9%

63,1%

€ 19.196

€ 20.260

61,5%

63,1%

€ 20.261

€ 21.325

61,1%

63,1%

€ 21.326

€ 22.390

60,6%

63,1%

€ 22.391

€ 23.454

60,2%

63,1%

€ 23.455

€ 24.600

58,9%

62,7%

€ 24.601

€ 25.745

57,6%

62,4%

€ 25.746

€ 26.891

56,2%

62,0%

€ 26.892

€ 28.036

54,9%

61,6%

€ 28.037

€ 29.182

53,6%

61,3%

€ 29.183

€ 30.328

52,2%

60,9%

€ 30.329

€ 31.473

50,9%

60,6%

€ 31.474

€ 32.619

49,6%

60,2%

€ 32.620

€ 33.764

48,2%

59,8%

€ 33.765

€ 34.910

46,9%

59,5%

€ 34.911

€ 36.055

45,6%

59,1%

€ 36.056

€ 37.201

44,2%

58,8%

€ 37.202

€ 38.347

42,9%

58,4%

€ 38.348

€ 39.492

41,5%

58,0%

€ 39.493

€ 40.743

38,8%

57,2%

€ 40.744

€ 43.138

36,1%

56,5%

€ 43.139

€ 45.533

33,5%

55,8%

€ 45.534

€ 47.929

30,8%

55,1%

€ 47.930

€ 50.324

28,1%

54,4%

€ 50.325

€ 52.719

25,5%

53,7%

€ 52.720

€ 55.114

22,8%

53,0%

€ 55.115

€ 57.510

20,1%

52,2%

€ 57.511

€ 59.905

17,5%

51,5%

€ 59.906

€ 62.301

14,8%

50,8%

€ 62.302

€ 64.696

12,0%

50,0%

€ 64.697

€ 67.092

 9,4%

49,3%

€ 67.093

€ 69.487

 7,1%

48,6%

€ 69.488

€ 71.882

 4,5%

47,9%

€ 71.883

en hoger

 1,8%

47,1%

Tabel IA. (artikel 6, eerste lid) Tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2006

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

63,2%

63,2%

€ 16.001

€ 17.065

62,8%

63,2%

€ 17.066

€ 18.130

62,3%

63,2%

€ 18.131

€ 19.195

61,9%

63,1%

€ 19.196

€ 20.260

61,5%

63,1%

€ 20.261

€ 21.325

61,1%

63,1%

€ 21.326

€ 22.390

60,6%

63,1%

€ 22.391

€ 23.454

60,2%

63,1%

€ 23.455

€ 24.600

58,9%

62,7%

€ 24.601

€ 25.745

57,6%

62,4%

€ 25.746

€ 26.891

56,2%

62,0%

€ 26.892

€ 28.036

54,9%

61,6%

€ 28.037

€ 29.182

53,6%

61,3%

€ 29.183

€ 30.328

52,2%

60,9%

€ 30.329

€ 31.473

50,9%

60,6%

€ 31.474

€ 32.619

49,6%

60,2%

€ 32.620

€ 33.764

48,2%

59,8%

€ 33.765

€ 34.910

46,9%

59,5%

€ 34.911

€ 36.055

45,6%

59,1%

€ 36.056

€ 37.201

44,2%

58,8%

€ 37.202

€ 38.347

42,9%

58,4%

€ 38.348

€ 39.492

41,5%

58,0%

€ 39.493

€ 40.743

38,8%

57,2%

€ 40.744

€ 43.138

36,1%

56,5%

€ 43.139

€ 45.533

33,5%

55,8%

€ 45.534

€ 47.929

30,8%

55,1%

€ 47.930

€ 50.324

28,1%

54,4%

€ 50.325

€ 52.719

25,5%

53,7%

€ 52.720

€ 55.114

22,8%

53,0%

€ 55.115

€ 57.510

20,1%

52,2%

€ 57.511

€ 59.905

17,5%

51,5%

€ 59.906

€ 62.301

14,8%

50,8%

€ 62.302

€ 64.696

12,0%

50,0%

€ 64.697

€ 67.092

 9,4%

49,3%

€ 67.093

€ 69.487

 7,1%

48,6%

€ 69.488

€ 71.882

 4,5%

47,9%

€ 71.883

€ 74.278

 1,8%

47,1%

€ 74.279

en hoger

 0,0%

46,4%

Tabel IB. (artikel 6, eerste lid) Tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2007

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

63,2%

63,2%

€ 16.001

€ 17.065

62,8%

63,2%

€ 17.066

€ 18.130

62,3%

63,2%

€ 18.131

€ 19.195

61,9%

63,1%

€ 19.196

€ 20.260

61,5%

63,1%

€ 20.261

€ 21.325

61,1%

63,1%

€ 21.326

€ 22.390

60,6%

63,1%

€ 22.391

€ 23.454

60,2%

63,1%

€ 23.455

€ 24.600

58,9%

62,7%

€ 24.601

€ 25.745

57,6%

62,4%

€ 25.746

€ 26.891

56,2%

62,0%

€ 26.892

€ 28.036

54,9%

61,6%

€ 28.037

€ 29.182

53,6%

61,3%

€ 29.183

€ 30.328

52,2%

60,9%

€ 30.329

€ 31.473

50,9%

60,6%

€ 31.474

€ 32.619

49,6%

60,2%

€ 32.620

€ 33.764

48,2%

59,8%

€ 33.765

€ 34.910

46,9%

59,5%

€ 34.911

€ 36.055

45,6%

59,1%

€ 36.056

€ 37.201

44,2%

58,8%

€ 37.202

€ 38.347

42,9%

58,4%

€ 38.348

€ 39.492

41,5%

58,0%

€ 39.493

€ 40.743

38,8%

57,2%

€ 40.744

€ 43.138

36,1%

56,5%

€ 43.139

€ 45.533

33,5%

55,8%

€ 45.534

€ 47.929

30,8%

55,1%

€ 47.930

€ 50.324

28,1%

54,4%

€ 50.325

€ 52.719

25,5%

53,7%

€ 52.720

€ 55.114

22,8%

53,0%

€ 55.115

€ 57.510

20,1%

52,2%

€ 57.511

€ 59.905

17,5%

51,5%

€ 59.906

€ 62.301

14,8%

50,8%

€ 62.302

€ 64.696

12,0%

50,0%

€ 64.697

€ 67.092

 9,4%

49,3%

€ 67.093

€ 69.487

 7,1%

48,6%

€ 69.488

€ 71.882

 4,5%

47,9%

€ 71.883

€ 74.278

 1,8%

47,1%

€ 74.279

€ 76.673

 0,0%

46,4%

€ 76.674

en hoger

 0,0%

45,7%

Tabel IC. (artikel 6, eerste lid) Tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2008 en volgende jaren

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

63,2%

63,2%

€ 16.001

€ 17.065

62,8%

63,2%

€ 17.066

€ 18.130

62,3%

63,2%

€ 18.131

€ 19.195

61,9%

63,1%

€ 19.196

€ 20.260

61,5%

63,1%

€ 20.261

€ 21.325

61,1%

63,1%

€ 21.326

€ 22.390

60,6%

63,1%

€ 22.391

€ 23.454

60,2%

63,1%

€ 23.455

€ 24.600

58,9%

62,7%

€ 24.601

€ 25.745

57,6%

62,4%

€ 25.746

€ 26.891

56,2%

62,0%

€ 26.892

€ 28.036

54,9%

61,6%

€ 28.037

€ 29.182

53,6%

61,3%

€ 29.183

€ 30.328

52,2%

60,9%

€ 30.329

€ 31.473

50,9%

60,6%

€ 31.474

€ 32.619

49,6%

60,2%

€ 32.620

€ 33.764

48,2%

59,8%

€ 33.765

€ 34.910

46,9%

59,5%

€ 34.911

€ 36.055

45,6%

59,1%

€ 36.056

€ 37.201

44,2%

58,8%

€ 37.202

€ 38.347

42,9%

58,4%

€ 38.348

€ 39.492

41,5%

58,0%

€ 39.493

€ 40.743

38,8%

57,2%

€ 40.744

€ 43.138

36,1%

56,5%

€ 43.139

€ 45.533

33,5%

55,8%

€ 45.534

€ 47.929

30,8%

55,1%

€ 47.930

€ 50.324

28,1%

54,4%

€ 50.325

€ 52.719

25,5%

53,7%

€ 52.720

€ 55.114

22,8%

53,0%

€ 55.115

€ 57.510

20,1%

52,2%

€ 57.511

€ 59.905

17,5%

51,5%

€ 59.906

€ 62.301

14,8%

50,8%

€ 62.302

€ 64.696

12,0%

50,0%

€ 64.697

€ 67.092

 9,4%

49,3%

€ 67.093

€ 69.487

 7,1%

48,6%

€ 69.488

€ 71.882

 4,5%

47,9%

€ 71.883

€ 74.278

 1,8%

47,1%

€ 74.279

€ 76.673

 0,0%

46,4%

€ 76.674

€ 79.068

 0,0%

45,7%

€ 79.069

en hoger

 0,0%

45,0%

Tabel II. (artikel 6, tweede lid) Extra tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2005

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Extra tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 9, derde lid, respectievelijk in artikel 12, derde lid

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

96,5%

96,5%

€ 16.001

€ 17.065

96,1%

96,5%

€ 17.066

€ 18.130

95,7%

96,5%

€ 18.131

€ 19.195

95,3%

96,5%

€ 19.196

€ 20.260

94,8%

96,5%

€ 20.261

€ 21.325

94,4%

96,4%

€ 21.326

€ 22.390

94,0%

96,4%

€ 22.391

€ 23.454

93,6%

96,4%

€ 23.455

€ 24.600

91,7%

95,4%

€ 24.601

€ 25.745

89,8%

94,4%

€ 25.746

€ 26.891

87,9%

93,3%

€ 26.892

€ 28.036

86,1%

92,3%

€ 28.037

€ 29.182

84,2%

91,3%

€ 29.183

€ 30.328

82,3%

90,3%

€ 30.329

€ 31.473

80,5%

89,2%

€ 31.474

€ 32.619

78,6%

88,2%

€ 32.620

€ 33.764

76,7%

87,2%

€ 33.765

€ 34.910

74,8%

86,2%

€ 34.911

€ 36.055

73,0%

85,1%

€ 36.056

€ 37.201

71,1%

84,1%

€ 37.202

€ 38.347

69,2%

83,1%

€ 38.348

€ 39.492

67,3%

82,0%

€ 39.493

€ 40.743

63,5%

79,9%

€ 40.744

€ 43.138

59,8%

77,9%

€ 43.139

€ 45.533

56,0%

75,8%

€ 45.534

€ 47.929

52,3%

73,8%

€ 47.930

€ 50.324

48,5%

71,7%

€ 50.325

€ 52.719

44,8%

69,7%

€ 52.720

€ 55.114

41,1%

67,6%

€ 55.115

€ 57.510

37,3%

65,6%

€ 57.511

€ 59.905

33,6%

63,5%

€ 59.906

€ 62.301

29,8%

61,5%

€ 62.302

€ 64.696

26,0%

59,3%

€ 64.697

€ 67.092

22,3%

57,3%

€ 67.093

€ 69.487

18,5%

55,2%

€ 69.488

€ 71.882

14,8%

53,2%

€ 71.883

€ 74.278

11,0%

51,1%

€ 74.279

€ 76.673

 7,3%

49,1%

€ 76.674

€ 79.068

 3,5%

47,1%

€ 79.069

en hoger

 0,0%

45,0%

Tabel IIA. (artikel 6, tweede lid) Extra tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2006

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Extra tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 9, derde lid, respectievelijk in artikel 12, derde lid

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

96,5%

96,5%

€ 16.001

€ 17.065

96,1%

96,5%

€ 17.066

€ 18.130

95,7%

96,5%

€ 18.131

€ 19.195

95,3%

96,5%

€ 19.196

€ 20.260

94,8%

96,5%

€ 20.261

€ 21.325

94,4%

96,4%

€ 21.326

€ 22.390

94,0%

96,4%

€ 22.391

€ 23.454

93,6%

96,4%

€ 23.455

€ 24.600

91,7%

95,4%

€ 24.601

€ 25.745

89,8%

94,4%

€ 25.746

€ 26.891

87,9%

93,3%

€ 26.892

€ 28.036

86,1%

92,3%

€ 28.037

€ 29.182

84,2%

91,3%

€ 29.183

€ 30.328

82,3%

90,3%

€ 30.329

€ 31.473

80,5%

89,2%

€ 31.474

€ 32.619

78,6%

88,2%

€ 32.620

€ 33.764

76,7%

87,2%

€ 33.765

€ 34.910

74,8%

86,2%

€ 34.911

€ 36.055

73,0%

85,1%

€ 36.056

€ 37.201

71,1%

84,1%

€ 37.202

€ 38.347

69,2%

83,1%

€ 38.348

€ 39.492

67,3%

82,0%

€ 39.493

€ 40.743

63,5%

79,9%

€ 40.744

€ 43.138

59,8%

77,9%

€ 43.139

€ 45.533

56,0%

75,8%

€ 45.534

€ 47.929

52,3%

73,8%

€ 47.930

€ 50.324

48,5%

71,7%

€ 50.325

€ 52.719

44,8%

69,7%

€ 52.720

€ 55.114

41,1%

67,6%

€ 55.115

€ 57.510

37,3%

65,6%

€ 57.511

€ 59.905

33,6%

63,5%

€ 59.906

€ 62.301

29,8%

61,5%

€ 62.302

€ 64.696

26,0%

59,3%

€ 64.697

€ 67.092

22,3%

57,3%

€ 67.093

€ 69.487

18,5%

55,2%

€ 69.488

€ 71.882

14,8%

53,2%

€ 71.883

€ 74.278

11,0%

51,1%

€ 74.279

€ 76.673

 7,3%

49,1%

€ 76.674

€ 79.068

 3,5%

47,1%

€ 79.069

en hoger

 0,0%

45,0%

Tabel IIB. (artikel 6, tweede lid) Extra tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2007

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Extra tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 9, derde lid, respectievelijk in artikel 12, derde lid

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

96,5%

96,5%

€ 16.001

€ 17.065

96,1%

96,5%

€ 17.066

€ 18.130

95,7%

96,5%

€ 18.131

€ 19.195

95,3%

96,5%

€ 19.196

€ 20.260

94,8%

96,5%

€ 20.261

€ 21.325

94,4%

96,4%

€ 21.326

€ 22.390

94,0%

96,4%

€ 22.391

€ 23.454

93,6%

96,4%

€ 23.455

€ 24.600

91,7%

95,4%

€ 24.601

€ 25.745

89,8%

94,4%

€ 25.746

€ 26.891

87,9%

93,3%

€ 26.892

€ 28.036

86,1%

92,3%

€ 28.037

€ 29.182

84,2%

91,3%

€ 29.183

€ 30.328

82,3%

90,3%

€ 30.329

€ 31.473

80,5%

88,2%

€ 31.474

€ 32.619

78,6%

86,1%

€ 32.620

€ 33.764

76,7%

84,0%

€ 33.765

€ 34.910

74,8%

81,9%

€ 34.911

€ 36.055

73,0%

79,8%

€ 36.056

€ 37.201

71,1%

77,7%

€ 37.202

€ 38.347

69,2%

75,6%

€ 38.348

€ 39.492

67,3%

73,5%

€ 39.493

€ 40.743

63,5%

71,4%

€ 40.744

€ 43.138

59,8%

67,2%

€ 43.139

€ 45.533

56,0%

63,0%

€ 45.534

€ 47.929

52,3%

58,8%

€ 47.930

€ 50.324

48,5%

54,6%

€ 50.325

€ 52.719

44,8%

50,4%

€ 52.720

€ 55.114

41,1%

46,2%

€ 55.115

€ 57.510

37,3%

42,0%

€ 57.511

€ 59.905

33,6%

37,8%

€ 59.906

€ 62.301

29,8%

33,6%

€ 62.302

€ 64.696

26,0%

29,4%

€ 64.697

€ 67.092

22,3%

25,2%

€ 67.093

€ 69.487

18,5%

21,0%

€ 69.488

€ 71.882

14,8%

16,8%

€ 71.883

€ 74.278

11,0%

12,6%

€ 74.279

€ 76.673

 7,3%

8,4%

€ 76.674

€ 79.068

 3,5%

4,2%

€ 79.069

en hoger

 0,0%

0,0%

Tabel IIC. (artikel 6, tweede lid) Extra tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2008

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Extra tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 9, derde lid, respectievelijk in artikel 12, derde lid

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

96,5%

96,5%

€ 16.001

€ 17.065

96,1%

96,5%

€ 17.066

€ 18.130

95,7%

96,5%

€ 18.131

€ 19.195

95,3%

96,5%

€ 19.196

€ 20.260

94,8%

96,5%

€ 20.261

€ 21.325

94,4%

96,4%

€ 21.326

€ 22.390

94,0%

96,4%

€ 22.391

€ 23.454

93,6%

96,4%

€ 23.455

€ 24.600

91,7%

95,4%

€ 24.601

€ 25.745

89,8%

94,4%

€ 25.746

€ 26.891

87,9%

93,3%

€ 26.892

€ 28.036

86,1%

92,3%

€ 28.037

€ 29.182

84,2%

91,3%

€ 29.183

€ 30.328

82,3%

90,3%

€ 30.329

€ 31.473

79,3%

87,0%

€ 31.474

€ 32.619

76,2%

83,6%

€ 32.620

€ 33.764

73,2%

80,3%

€ 33.765

€ 34.910

70,1%

76,9%

€ 34.911

€ 36.055

67,1%

73,6%

€ 36.056

€ 37.201

64,0%

70,2%

€ 37.202

€ 38.347

61,0%

66,9%

€ 38.348

€ 39.492

57,9%

63,5%

€ 39.493

€ 40.743

54,9%

60,2%

€ 40.744

€ 43.138

48,8%

53,5%

€ 43.139

€ 45.533

42,7%

46,8%

€ 45.534

€ 47.929

36,6%

40,1%

€ 47.930

€ 50.324

30,5%

33,4%

€ 50.325

€ 52.719

24,4%

26,8%

€ 52.720

€ 55.114

18,3%

20,1%

€ 55.115

€ 57.510

12,2%

13,4%

€ 57.511

€ 59.905

 6,1%

 6,7%

€ 59.906

en hoger

 0,0%

 0,0%

Tabel IID. (artikel 6, tweede lid) Extra tegemoetkoming van het Rijk over tegemoetkomingsjaar 2009 en volgende jaren

(gezamenlijk) toetsingsinkomen

Extra tegemoetkoming Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 9, derde lid, respectievelijk in artikel 12, derde lid

Van

Tot

Eerste kind

Tweede e.v. kind

lager dan

€ 16.000

96,5%

96,5%

€ 16.001

€ 17.065

96,1%

96,5%

€ 17.066

€ 18.130

95,7%

96,5%

€ 18.131

€ 19.195

95,3%

96,5%

€ 19.196

€ 20.260

94,8%

96,5%

€ 20.261

€ 21.325

94,4%

96,4%

€ 21.326

€ 22.390

94,0%

96,4%

€ 22.391

€ 23.454

93,6%

96,4%

€ 23.455

€ 24.600

91,7%

95,4%

€ 24.601

€ 25.745

89,8%

94,4%

€ 25.746

€ 26.891

87,9%

93,3%

€ 26.892

€ 28.036

86,1%

92,3%

€ 28.037

€ 29.182

84,2%

91,3%

€ 29.183

€ 30.328

82,3%

90,3%

€ 30.329

€ 31.473

76,0%

83,4%

€ 31.474

€ 32.619

69,6%

76,4%

€ 32.620

€ 33.764

63,3%

69,5%

€ 33.765

€ 34.910

57,0%

62,5%

€ 34.911

€ 36.055

50,6%

55,6%

€ 36.056

€ 37.201

44,3%

48,6%

€ 37.202

€ 38.347

38,0%

41,7%

€ 38.348

€ 39.492

31,7%

34,7%

€ 39.493

€ 40.743

25,3%

27,8%

€ 40.744

€ 43.138

12,7%

13,9%

€ 43.139

en hoger

 0,0%

 0,0%

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

In de artikelen 6, 94 en 95 van de Wet kinderopvang (hierna: wet) is bepaald welke ouder aanspraak heeft op de (extra) tegemoetkoming van het Rijk. Artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet regelt de aanspraak van een ouder op een tegemoetkoming van het Rijk die in verband met de combinatie van arbeid en zorg kinderopvang nodig heeft. De overige onderdelen van artikel 6, eerste lid, hebben betrekking op ouders zonder werkgever voor wie kinderopvang noodzakelijk is in verband met bijvoorbeeld een te volgen reïntegratietraject. Voor de meeste van deze groepen is de gemeente verantwoordelijk voor de financiering van het ontbrekende werkgeversdeel. Voor reïntegrerende werkzoekende ouders die recht hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, dan wel voor arbeidsgehandicapte reïntegrerende ouders in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) verantwoordelijk voor het werkgeversdeel. De tegemoetkomingen van de gemeenten en het UWV dienen ertoe betrokkenen te compenseren voor het feit dat zij niet in staat zijn een bijdrage te verwerven in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid.

De artikelen 94 en 95 van de wet regelt de aanspraak van ouders op een extra tegemoetkoming van het Rijk wanneer sprake is van een ontoereikende bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid.

2. Inhoud Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang

Dit besluit stelt regels over de hoogte van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang in uiteenlopende situaties en over de berekening van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk. Daartoe worden tabellen vastgesteld. De tegemoetkoming van het Rijk bestaat uit een tweetal componenten. Een component bestaat uit een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang, ongeacht of de ouder een bijdrage ontvangt in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Daarbij wordt een indeling van toetsingsinkomens in inkomensgroepen gehanteerd op basis van de som van de toetsingsinkomens van de ouder en diens partner. De andere component wordt gevormd door dat deel van de tegemoetkoming, waarop een ouder aanspraak heeft, omdat hij of zijn partner geen of een ontoereikende bijdrage ontvangt in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Er wordt in dit verband niet gesproken van een werkgeversbijdrage, aangezien dat begrip te eng is.

Voorts regelt dit besluit nader de verlening en de vaststelling van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk evenals de verlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van het UWV.

2.1. De hoogte en berekeningswijze van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk

De hoogte van de (extra) tegemoetkoming kinderopvang van het Rijk is afhankelijk van:

• het aantal uren kinderopvang per kind in een tegemoetkomingsjaar;

• de soort opvang;

• de uurprijs die de kinderopvangaanbieder hanteert;

• de maximaal voor tegemoetkoming van het Rijk in aanmerking komende uurprijs voor geboden kinderopvang;

• het (gezamenlijke) toetsingsinkomen van de ouder en zijn eventuele partner;

• het al dan niet verkrijgen van een bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid.

Maximum uurprijs

Het Rijk hanteert een maximum uurprijs waarvoor de tegemoetkoming wordt gegeven. Dit maximum wordt gebruikt om te voorkomen dat hoge prijzen ongelimiteerd voor overheidsvergoeding in aanmerking komen. Als ouders kiezen voor een kinderopvangvoorziening met een prijs boven deze maximum uurprijs is de tegemoetkoming van het Rijk gebaseerd op het vastgestelde maximum en niet op de feitelijke (door de kinderopvangondernemer in rekening gebrachte) uurprijs. De uurprijzen zullen jaarlijks met een correctie voor loonprijsbijstelling worden verhoogd (verwezen zij naar artikel 5). De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming geschiedt op basis het aantal uren kinderopvang en de prijs per uur die de kinderopvangondernemer hiervoor in rekening heeft gebracht. In de eerste jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang wordt de maximum uurprijs voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 jaar en ouder geleidelijk aangepast, opdat vanaf het tegemoetkomingsjaar 2008 sprake is van één maximum uurprijs, ongeacht de soort opvang.

Berekening per kind

Als in een gezin meer dan één kind gebruik maakt van kinderopvang worden de kosten per kind als volgt berekend: het kind met het hoogste aantal uren opvang, wordt als eerste kind in de kinderopvang beschouwd, andere kinderen worden als tweede en volgend kind beschouwd. De tegemoetkoming van het Rijk voor tweede en volgende kinderen is, met uitzondering van de laagste inkomenscategorie, hoger dan die voor eerste kinderen. Ingeval meer kinderen van een ouder met een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang wordt het kind met de laagste kosten als eerste kind beschouwd.

Alleenstaande ouders

Als sprake is van een ouder die geen partner heeft, wordt de tegemoetkoming van het Rijk vermeerderd met een bedrag dat overeenkomt met een zesde deel van de kosten van kinderopvang, rekeninghoudend met de maximum uurprijs. Dit komt overeen met de veronderstelde door de ouder te ontvangen bijdrage voor de (niet aanwezige) partner van deze ouder in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid als ware het een tweeoudergezin. De alleenstaande ouder heeft altijd aanspraak op deze inkomensonafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk, indien de bijdrage die deze ouder in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid minder ontvangt dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang bedraagt. Echter, in het geval de ontvangen bijdragen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid groter zijn dan een zesde deel wordt dit meerdere op deze inkomensafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk (een zesde deel van de kosten van kinderopvang) in mindering gebracht.

Extra tegemoetkoming van het Rijk

Vanaf 2009 is er voor gezinnen met een toetsingsinkomen tot circa € 45.000 sprake van een structurele extra tegemoetkoming van het Rijk bij een ontoereikende of ontbrekende bijdrage in de kosten van kinderopvang, verkregen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Het uitgangspunt van de Wet kinderopvang is dat werkgevers verondersteld worden gezamenlijk een derde deel van de kosten van kinderopvang te betalen. Bij de kosten van kinderopvang wordt rekening gehouden met de maximum uurprijs. In het geval dat de bijdagen, verkregen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid van een ouder met een partner minder dan een derde deel van de kosten van kinderopvang bedragen of als de totale bijdrage, verkregen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid, voor een alleenstaande ouder minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang bedraagt, komen ouders met een (gezamenlijk) toetsingsinkomen vanaf het tegemoetkomingsjaar 2009 tot ca. € 45.000 in aanmerking voor een extra tegemoetkoming van het Rijk. Daaraan voorafgaand is sprake van een overgangsperiode. In deze overgangsperiode wordt de extra tegemoetkoming van het Rijk in de tegemoetkomingsjaren 2007 en 2008 afgebouwd voor de midden- en hogere inkomensgroepen. Hiermee is uitvoering gegeven aan het amendement van de leden Huizinga-Heringa en Hamer (kamerstukken II 2003/04, 28 447, nr. 93) dat is aanvaard door de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet kinderopvang. Voor de extra tegemoetkoming van het Rijk zijn – net zoals voor de tegemoetkoming van het Rijk – verschillende percentagetabellen geconstrueerd. Deze zijn als bijlagen bij dit besluit opgenomen. De volgende tegemoetkomingsjaren zijn onderscheiden: 2005, 2006, 2007, 2008 en 2009 en volgende jaren.

Inkomenseffecten

Op 6 februari 2004 hebben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin onder andere de financiële effecten van de Wet kinderopvang op ouders en werkgevers nader is toegelicht (kamerstukken II 2003/04, 28 447, nr. 21). Door uitvoering van het eerder genoemde amendement van de leden Huizinga-Heringa en Hamer zijn de kosten voor ouders bij een geen of een gedeeltelijke bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid gewijzigd. De kosten voor ouders zijn, als de bijdragen in de kosten van kinderopvang in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid geheel worden vergoed, ongewijzigd gebleven. Voor tabellen met inkomenseffecten voor deze ouders wordt verwezen naar bijlage 1 bij de genoemde brief. In onderstaande tabellen wordt voor de tegemoetkomingsjaren 2005 tot en met 2009 zichtbaar gemaakt wat de kosten voor ouders zijn als zij gebruikmaken van dagopvang voor 1 kind, voor 3 dagen per week. De gemiddelde prijs voor 3 dagen dagopvang bedraagt € 8.205. Tevens is er vanuit gegaan dat beide partners werken en dat zij geen van beide een bijdrage kunnen ontvangen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Daarnaast is er bij deze berekeningen vanuit gegaan dat huishoudens op minimumniveau eenoudergezinnen zijn, waarbij er geen sprake is van een bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Tabel 1 geeft aan welke kosten ouders zullen maken, tabel 2 geeft weer welk deel van het netto inkomen aan kinderopvang besteedt zal worden.

Tabel 1. Kosten per jaar voor ouders, geen bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid
 

2005

2006

2007

2008

2009

Minimum

€ 332

€ 332

€ 332

€ 332

€ 332

Modaal

€ 1.671

€ 1.671

€ 1.671

€ 1.671

€ 1.671

2 * modaal

€ 5.536

€ 5.536

€ 5.536

€ 6.223

€ 6.556

3 * modaal

€ 8.058

€ 8.205

€ 8.205

€ 8.205

€ 8.205

Tabel 2. Kosten per jaar voor ouders als % van het netto inkomen, geen bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid
 

2005

2006

2007

2008

2009

Minimum

2,6%

2,6%

2,6%

2,6%

2,6%

Modaal

6,1%

6,1%

6,1%

6,1%

6,1%

2 * modaal

13,4%

13,4%

13,4%

15,1%

15,9%

3 * modaal

14,1%

14,4%

14,4%

14,4%

14,4%

In 2006 nemen de kosten voor ouders uit de hoogste inkomensgroep toe. Dit is het gevolg van het toevoegen van een extra inkomensgroep aan de tabel voor de tegemoetkoming van het Rijk. De stijging van de kosten voor ouders met een inkomen boven anderhalf maal modaal is het gevolg van de afbouw van de extra tegemoetkoming van het Rijk. In bovenstaande tabellen is zichtbaar dat de extra tegemoetkoming van het Rijk voor eerste kinderen in 2007 nog op het niveau van 2006 gehandhaafd is.

Inkomensafhankelijke percentagetabel

De hoogte van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk is, zoals gezegd, uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang, dat is vastgelegd in tabellen. Deze percentagetabellen zijn gebaseerd op de adviestabel ouderbijdragen van SZW in 2004. Ook de fiscale aftrekpost voor ouders tot en met 2004 is hierin verwerkt. De percentages zijn zo gekozen dat de eigen bijdrage van ouders tot aan 130% van het wettelijke minimumloon minder snel oploopt dan in het inkomenstraject daarna. Dit beperkt de armoedeval voor de lagere inkomens.

De inkomensgroepen in de percentagetabel voor de (extra) tegemoetkoming van het Rijk worden jaarlijks geïndexeerd met de geraamde contractloonstijging uit het Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau . In de eerste jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang wordt telkens een extra klasse aan de tabel toegevoegd, zodat in 2008 de tabel uit 40 inkomensklassen bestaat.

Afhankelijk van het (gezamenlijke) toetsingsinkomen en het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang kan het percentage van de kosten van kinderopvang afgelezen worden dat gebruikt wordt voor het vaststellen van de tegemoetkoming van het Rijk. Vervolgens wordt vastgesteld hoe groot het verschil is tussen de veronderstelde werkgeversbijdrage – namelijk eenderde deel van de kosten voor een ouder met partner respectievelijk een zesde deel van kosten voor een ouder zonder partner – en de ontvangen bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Ten slotte wordt het percentage uit de tabel extra tegemoetkoming van het Rijk toegepast op dit verschil om de hoogte van de extra tegemoetkoming van het Rijk te bepalen.

Aan de hand van enkele rekenvoorbeelden wordt hieronder geïllustreerd op welke wijze de (extra) tegemoetkoming van het Rijk wordt berekend en op welke wijze de percentagetabellen moeten worden toegepast. Ter wille van de eenvoud wordt de berekening uitgevoerd per uur. In de praktijk worden de percentages op totaalbedragen toegepast (op de kosten: uren maal prijs en op de ontbrekende bijdragen).

Als eerste, de berekeningswijze van de tegemoetkoming van het Rijk. De tegemoetkoming van het Rijk is een percentage van de opvangkosten die worden gemaakt. De hoogte van het percentage is afhankelijk van het toetsingsinkomen, het aantal kinderen in het gezin dat gebruik maakt van kinderopvang en van de opvangkosten. Deze kosten worden bepaald door het aantal uren opvang te vermenigvuldigen met de (maximum)uurprijs per uur opvang.

Het percentage van de opvangkosten dat door het Rijk wordt vergoed, is afhankelijk van het toetsingsinkomen van de ouders. Bij een inkomen van €30.000 draagt het Rijk in 2005 52,2% van de kosten voor eerste kind en 60,9% van de kosten voor tweede kinderen bij. Het eerste kind in het gezin is het kind waarvoor de meeste opvanguren gebruikt worden.

Het Rijk draagt bij tot een maximum uurtarief, voor dagopvang bedraagt dat maximum uurtarief in 2005 €5,68 en voor buitenschoolse opvang €6,13. Het deel van de kosten dat boven het maximum uitstijgt, komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking. Een gezin met een toetsingsinkomen van €30.000 en twee kinderen in de kinderopvang met een gemiddelde prijs van €5,26 per uur, krijgt een tegemoetkoming van ca. €2,75 per uur voor het eerste kind en van ca. €3,20 per uur voor het tweede kind.

Ten tweede, de tegemoetkoming van het Rijk voor alleenstaande ouders. Als sprake is van een ouder die geen partner heeft wordt de tegemoetkoming van het Rijk vermeerderd met een zesde deel van de kosten. Bij het bepalen van de hoogte van deze extra tegemoetkoming wordt rekening gehouden met het maximumuurtarief. De vermeerdering van de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders is inkomensonafhankelijk. Voor een alleenstaande ouder die gebruikmaakt van kinderopvang met een gemiddelde prijs van €5,26 per uur, bedraagt de vermeerdering van de tegemoetkoming €0,88 per uur, namelijk een zesde deel van de kosten van kinderopvang.

Ten slotte, de berekening van de extra tegemoetkoming van het Rijk in het geval dat sprake is van een ontoereikende of ontbrekende bijdrage in de kosten van kinderopvang, verkregen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. In de Wet kinderopvang wordt verondersteld dat – kort gezegd – werkgevers gezamenlijk eenderde deel van de kosten van kinderopvang betalen. Als werkgevers minder bijdragen dan eenderde deel van de kosten rekeninghoudend met de maximum uurprijs, of in het geval van alleenstaande ouders minder dan eenzesde deel van de kosten rekening houdend met de maximumuurprijs, dan kunnen ouders in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming van het Rijk. Deze extra tegemoetkoming van het Rijk is een percentage van de ontbrekende bijdrage. De hoogte van dit percentage is afhankelijk van het toetsingsinkomen en het aantal kinderen in het gezin dat gebruik maakt van kinderopvang. De ontbrekende bijdrage wordt bepaald door eenderde deel van de kosten, rekeninghoudend met de maximum uurprijs, te verminderen met de in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid ontvangen bijdragen. Hierbij wordt van werknemers verwacht dat zij gebruik maken van de werkgeversbijdrage die de werkgever bereid is te verstrekken; in geval van alleenstaande ouders wordt eenzesde deel van de kosten, rekeninghoudend met de maximum uurprijs, verminderd met de in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid ontvangen bijdrage. Bij een inkomen van €30.000 draagt het Rijk in 2005 82,3% van de ontbrekende werkgeversbijdrage voor eerste kind en 90,3% van de ontbrekende bijdrage voor tweede kinderen bij. Een gezin met een inkomen van €30.000 en twee kinderen in de kinderopvang met een gemiddelde prijs van €5,26 per uur, waarbij de werkgevers niet bijdragen in de kosten van kinderopvang, ontvangt een extra tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van €1,44 per uur voor het eerste kind en van €1,58 per uur voor het tweede kind.

Aanvulling voor gebruikers van voormalige subsidieplaatsen

Voor kinderen die in december 2004 gebruik maken van een zogenaamde kinderopvangplaats op grond van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang voor alleenstaande ouders in de bijstand of van een gemeentelijke subsidieplaats, en niet sprake is van een toereikende bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid, hebben ouders ingevolge artikel 95 van de wet (een overgangsregeling) aanspraak op een aanvulling op de extra tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Deze aanvulling dient er toe de inkomenseffecten die voor deze groep ouders zouden ontstaan te verminderen. Deze aanvulling wordt geleidelijk aan afgebouwd. Voor deze ouders wordt in 2005 90%, in 2006 60%, in 2007 30% en in 2008 10% vergoed van de extra kosten voor ouders (rekeninghoudend met de maximum uurprijs) die ontstaan als gevolg van het gedeeltelijk vergoeden van de ontoereikende bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Met andere woorden: voor deze ouders wordt het deel dat in de financiering ontbreekt als gevolg van ontoereikende werkgeversbijdragen deels nog eens extra aangevuld. De aanspraak op deze extra aanvulling vervalt op het moment dat een kind gebruik maakt van een andere vorm van kinderopvang (verwezen zij naar artikel 95, tweede lid, van de wet).

2.2. Verstrekking tegemoetkoming van het Rijk, gemeente en UWV

Dit besluit regelt voorts de verlening van de tegemoetkoming van het Rijk nader. Uitbetaling van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk geschiedt door de Belastingdienst, in beginsel maandelijks. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op de informatie die de ouder vooraf over zijn persoonlijke situatie heeft verschaft. Wijzigingen in deze situatie of in het gebruik van de kinderopvang kunnen gevolgen hebben voor de hoogte van de tegemoetkoming. Tussentijdse wijzigingen kunnen worden doorgegeven aan de Belastingdienst, opdat de hoogte van de tegemoetkoming kan worden afgestemd op de actuele situatie.

Ouders zullen één beschikking krijgen, ook als er sprake is van een bijdrage voor opvang van meer dan één kind. Ouders kunnen de Belastingdienst machtigen de tegemoetkoming direct aan de kinderopvangorganisatie of een intermediaire organisatie uit te betalen. Omdat er één beschikking wordt gegeven beperkt de mogelijkheid van machtiging zich tot het overmaken van de tegemoetkoming naar één opvangorganisatie of een intermediaire organisatie. Het is aan de ouders om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Ouders zonder een betaalde baan hebben in bepaalde omstandigheden aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente of het UWV. In de Wet kinderopvang is bepaald dat in die situaties ouders aanspraak hebben op een zesde deel van de kosten, rekening houdend met de maximum uurprijs, te vergoeden door de gemeente of het UWV (verwezen zij naar artikel 22 en 29 van de wet). Dit besluit bevat enkele artikelen die betrekking hebben op de verlening en vaststelling van de tegemoetkoming van het UWV. Deze tegemoetkoming wordt in beginsel maandelijks uitbetaald. De verlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente is ingevolge artikel 25 van de wet geregeld in een gemeentelijke verordening. Daartoe heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een modelverordening opgesteld.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Uit de aanhef van artikel 1 van de Wet kinderopvang blijkt dat de in die wet al gedefinieerde begrippen ook voor de toepassing van dit besluit gelden. Zij hoeven dus niet opnieuw in het besluit gedefinieerd te worden.

Onder het begrip dagopvang (onder b) wordt hele of halve dagopvang begrepen. Aangezien in de begripsomschrijving geen begrenzing gedurende de dag is aangebracht, valt tevens 24-uurs opvang (opvang zowel overdag als ’s-avonds en/of ’s-nachts) onder de reikwijdte van dit besluit.

Buitenschoolse opvang wordt verzorgd door een kindercentrum en kan bestaan uit voorschoolse opvang, naschoolse opvang en opvang tijdens de schoolvakanties of een combinatie van beiden (onder c). Tussenschoolse opvang, ook wel overblijven genoemd, valt hier niet onder. Dit is in artikel 1, tweede lid, van de wet uitgesloten.

De maximum uurprijs (onder d) voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang is nader geregeld in artikel 4.

De kosten van kinderopvang (onder e) worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in een tegemoetkomingsjaar, de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van de maximum uurprijs, en de soort opvang. Verwezen zij verder naar artikel 7, eerste lid, van de wet.

Artikel 2

De vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk vindt plaats per tegemoetkomingsjaar. Om dat te bereiken wordt (vanaf 1 januari 2006) per maand de hoogte daarvan bepaald. Dit is van belang bij partnermutaties. Omdat gedurende een deel van een tegemoetkomingsjaar sprake kan zijn van een partner, en een ander deel van het jaar niet, kunnen voor de berekening van de tegemoetkoming verschillende perioden binnen het tegemoetkomingsjaar worden onderkend. In tegemoetkomingsjaar 2005 wordt de berekening bepaald aan de perioden van partnerschap.

In het derde lid is geregeld dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt. De achtergrond van deze bepaling is vooral de doelmatigheid. Zonder een dergelijke bepaling zou onder meer de berekening van de financiële draagkracht, die uitgaat van het toetsingsinkomen van beide partners, verder moeten worden verfijnd, wat de regeling aanmerkelijk zou compliceren.

Artikel 3

In het geval in een gezin meer dan één kind gebruik maakt van kinderopvang worden de kosten per kind berekend (prijs maal aantal uren). Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang, wordt als eerste kind beschouwd; andere kinderen worden als tweede en volgende kinderen beschouwd. Voor het geval er meerdere kinderen zijn met eenzelfde aantal uren opvang bevat het derde lid een afwijkende rekenregel. In dat geval is het criterium: de laagste kosten. In het geval de kosten per kind gelijk zijn bij een gelijk aantal uren kinderopvang (bijvoorbeeld een tweetal kinderen in dezelfde leeftijd bij hetzelfde kindercentrum), dan stelt de inspecteur vast welk kind als eerste kind moet worden beschouwd.

Artikel 4

Het eerste lid bevat de structurele maximum uurprijs. In het geval ouders opteren voor een kinderopvangvoorziening met een (feitelijke) uurprijs boven deze maximum uurprijs, zal de tegemoetkoming zijn gebaseerd zijn op het vastgestelde maximum en niet op de feitelijke uurprijs (verwezen zij naar het derde lid). De uurprijzen worden met de jaarlijkse correcties voor loonprijsbijstelling verhoogd (verwezen zij naar artikel 5). Het tweede lid voorziet in een geleidelijke overgang in een drietal jaren naar een uniforme uurprijs voor gastouderopvang (voor kinderopvang die basisonderwijs volgen) en buitenschoolse opvang.

Het derde lid juncto artikel 17 regelt dat bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk en van de extra tegemoetkoming van het Rijk de maximum uurprijs de maximaal voor tegemoetkoming in aanmerking komende prijs is. Dit betekent dat in het geval de door de ouder opgegeven prijs hoger is dan de maximum uurprijs het maximum daarvoor in de plaats wordt gesteld.

Artikel 5

In dit artikel wordt de index aangewezen voor de maximum uurprijs. De maximum uurprijs wordt gemuteerd aan de hand van een tweetal componenten. Om te beginnen wordt het geldende bedrag gemuteerd aan de hand van de loonvoet bedrijven op jaarbasis, met een gewicht van 80%, en de consumentenprijsindex (CPI), met een gewicht van 20%, te volgen, zoals deze voor het betrokken jaar blijkens het in het voorafgaande jaar verschenen CEP wordt geraamd. Het daaruit voortvloeiende percentage voor de mutatie wordt vervolgens gecorrigeerd op het punt van de ontwikkeling van de dezelfde gewogen loonvoet bedrijven en hetzelfde gewogen CPI in het voorafgaande jaar. De correctie is gelijk aan het verschil tussen de nadere CEP-raming inzake de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven en de CPI-ontwikkeling voor het voorafgaande jaar en de eerdere CEP-raming terzake anderzijds.

Het tweede lid geeft aan wat moet worden verstaan onder het in het eerste lid gehanteerde begrip «ontwikkeling van de contractlonen». De procentuele ontwikkeling van de contractlonen, zoals hier gedefinieerd, omvat de verandering van alle tussen (organisaties van) werkgevers en organisaties van werknemers overeengekomen algemeen geldende brutoloonbestanddelen in de gehele bedrijven- en de overheidssector, waarbij de verandering is uitgedrukt als percentage van het in deze sectoren geldende totale niveau van deze bestanddelen. Teneinde hieraan uitvoering te kunnen geven, zal dit cijfer steeds door het Centraal Economische Planbureau blijkens het CEP bekend worden gemaakt.

De maximum uurprijs wordt jaarlijks aangepast naar de regels vastgesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet.

Artikel 6

Maatstaf voor de bepaling van de hoogte van de (extra) tegemoetkoming van het Rijk is het toetsingsinkomen van de ouder(s). Daartoe worden de (gezamenlijke) inkomensgroepen van de ouder en diens eventuele partner in inkomensgroepen verdeeld. De verdeling in inkomensgroepen is voor verschillende tegemoetkomingsjaren in verschillende bijlagen bij dit besluit opgenomen.

Artikel 7

In dit artikel wordt de index aangewezen voor de geldende inkomensgroepen. De inkomensgroepen worden gemuteerd aan de hand van de contractlonen op jaarbasis, zoals deze voor het betrokken jaar volgens het in het voorafgaande jaar verschenen Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau is geraamd. Wat betreft de definitie van de term «contractlonen» zij verwezen naar artikel 5, tweede lid. Net zoals de maximum uurprijs worden de inkomensgroepen, bedoeld in dit artikel jaarlijks aangepast naar de regels, vastgesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet.

Artikel 8

Afhankelijk van het toetsingsinkomen en van het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang geldt een bepaald percentage van de kosten van kinderopvang. Het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijk kan worden berekend door dit percentage toe te passen op de kosten van kinderopvang, rekening houdend met de maximum uurprijs. De bijlagen I, IA, IB en IC bevatten de percentagetabellen voor de tegemoetkomingsjaren 2005, 2006, 2007 en vanaf 2008. De tabellen voor de verschillende tegemoetkomingsjaren bevatten twee percentages. Deze percentages geven aan welk deel van de kosten van kinderopvang worden vergoed. Wanneer slechts één kind van een ouder gebruik maakt van kinderopvang is, afhankelijk van het toetsingsinkomen, uitsluitend het percentage van belang uit de kolom «Eerste kind». In het geval meerdere kinderen gebruik maken van kinderen is ook de kolom «Tweede kind e.v.» van belang. Artikel 3 is in dat geval voor de berekening mede van belang.

Artikel 9

Dit artikel geeft aan op welke wijze de extra tegemoetkoming van het Rijk wordt berekend ingeval sprake is van een ontoereikende bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. In het geval de bijdragen die een ouder en een partner in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid minder dan een derde deel van de kosten van kinderopvang bedraagt, rekening houdend met de maximum uurprijs, komen de ouder en diens partner in aanmerking voor een extra tegemoetkoming van het Rijk.

Afhankelijk van het gezamenlijke toetsingsinkomen en het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang kind kan in de percentagetabellen voor een bepaald tegemoetkomingsjaar het percentage worden afgelezen dat gebruikt wordt voor het vaststellen van de extra tegemoetkoming van het Rijk. Vervolgens wordt vastgesteld hoe groot het verschil is tussen de veronderstelde bijdrage – namelijk een derde deel – van de kosten voor een ouder met een partner en ontvangen bijdrage in de kosten van kinderopvang in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Als de aanvrager of de partner met tegenwoordige arbeid in een tegemoetkomingsjaar ook een tegemoetkoming van de gemeente of UWV ontvangt, wordt deze op dezelfde wijze als de werkgeversbijdrage meegenomen in de berekening om de ontoereikende bijdrage(n), ofwel het tekort aan ontvangen bijdragen, te bepalen. Tot slot wordt het percentage uit de tabel toegepast op dit tekort om de hoogte van de extra tegemoetkoming te bepalen. De inkomensgroepen in de percentagetabel worden, zoals gezegd, jaarlijks geïndexeerd.

Voor alle duidelijkheid zij vermeldt dat ook de extra tegemoetkoming van het Rijk niet separaat door de ouder behoeft te worden aangevraagd.

Artikel 10

Dit artikel voorziet in een aanvulling op de extra tegemoetkoming van het Rijk in het geval ouders voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang gebruikmaken van kinderopvang op grond van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders in de bijstand of subsidieplaats en waarvan de verkregen bijdragen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid dan wel de tegemoetkoming van de gemeente of het UWV minder bedragen dan een derde deel van de kosten van kinderopvang. Deze aanvulling dient om de inkomenseffecten die voor deze groep ouder zouden ontstaan te verminderen. Voor deze ouders wordt in de jaren 2005 tot en met 2008 een bepaald percentage vergoed van het restanttekort dat overblijft als gevolg van het gedeeltelijk vergoeden van de ontoereikende of ontbrekende bijdrage die ouders hebben verkregen in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid. Met andere woorden: voor deze ouders wordt het deel dat in de financiering ontbreekt als gevolg van de genoemde ontoereikende of ontbrekende bijdrage deels nog eens extra aangevuld. De aanspraak op deze extra aanvulling vervalt, zodra het kind gebruik maakt van een andere vorm van kinderopvang (verwezen zij artikel 95, tweede lid, van de Wet kinderopvang).

Artikel 11

Ingeval sprake is van een alleenstaande ouder draagt het Rijk boven op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 8, een bedrag bij dat overeenkomt met een zesde deel van de kosten van kinderopvang, rekening houdend met de maximum uurprijs. Ook deze aanvulling behoeft niet separaat te worden aangevraagd. Met behulp van het aanvraagformulier waarmee de tegemoetkoming van het Rijk wordt aangevraagd wordt ook vastgesteld of de aanvrager voor deze aanvulling in aanmerking komt.

Artikel 12

Dit artikel heeft betrekking op de berekening van de door het Rijk te verstrekken extra tegemoetkoming van het Rijk aan een ouder zonder partner. Voor een nadere toelichting op dit artikel zij in algemene zin verwezen naar de toelichting op artikel 9. Benadrukt zij dat de extra tegemoetkoming van het Rijk voor een ouder zonder partner een inkomensafhankelijk percentage bedraagt van het tekort aan niet ontvangen bedragen, dat hier wordt berekend ten opzichte van een zesde van de totale kosten van kinderopvang.

Artikel 13

Dit artikel heeft betrekking op de aanvulling op de extra tegemoetkoming van het Rijk aan een ouder zonder partner. Voor een nadere toelichting op dit artikel zij verwezen naar artikel 10.

Artikel 14

Het eerste lid geeft het moment aan waarop de beschikking aan de belanghebbende wordt kenbaar gemaakt. Daarin zijn een tweetal situaties te onderscheiden. De eerste betreft de situatie, waarin voor de aanvang van het berekeningsjaar een aanvraag is ingediend. In dat geval zal de belanghebbende de beschikking voor de aanvang van het tegemoetkomingsjaar ontvangen. In alle andere gevallen zal de belanghebbende binnen acht weken na de aanvraag de beschikking ontvangen.

Het derde lid voorziet erin dat de inspecteur het voorschot kan herzien, bijvoorbeeld omdat uit de door de ouder verstrekte gegevens (op basis van artikel 20 van de wet) blijkt dat de bevoorschotting tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Het derde lid geeft voorts aan wat de gevolgen kunnen zijn van een herziening.

Artikel 15

Dit artikel voorziet in de uitbetalingsregeling voor de bevoorschotting. Daarbij is rekening gehouden met verschillende gevallen. Het eerste lid regelt dat in het geval het voorschot wordt verleend met een dagtekening voor 1 februari van het tegemoetkomingsjaar, uitbetaling plaatsvindt in 12 gelijke maandelijkse termijnen te beginnen met de maand van de dagtekening van de voorschotbeschikking. Het tweede lid voorziet in een regeling voor de uitbetaling van voorschotten met een dagtekening die ligt tussen 1 februari en 1 december van het tegemoetkomingsjaar. Uitbetaling vindt plaats in zoveel mogelijke gelijke termijnen als er nog maanden in het tegemoetkomingsjaar resteren. Het derde lid voorziet in de situatie, waarin het voorschot aan het einde van het tegemoetkomingsjaar of na dat jaar worden verleend. Een dergelijk voorschot wordt in termijnen, doch ineens uitbetaald.

In het geval een ouder heeft aangegeven dat hij na een bepaalde datum, gedurende een tegemoetkomingsjaar, geen kinderen meer op de kinderopvang heeft, wordt de betaling niet over 12 maanden uitgesmeerd, maar in even zovele maanden die het tegemoetkomingsjaar telt tussen de maand van dagtekening en de datum van de eindmaand. Daartoe strekt het vierde lid.

Artikel 16

Uitbetaling vindt in beginsel uitsluitend op girale wijze plaats. Een andere vorm van betaling is te belastend vanwege de massaliteit van het uitbetalingsproces. De uitbetaling vindt plaats door een bijschrijving op de bank- of girorekening van de ouder of dat van zijn partner. Door een rekening van een derde voor de uitbetaling aan te wijzen kan door de ouder worden bewerkstelligd dat de uit te betalen tegemoetkoming wordt uitbetaald aan een ander dan de persoon die daar formeel gesproken recht op heeft. Op deze wijze is het mogelijk dat de tegemoetkoming van het Rijk, op verzoek van de ouder, direct op de rekening van de houder van het kindercentrum wordt gestort, waarvan de desbetreffende ouder gebruik maakt.

Het tweede lid biedt de grondslag voor het stellen van regels als het gaat om de aanwijzing door de ouder van een rekening van een derde teneinde een goede uitvoering van het uitbetalingsproces te kunnen waarborgen.

Artikel 17

Teneinde misverstanden te voorkomen regelt dit artikel dat toekenningsprocedure die geldt voor de tegemoetkoming van het Rijk ook van toepassing is op de extra tegemoetkoming van het Rijk, waarop een ouder aanspraak heeft in het geval sprake is van een ontoereikende of ontbrekende bijdrage in het kader van het verrichten van tegenwoordige arbeid.

Artikel 18

Dit artikel regelt de termijn, waarbinnen het UWV een besluit moet nemen over een aanvraag voor een tegemoetkoming van het UWV in de kosten van kinderopvang. De tegemoetkoming van het UWV is geregeld in artikel 30 e.v. van de wet. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van de tegemoetkoming van het UWV betreffen, evenals voor aanvragen voor een gewijzigde tegemoetkoming als gevolg van gewijzigde omstandigheden. Dit kan zijn door een gewijzigd gebruik van kinderopvang in de loop van een jaar, bijvoorbeeld 2 dagen dagopvang in plaats van 3 dagen dagopvang.

De gekozen beslistermijn is vier weken. Eventueel kan deze termijn met vier weken worden verlengd. Overigens is het niet zo dat het UWV deze termijn ook in alle gevallen nodig zal hebben.

Artikel 19

De tegemoetkoming van het UWV wordt in beginsel voor een tegemoetkomingsjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar voor 1 januari opnieuw een aanvraag bij het UWV zal moeten indienen.

Het UWV kan de tegemoetkoming ook voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouder voor een bepaalde periode aanspraak heeft op een tegemoetkoming, omdat deze persoon een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming van het UWV stop te zetten. Verder is het van belang dat het UWV een andere periode kan vaststellen in verband met de sollicitatieperiode na afloop van een reïntegratietraject. In deze periode is het van belang dat kinderopvang behouden blijft, opdat ouders in de gelegenheid worden gesteld de beoogde deelname aan het arbeidsproces door middel van oriëntatie en actieve sollicitatie te realiseren. Artikel 35 van de wet biedt daartoe de gelegenheid.

Artikelen 20 en 21

De bevoorschotting vindt plaats in maandelijkse termijnen. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming van het UWV, waarop de ouder aanspraak maakt, wordt gedeeld in twaalf gelijke termijnen. Daarnaast artikel 21 een verwijzing naar artikel 15. Dat artikel voorziet in een uitbetalingsregeling voor verschillende gevallen. Voor een nadere toelichting hierop zij verwezen naar de toelichting op artikel 15.

Artikel 22

Ouders dienen binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend het UWV een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Indien een tegemoetkoming voor een tegemoetkomingsjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het UWV te worden ingediend. Het overzicht kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau is opgesteld dan wel een verzameling van maandoverzichten. Het UWV heeft vervolgens acht weken de gelegenheid om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan het UWV een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de verleende tegemoetkoming door de aangeleverde gegevens bij ouders te controleren en eventueel inlichtingen in te winnen bij houders van het desbetreffende kindercentrum of gastouderbureau. In het geval de ouder de gegevens niet verstrekt kan het UWV op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 2004, nr. 216.

Naar boven