Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2004, 547 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2004, 547 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, van 2 juli 2004, nr. WJZ/2004/28459 (4808), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 2004, nr. W05.04.0314/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, van 17 september 2004, nr. WJZ/2004/31841 (4808), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In het Bekostigingsbesluit WHW worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 2.3, onderdeel c, wordt «deel universitaire eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: deel leraartraject.
Na artikel 2.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Voor 1 januari besluit Onze minister op welk niveau de opleidingen die in de periode van 2 oktober van het derde kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar tot en met 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, voor het eerst in het Centraal register opleidingen zijn opgenomen, zullen worden bekostigd ten aanzien van de componenten eerstejaars en getuigschriften, bedoeld in de artikelen 2.6 en 2.6a, en de component basisvoorziening onderzoek, bedoeld in artikel 2.9.
Artikel 2.6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: tweede tot en met zevende lid.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit artikel wordt het kandidaatsgetuigschrift aangemerkt als het getuigschrift van een bacheloropleiding.
3. Het derde, vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.
4. Na het tweede lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
3. Op het aantal getuigschriften, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdelen a, b en c, blijven buiten beschouwing:
a. het aantal getuigschriften van een bacheloropleiding die zijn uitgereikt aan degenen aan wie reeds een getuigschrift is uitgereikt van het met goed gevolg afgelegd
b. het aantal kandidaatsgetuigschriften van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs die zijn uitgereikt aan degenen aan wie reeds een getuigschrift is uitgereikt van het met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs of van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs.
4. Voor de toepassing van dit artikel, tweede lid, eerste volzin, onderdelen g, h en i, worden de getuigschriften van een ongedeelde opleiding in het wetenschappelijk onderwijs die zijn uitgereikt aan degenen aan wie reeds een getuigschrift is uitgereikt van het met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een bacheloropleiding in het hoger onderwijs of van het met goed gevolg afgelegd kandidaatsexamen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, aangemerkt als getuigschriften van een masteropleiding.
5. In het nieuwe vijfde lid wordt «tweede lid» vervangen door: tweede, derde en vierde lid.
6. In het nieuwe zevende lid wordt «derde lid» vervangen door: vijfde lid.
In artikel 2.6e, tweede lid, wordt «2.6a, tweede en derde lid» vervangen door: 2.6a, tweede tot en met vijfde lid.
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tweede tot en met vierde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit artikel wordt het kandidaatsgetuigschrift aangemerkt als het getuigschrift van een bacheloropleiding.
3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
4. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Artikel 2.6a, derde en vierde lid, is van toepassing.
5. In het nieuwe vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid.
Artikel 2.16a komt te luiden:
Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van het artikel en in de aanhef van het eerste lid wordt «deel universitaire eerstegraads lerarenopleidingen» telkens vervangen door: deel leraartraject.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «lerarenopleidingen» vervangen door: leraartraject.
3. In het tweede lid wordt «een of meer universitaire eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: een of meer masteropleidingen als bedoeld in het derde lid, onderdelen a, b en c, dan wel een of meer universitaire eerstegraads lerarenopleidingen als bedoeld in het derde lid, onderdeel e,.
4. In het derde lid worden de onderdelen a en b vervangen door vijf onderdelen, luidende:
a. een masteropleiding, bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, van de wet,
b. een masteropleiding waaraan een afstudeerrichting gericht op het beroep van leraar is verbonden, voor zover een student binnen die opleiding onderwijs gericht op het beroep van leraar volgt,
c. een masteropleiding op het gebied van onderwijs voor zover die opleiding gericht is op het beroep van leraar en een student binnen die opleiding onderwijs gericht op het beroep van leraar volgt,
d. een ongedeelde opleiding waaraan een afstudeerrichting is gericht op het beroep van leraar is verbonden en een student binnen die opleiding onderwijs aan die afstudeerrichting volgt, of
e. een universitaire eerstegraads lerarenopleiding, bedoeld in artikel 17a.7a van de wet.
Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van het artikel en in het eerste en tweede lid wordt «basisvoorziening lerarenopleidingen» telkens vervangen door: basisvoorziening leraartraject.
2. In het eerste lid wordt «deel universitaire eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: deel leraartraject.
In artikel 2.19, eerste lid, wordt «getuigschriften van de universitaire eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: getuigschriften van de opleidingen, bedoeld in artikel 2.17, derde lid, voor zover dat getuigschrift leidt tot de bevoegdheid van leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad.
Na artikel 5.21 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
In de begrotingsjaren 2004, 2005 en 2006 worden in verband met de gewijzigde verdeling van de landelijke component onderwijs en onderzoek van het deel academisch ziekenhuis op het deel academisch ziekenhuis per universiteit na toepassing van hoofdstuk 2 de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro in mindering gebracht:
a. de openbare universiteit te Leiden: | 0,531 |
b. de openbare universiteit te Amsterdam: | 0,064, |
c. de openbare universiteit te Maastricht: | 0,362, en |
d. de bijzondere universiteit te Amsterdam: | 0,558. |
2. De op grond van het eerste lid in mindering gebrachte bedragen uitgedrukt in miljoenen euro worden als volgt verdeeld over de onderstaande universiteiten:
a. de openbare universiteit te Utrecht: | 0,390, |
b. de openbare universiteit te Groningen: | 0,419, |
c. de openbare universiteit te Rotterdam: | 0,218, en |
d. de bijzondere universiteit te Nijmegen: | 0,488. |
In afwijking van artikel 2.6c, vijfde lid, wordt in het in het begrotingsjaar 2004 de component basisvoorziening onderwijs plus over de universiteiten verdeeld op basis van de volgende percentages per universiteit:
a. de openbare universiteit te Leiden: | 8,458 %, |
b. de openbare universiteit te Utrecht: | 13,053 %, |
c. de openbare universiteit te Groningen: | 9,720 %, |
d. de openbare universiteit te Rotterdam: | 5,319 %, |
e. de openbare universiteit te Maastricht: | 5,401 %, |
f. de openbare universiteit te Amsterdam: | 11,469 %, |
g. de openbare universiteit te Delft: | 12,919 %, |
h. de openbare universiteit te Enschede: | 6,264 %, |
i. de openbare universiteit te Eindhoven: | 7,176 %, |
j. de bijzondere universiteit te Amsterdam: | 8,322 %, |
k. de bijzondere universiteit te Tilburg: | 3,394 %, en |
l. de bijzondere universiteit te Nijmegen: | 8,505 %. |
In afwijking van artikel 2.14, vijfde lid, wordt in het begrotingsjaar 2004 de component strategische overwegingen plus over de universiteiten verdeeld op basis van de volgende percentages per universiteit:
a. de openbare universiteit te Leiden: | 8,904 %, |
b. de openbare universiteit te Utrecht: | 12,127 %, |
c. de openbare universiteit te Groningen: | 8,953 %, |
d. de openbare universiteit te Rotterdam: | 4,636 %, |
e. de openbare universiteit te Maastricht: | 4,187 %, |
f. de openbare universiteit te Amsterdam: | 11,022 %, |
g. de openbare universiteit te Delft: | 17,980 %, |
h. de openbare universiteit te Enschede: | 6,702 %, |
i. de openbare universiteit te Eindhoven: | 8,598 %, |
j. de bijzondere universiteit te Amsterdam: | 7,787 %, |
k. de bijzondere universiteit te Tilburg: | 1,990 %, en |
l. de bijzondere universiteit te Nijmegen: | 7,114 %. |
1. Na toepassing van artikel 2.6d worden in het begrotingsjaar 2004 aan het bedrag ten behoeve van de numerus fixus geneeskunde van de rijksbijdrage van de onder a tot en met h genoemde universiteiten de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro toegevoegd:
a. de openbare universiteit te Leiden | 2,958, |
---|---|
b. de openbare universiteit te Utrecht | 1,832, |
c. de openbare universiteit te Groningen | 2,437, |
d. de openbare universiteit te Rotterdam | 2,946, |
e. de openbare universiteit te Maastricht | 4,192, |
f. de openbare universiteit te Amsterdam | 3,377, |
g. de bijzondere universiteit te Amsterdam | 2,429, en |
h. de bijzondere universiteit te Nijmegen | 3,078. |
2. Na toepassing van artikel 2.6d wordt in het begrotingsjaar 2004 aan het bedrag voor de werkplaats diergeneeskunde van de rijksbijdrage van de openbare universiteit te Utrecht 0,950 miljoen euro toegevoegd.
3. Na toepassing van artikel 2.6d worden in het begrotingsjaar 2004 aan het bedrag voor de werkplaats tandheelkunde van de rijksbijdrage van de onder a tot en met d genoemde universiteiten de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro toegevoegd:
a. de openbare universiteit te Groningen | 0,242, |
b. de openbare universiteit te Amsterdam | 0,150, |
c. de bijzondere universiteit te Amsterdam | 0,150, en |
d. de bijzondere universiteit te Nijmegen | 0,300. |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman
Uitgegeven de tweede november 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Het Bekostigingsbesluit WHW wordt door dit besluit op een aantal punten gewijzigd. Het betreft wijzigingen in de bekostiging van de universiteiten, waaronder het deel academische ziekenhuis. Het gaat daarbij om het aanpassen van de rijksbijdrage in verband met:
1. beperking van het meetellen van zij-instromers vanuit het hoger beroepsonderwijs voor de bekostiging en compensatie van onbedoelde reallocatie-effecten; het betreft hier de afspraak met de Vereniging van universiteiten (VSNU) dat getuigschriften uitgereikt aan studenten die een (wo- of hbo-)bacheloropleiding hebben afgerond, alleen meetellen voor het masterdeel van de bekostiging; tevens gaat het hier om compensatie van onbedoelde verschuivingen in de rijksbijdrage vanwege deze maatregel,
2. de aanpassing van de bedragen voor de numerus fixus geneeskunde, de werkplaats tandheelkunde en de werkplaats diergeneeskunde aan de wijzigingen in de numeri fixi voor de opleidingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde,
3. de amendering van de onderzoekbekostiging bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2004 in de Tweede Kamer, en
4. enkele technische aanpassingen.
Deze nota van toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1.2. Beperking van de bekostiging van zij-instromers en compensatie van onbedoelde reallocatie
In de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het begrotingsjaar 2003 is de bekostigingssystematiek van de universiteiten zo aangepast dat naast mastergetuigschriften ook bachelorgetuigschriften worden meegeteld bij het berekenen van de rijksbijdrage. Hiermee werd beoogd om belemmeringen voor invoering van de bachelor-masterstructuur, die kunnen bestaan in het financiële vlak, weg te nemen en flexibiliteit in leerwegen beter te faciliteren. Daartoe was een samenhangend pakket van maatregelen opgenomen dat bestond uit de volgende onderdelen:
– het meetellen van bachelor- en mastergetuigschriften en de prijsverhoudingen van de getuigschriften,
– de dynamisering van het onderzoekdeel,
– het afschaffen van tweejaars gemiddelden,
– de tijdelijke compensatie van onbedoelde reallocatie van bekostiging van bachelorgetuigschriften,
– de compensatie van onbedoelde reallocatie van dynamisering van het onderzoekdeel, en
– de eenmalige compensatie voor het afschaffen van tweejaars gemiddelden.
Over deze maatregelen waren afspraken gemaakt in het bestuurlijk overleg tussen de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de VSNU op 8 november 2001.
In dit overleg was ook afgesproken dat de VSNU een voorstel zou doen voor het compenseren van onbedoelde verschuivingen in rijksbijdragen tussen instellingen vanwege de afspraak dat wo-getuigschriften van studenten, die al een (wo- of hbo-)bacheloropleiding hebben afgerond, alleen meetellen voor het masterdeel van de bekostiging. De VSNU heeft dit voorstel gedaan bij brief van 1 juli 2002. Hierdoor was het niet meer mogelijk om dit onderdeel nog te verwerken in de procedure voor de verdeling van de rijksbijdrage 2003. De toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft bij brief van 19 augustus 2002 ingestemd met invoering van dit voorstel per 1 januari 2004. Met ingang van het begrotingsjaar 2004 tellen daarom getuigschriften van studenten, die al een (wo- of hbo-)bacheloropleiding hebben afgerond, alleen mee voor het masterdeel van de bekostiging in de componenten getuigschriften en basisvoorziening onderzoek. Tevens worden onbedoelde reallocaties van middelen tussen universiteiten vanaf het begrotingsjaar 2004 structureel gecompenseerd. De compensatie vindt plaats door structurele wijziging van de verdeling van de component basisvoorziening onderwijs en de component strategische overwegingen. De compensatie is gebaseerd op doorrekening van het verdeelmodel voor 2003, waarbij voor de berekening van het bachelordeel de aantallen getuigschriften in het studiejaar 2000-2001 zijn verminderd met het percentage per bekostigingsniveau van de bekostigde getuigschriften die in de studiejaren 1999-2000 en 2000-2001 zijn behaald door studenten die volgens het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) in dit studiejaar of de vijf daaraan voorafgaande studiejaren een bachelorgetuigschrift hebben behaald.
Over de beperking van de bekostiging van zij-instromers vanuit het hoger beroepsonderwijs en de budgettair neutrale compensatie per begrotingsjaar 2004 is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 11 april 2003, kenmerk WO/F-2003/7275.
Bovengenoemde wijzigingen in de bekostiging worden voor de universiteiten en het Rijk budgettair neutraal ingevoerd, zodat geen onbedoelde reallocaties van middelen tussen universiteiten zullen plaatsvinden. Wel leidt de nieuwe bekostigingssystematiek vanaf het begrotingsjaar 2004 tot een andere dynamiek in de verdeling van de rijksbijdrage over universiteiten. De nieuwe bekostigingssystematiek is per universiteit budgettair neutraal geijkt op het begrotingsjaar 2003, maar leidt in het begrotingsjaar 2004 tot een andere allocatie van de rijksbijdrage over universiteiten dan in de oude systematiek.
Om een voorbeeld te geven: een universiteit met een relatief sterke toename van het aantal getuigschriften van ongedeelde opleidingen, behaald door zij-instromers met een hbo-diploma, zal vanaf 2004 een lagere toename van zijn aandeel in de rijksbijdrage tegemoet kunnen zien.
1.3. Universitaire lerarenopleidingen
Paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van het Bekostigingsbesluit WHW heeft betrekking op de extra bekostiging van de lerarenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs. De benaming van die paragraaf luidt in verband daarmee «deel universitaire eerstegraads lerarenopleidingen».
Voor de invoering van de bachelor-masterstructuur kende de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) de universitaire lerarenopleidingen en werden in het Bekostigingsbesluit (en worden ook nu nog) naast de universitaire lerarenopleiding met zoveel woorden genoemd de opleidingen waaraan een afstudeerrichting gericht op het beroep van leraar is verbonden.
In de bachelor-masterstructuur is het mogelijk om naast de universitaire eerstegraads lerarenopleiding «oude stijl» een masteropleiding te volgen die gericht is op het beroep van leraar.
Nu de bachelor-masterstructuur is ingevoerd, dient het Bekostigingsbesluit daarop ook voor het deel universitaire lerarenopleidingen te worden aangepast. Allereerst leidt dit ertoe dat bedoelde paragraaf zal worden aangeduid als «deel leraartraject».
In de tweede plaats brengt dit mee dat de masteropleidingen die gericht zijn op het beroep van leraar, onder de werking van het Bekostigingsbesluit worden gebracht. Het betreft de volgende opleidingen:
– de masteropleidingen, genoemd in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW,
– de masteropleiding met een afstudeerrichting gericht op het beroep van leraar, en
– de zogenoemde masteropleiding, voor zover gericht op het beroep van leraar.
1.4. Bedragen numerus fixus geneeskunde, werkplaats tandheelkunde en werkplaats diergeneeskunde
In verband met verhoging van het aantal toe te laten eerstejaars in de opleidingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde is in de afgelopen jaren besloten om gefaseerd in de tijd extra middelen van het Rijk ter beschikking te stellen. In dit wijzigingsbesluit zijn de additionele middelen van de verhoging van de numerus fixus tot en met het studiejaar 2002–2003 verwerkt. Bij de verdeling van deze middelen over de universiteiten wordt uitgegaan van gelijke behandeling van deze instellingen. De berekening van de verdeling van deze middelen over de universiteiten is ingewikkeld, omdat tot nu toe rekening is gehouden met verschillende prijzen voor verschillende opleidingen, met verschillende prijzen voor verschillende cohorten en met een verschillende fasering in de tijd voor verschillende cohorten. De uitkomsten van deze berekeningen in termen van wijziging van deze verdeling zijn weergegeven in artikel 5.25.
Voor het begrotingsjaar 2006 wordt een wijziging van de berekeningswijze voorbereid die meer transparant is en waarbij de praktijk van gelijke behandeling middels een algemene verdeelsleutel in het Bekostigingsbesluit wordt opgenomen.
Per 1 januari 2001 (besluit van 12 december 2000, Stb. 580) is een wijziging ingevoerd in de verdeling van de landelijke component onderwijs en onderzoek van het deel academische ziekenhuizen. Deze wijziging leidt tot relatief omvangrijke reallocaties voor de instellingen. Deze reallocaties zijn daarom voor de jaren 2001 tot en met 2003 budgettair neutraal gecompenseerd. Gelet op de ontwikkelingen bij de academische ziekenhuizen op het gebied van budgettering van zorgtaken, zoals de invoering van diagnose behandelcombinaties en de veranderingen in de bekostiging van de huisvesting, wordt de budgettair neutrale compensatie verlengd tot en met het jaar 2006.
Daarnaast wordt de component basisvoorziening voor het academisch ziekenhuis te Rotterdam verhoogd vanwege de fusie van dat ziekenhuis met de Daniel den Hoedkliniek.
1.6. Wijziging van de onderzoekbekostiging
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2004 in de Tweede Kamer is het amendement-Van der Laan c.s. (Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 33) aangenomen. Dit amendement stelt 3 miljoen euro beschikbaar voor de drie «jonge» universiteiten, de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Tilburg, ten behoeve van het wegwerken van de achterstand in de onderzoekbekostiging in afwachting van de herziening van de onderzoekbekostiging in 2007. Het amendement beoogt tevens om tot de invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel in 2007 een gelijke uitgangspositie te bewerkstelligen in de onderzoekbekostiging van de verschillende universiteiten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de beide staatssecretarissen, heeft in haar brief aan de Tweede Kamer van 13 februari 2004 (Kamerstukken II 2003-2004, 29 200 VIII, 121) toegezegd dat dit amendement volgens de wens van de Kamer zal worden uitgevoerd en dat het amendement zal worden verwerkt in de aangekondigde wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het jaar 2004. De extra middelen worden meerjarig toegevoegd aan de component strategische overwegingen. Bij hun brief van 1 april 2003 (kenmerk 202.3111) hebben de drie universiteiten gezamenlijk een voorstel gedaan om de component strategische overwegingen voor hun universiteiten te verhogen in de verhouding 4 : 6 : 6. De verdeling van de extra 3 miljoen euro volgt deze verdeling: de Erasmus Universiteit Rotterdam 0,750 miljoen euro, de Universiteit Maastricht 1,125 miljoen euro en de Universiteit van Tilburg 1,125 miljoen euro.
1.7. Dynamisering van het CROHO
Met de inwerkingtreding van de wet van 30 januari 2003, Stb. 70, tot wijziging van de WHW in verband met de versnelde invoering van de toets nieuwe opleiding (12 september 2002) is het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) gedynamiseerd. Dit houdt in dat een instelling voor hoger onderwijs voortaan direct na registratie van de nieuwe opleiding in het CROHO met het onderwijs in die opleiding kan starten en niet behoeft te wachten tot 1 september van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag voor een nieuwe opleiding is ingediend.
Artikel 2.7a van het Bekostigingsbesluit bepaalt thans dat de minister voor 1 januari volgend op de bekendmaking van een CROHO moet besluiten op welk niveau (hoog/laag) een nieuwe opleiding zal worden bekostigd. Nu het CROHO is gedynamiseerd en niet meer voor 1 juli van elk jaar wordt gepubliceerd, is het zaak om het Bekostigingsbesluit daaraan aan te passen.
In het Bekostigingsbesluit wordt opgenomen dat de minister, ten behoeve van de verdeling van de rijksbijdrage over de universiteiten in het begrotingsjaar t, uiterlijk op 1 januari van het jaar t - 1 het bekostigingsniveau vaststelt van de opleidingen waarvan de eerste inschrijving, zoals bedoeld in artikel 6.13, vierde lid, onderdeel p, ligt in de periode 2 oktober van het jaar t - 3 tot en met 1 oktober van het jaar t - 2. De data zijn zo vastgesteld dat de bekostigingsniveaus van nieuwe opleidingen een maal per jaar bekendgemaakt kunnen worden, op een moment dat zoveel mogelijk aansluit bij het opstellen van bekostigingsgegevens voor de begroting. Dit betekent zo spoedig mogelijk na de teldatum voor eerstejaars studenten van 1 oktober van het jaar t - 2. Van deze opleidingen stelt de Informatie Beheer Groep jaarlijks voor 15 oktober van het jaar t - 2 een overzicht op ten behoeve van de minister.
Daarnaast maakt de dynamisering van het CROHO het noodzakelijk dat de Informatie Beheer Groep ten behoeve van de bekostiging jaarlijks twee overzichten van opleidingen maakt die in het CROHO opgenomen zijn (geweest). Voor de telling van de aantallen eerstejaars studenten per universiteit per 1 oktober van het jaar t - 2 levert de Informatie Beheer Groep een overzicht van de opleidingen die op deze peildatum in het CROHO zijn opgenomen. Voor de telling van de aantallen getuigschriften per universiteit die zijn uitgereikt in de periode 1 september van het jaar t - 3 tot en met 31 augustus van het jaar t - 2 levert de Informatie Beheer Groep een overzicht van de opleidingen die in deze periode in het CROHO zijn opgenomen.
De overzichten zullen door de Informatie Beheer Groep worden verstrekt op basis van artikel 3 van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.
Dit besluit heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
Over het ontwerp-besluit is overleg gevoerd met de Vereniging van universiteiten (VSNU). Met de VSNU bestaat overeenstemming over de wijzigingen die betrekking hebben op de bekostiging van de universiteiten in het begrotingsjaar 2004, en over de terugwerkende kracht die aan het besluit wordt verleend.
Door de uitvoeringsorganisaties Centrale financiën instellingen (Cfi) en de Informatie Beheer Groep (IBG) is een uitvoeringstoets op het ontwerp-besluit uitgebracht. Zowel de Cfi als de IBG achten het onderhavige besluit uitvoerbaar.
Overeenkomstig artikel 2.6, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het ontwerp-besluit voorafgaand aan de advisering door de Raad van State aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd.
Onderdelen C, F en H (artikelen 2.4a, 2.7a en 2.16a)
Onderdeel C wat betreft artikel 2.4a strekt ertoe de dubbeling die thans in het Bekostigingsbesluit voorkomt (vrijwel gelijkluidende regeling in de artikelen 2.7a en 2.16a) te vervangen door één nieuwe bepaling, waardoor in elk geval artikel 2.7a kan vervallen. In artikel 2.16a resteert de vaststelling van de niveaus voor de wetenschapsgebieden.
Dit onderdeel vloeit voort uit de invoering van de bachelor-masterstructuur. Bij de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het jaar 2003 zijn de prijsverhoudingen voor respectievelijk de bachelor-, master- en ongedeelde getuigschriften vastgesteld. In dit onderdeel wordt geregeld dat wo-getuigschriften van studenten die al een wo- of hbo-bacheloropleiding hebben afgerond, alleen meetellen voor het masterdeel van de bekostiging. Wo-getuigschriften van studenten die een kandidaatsexamen of het getuigschrift van een hbo-opleiding van voor de invoering van de bachelor-masterstructuur hebben behaald, tellen eveneens alleen mee voor het masterdeel. Hierdoor telt het getuigschrift van een wo-bacheloropleiding, behaald door een zij-instromer uit het hbo die al een bacheloropleiding heeft afgerond, niet meer mee voor bekostiging. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar paragraaf 1.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Deze wijzigingen komen overeen met die voorgesteld in onderdeel D.
In het eerste en tweede lid is in de eerste plaats de benaming «deel universitaire eerstegraads lerarenopleiding» vervangen door «deel leraartraject». Over de reden hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
In het tweede lid zijn de educatieve masteropleidingen gericht op het beroep van leraar opgenomen. Na de invoering van de bachelor-masterstructuur vallen deze opleidingen met de oude universitaire eerstegraads lerarenopleiding onder het Bekostigingsbesluit. Het betreft:
– de masteropleidingen, genoemd in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW,
– de masteropleiding met een afstudeerrichting gericht op het beroep van leraar, en
– de zogenoemde masteropleiding, voor zover gericht op het beroep van leraar.
Zij maken nu deel uit van het deel leraartraject.
In het derde lid worden deze opleidingen alle genoemd. De oude ongedeelde opleiding tot eerstegraads leraar voortgezet onderwijs zal op termijn verdwijnen en is daarom in de wet opgenomen in hoofdstuk 17a (overgangs- en invoeringsbepalingen invoering bachelor-masterstructuur). Daarnaar wordt dan in dit lid verwezen. Voorts wordt in dit lid verwezen naar de bepaling in de WHW die betrekking heeft op de masteropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad.
De in dit artikel genoemde masteropleidingen vallen slechts onder de werking van de bepalingen aangaande het leraartraject, voor zover deze masteropleidingen gericht zijn op het beroep van leraar.
Onderdelen K en L (artikelen 2.18 en 2.19)
Deze artikelen zijn aangepast aan de nieuwe terminologie. Bovendien wordt in artikel 2.19 uitdrukkelijk bepaald dat alleen die getuigschriften, op grond waarvan de afgestudeerde bevoegd wordt het beroep van eerstegraads leraar uit te oefenen, meetellen voor de bekostiging van het deel leraartraject.
Sinds 1997 is de Daniel den Hoedkliniek (DDHK) gefuseerd met het academisch ziekenhuis te Rotterdam (AZR). De oncologische functies, zoals uitgevoerd bij de DDHK, zijn vanaf 1997 geleidelijk geïntegreerd in de functies van het academisch ziekenhuis. Dit betreffen zowel zorgfuncties als onderwijs- en onderzoeksfuncties op het gebied van de oncologie. Gezien deze ontwikkelingen en de afspraak bij aanvang van de integratie dat niet de gehele oncologische functie van het DDHK zou worden geacademiseerd, wordt thans één vierde deel van de vierkante meters van de DDHK als parameter in het bekostigingsmodel opgenomen bij het AZR.
Het verwevenheidsdeel is als deel van de rijksbijdrage vervallen. Dat brengt mee dat artikel 2.30 op dit punt in technische zin kan worden aangepast.
Per 1 januari 2001 (besluit van 12 december 2000, Stb. 580) is een wijziging ingevoerd in de verdeling van de landelijke component onderwijs en onderzoek van het deel academische ziekenhuizen. Deze wijziging betrof de eliminatie van de parameter wp-artsen alsmede een herschikking in de wegingspercentages tussen de parameters eerstejaars studenten, getuigschriften en promoties. Genoemde wijziging leidt tot reallocaties tussen de instellingen.
De huidige ontwikkelingen bij de academische ziekenhuizen geven aanleiding de regeling van artikel 5.14 voor de jaren 2004 tot en met 2006 te handhaven. Het betreft ontwikkelingen op het gebied van de budgettering van zorgtaken, waarvan in het bijzonder de invoering van diagnose behandelcombinaties ingrijpend is, en de voorziene veranderingen in de bekostiging van de huisvesting.
Onderdeel O (artikelen 5.23 en 5.24)
Verwezen wordt naar paragraaf 1.2 van het algemeen deel van deze toelichting en wat betreft artikel 5.24 tevens naar paragraaf 1.6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Verwezen wordt naar paragraaf 1.4 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel II voorziet erin dat het besluit terugwerkt tot en met 1 januari 2004. De terugwerkende kracht ontmoet geen bezwaar, omdat de onderhavige wijzigingen deels de uitwerking vormen van de afspraken in het bestuurlijk overleg op 11 november 2001 tussen de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de betrokken universiteiten en deels het gevolg zijn van de aanvaarding van een amendement op de begroting voor het jaar 2004 (Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 33).
De VSNU heeft namens de universiteiten ingestemd met het verlenen van terugwerkende kracht aan het besluit.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-547.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.