Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2004, 524 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2004, 524 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 29 juni 2004, nr. WJZ/2004/30636 (2613), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 2 september 2004, nr. W05.04.0346/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 21 september 2004, nr. WJZ/2004/43171 (2613), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit trekkende bevolking WPO wordt als volgt gewijzigd:
Artikel C1 komt als volgt te luiden:
1. Het onderwijs aan varende kinderen wordt verzorgd door de school voor varende kinderen.
2. Het bevoegd gezag van de school voor varende kinderen houdt een hoofdvestiging in stand en kan in een of meer andere gemeenten een vestiging in stand houden waar onderwijs aan varende kinderen wordt verzorgd.
Artikel C3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «waar een school of een nevenvestiging van een school in stand wordt gehouden» vervangen door: waar de school voor varende kinderen of een vestiging van deze school in stand wordt gehouden.
2. In het derde lid wordt «en de school of een nevenvestiging» vervangen door: en de school voor varende kinderen of een vestiging van deze school
In artikel C9 wordt «de school voor ligplaatsonderwijs» steeds vervangen door: de school voor varende kinderen.
In Titel C komt afdeling 4 als volgt te luiden:
De artikelen 6, 7, 8, 9 en 10, vierde lid, van het Bekostigingsbesluit WPO zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De formatie wordt toegekend in formatierekeneenheden.
2. Grondslag voor de berekening van de formatie voor een schooljaar is een vaste voet en het aantal leerlingen, bedoeld in artikel C2, dat op de teldatum 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, aan de school voor varende kinderen is ingeschreven. De formatie wordt berekend door het aantal leerlingen op de teldatum te vermenigvuldigen met een aantal formatierekeneenheden dat jaarlijks voorafgaand aan het schooljaar schriftelijk wordt bekend gemaakt en te verhogen met de vaste voet. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een heel getal.
3. Het bevoegd gezag van de school voor varende kinderen zendt de telling van het aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, voor 15 oktober van het desbetreffende jaar aan Onze Minister.
4. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden meer formatie toekennen dan op grond van het tweede lid wordt vastgesteld.
De totale omvang van de formatie die voor de school voor varende kinderen wordt vastgesteld, is het formatiebudget. Het formatiebudget bedraagt de som van de aantallen formatierekeneenheden, berekend op grond van artikel C11.
1. Het Rijk bekostigt ten behoeve van elk kalenderjaar de uitgaven voor voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding.
2. De bekostiging van voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding ten behoeve van een kalenderjaar, bestaat uit een vast bedrag, verhoogd met een bedrag voor elke leerling, bedoeld in artikel C11, tweede lid.
3. De bekostiging, bedoeld in het tweede lid, wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het kalenderjaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld en het prijsniveau in het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 15, eerste tot en met vierde lid, met uitzondering van onderdeel b van het eerste lid, en het zesde lid, van het Bekostigingsbesluit WPO zijn van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding.
Artikel 13, eerste en derde lid, van het Bekostigingsbesluit WPO is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding.
1. Met inachtneming van de artikelen C11 en C12 bekostigt het Rijk:
a. de uitgaven van het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget,
b. de geldswaarde van niet verbruikte formatierekeneenheden, en
c. de vergoedingen, bedoeld in artikel 126 van de wet.
2. Artikel 137, tweede en derde lid, van de wet voor wat betreft artikel 123, tweede lid, onder c, van de wet, alsmede artikel 30 van het Bekostigingsbesluit WPO zijn van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 140 tot en met 147 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. in artikel 142, tweede en derde lid, «nevenvestiging» wordt gelezen als: vestiging, bedoeld in artikel C1, tweede lid, van het Besluit trekkende bevolking WPO;
b. in artikel 144, eerste lid onder d1e, «artikel 137, derde lid» wordt gelezen als: artikel C16, eerste lid onder a, van het Besluit trekkende bevolking WPO, en
c. in artikel 144, eerste lid onder d2e, «artikel 137, eerste lid onder b» wordt gelezen als: artikel C16, eerste lid onder b, van het Besluit trekkende bevolking WPO.
1. De bekostiging, bedoeld in artikel C16, eerste lid, onder a, wordt besteed aan de kosten van het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget.
2. De bekostiging, bedoeld in artikel C16, eerste lid, onder b, wordt besteed aan personele uitgaven.
3. Artikel 150 van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Indien een andere school voor basisonderwijs tijdelijk het onderwijs verzorgt aan een of meer leerlingen die zijn ingeschreven bij de school voor varende kinderen, ontvangt die andere school voor basisonderwijs ondersteuning door de school voor varende kinderen en kan die andere school voor basisonderwijs een vergoeding ontvangen volgens een regeling die het bevoegd gezag van de school voor varende kinderen met het bevoegd gezag van die andere school voor basisonderwijs overeenkomt.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzgd:
1. In Titel C komt het opschrift van artikel C1 te luiden:
Artikel C1. De school voor varende kinderen.
2. In Titel C komt de aanduiding van afdeling 4 te luiden: Bekostiging.
3. In Titel C komen de aanduidingen van de paragrafen en van de artikelen van afdeling 4 als volgt te luiden:
Paragraaf 1 Algemeen
Artikel C10 Bekostigingsbesluit WPO
Paragraaf 2 Formatie personeel
Artikel C11 Berekening Formatie
Artikel C12 Formatiebudget
Paragraaf 3 Wijze van bekostiging
Artikel C13 Bekostiging van voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding
Artikel C14 Verstrekken van gegevens in verband met bekostiging van voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding
Artikel C15 Maandelijkse bekostiging
Artikel C16 Bekostiging door het Rijk van uitgaven voor personeel
Artikel C17 Overschrijdingsregeling
Artikel C18 Besteding bekostiging personeel en overschrijdingsbedragen
Artikel C19 Ondersteuning en vergoeding van onderwijs aan andere school voor basisonderwijs
Paragraaf 4 Beëindiging van de bekostiging
Artikel C20 Beëindiging bekostiging
4. In Titel C komt de aanduiding van afdeling 5 en komen de aanduidingen van de in die afdeling opgenomen paragrafen en artikelen te luiden: vervallen.
1. Met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen die voor 1 januari 1997 zijn gerealiseerd, blijft ten aanzien van de school die is gehuisvest in een gebouw als bedoeld in artikel C21 van het Besluit trekkende bevolking WPO, genoemd artikel zoals dat luidde voor die datum, van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in overleg tussen de gemeente en het bevoegd gezag rekening gehouden met de na 1 januari 1997 gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen.
2. Op huisvestingsvoorzieningen die op of na 1 januari 1997 zijn gerealiseerd met betrekking tot een gebouw of terrein als bedoeld in het eerste lid, doch vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, is artikel C21 van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals dat artikel luidde met ingang van 1 januari 1997, tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in het overleg tussen het Rijk en het bevoegd gezag rekening gehouden met de voor 1 januari 1997 gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen.
1. Artikel VII, eerste lid, van het Besluit van 24 mei 2000, (Stb. 251) houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op grond van onder meer de Wet op het primair onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen, vervalt.
2. Artikel VII, eerste lid, van het Besluit, bedoeld in het eerste lid, blijft van toepassing op de tijdvakken waarvoor het gelding had. Op geschillen die met betrekking tot dit artikel VII, eerste lid, zoals het luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, op die datum in bezwaar of beroep aanhangig zijn of na die datum binnen de bezwaar- of beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
3. Met betrekking tot huisvestingsvoorzieningen verstrekt het bevoegd gezag van de school voor varende kinderen met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, ten aanzien van scholen, gehuisvest in een gebouw zoals bedoeld in titel C van het Besluit trekkende bevolking WPO, aan de desbetreffende gemeente de vergoeding voor de kosten van de huisvesting die gold op grond van artikel VII, eerste lid, van het Besluit, bedoeld in het eerste lid, zoals dat artikel VII, eerste lid, luidde voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
1. Indien gebouwen, terreinen, vaartuigen of andere roerende zaken, ten behoeve waarvan bekostiging wordt genoten, geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken, of met toestemming van Onze Minister worden vervreemd, anders dan bedoeld in artikel 56 van de wet, dan wel indien de bekostiging wordt beëindigd, is het bevoegd gezag aan het Rijk een bedrag verschuldigd. Het bevoegd gezag kan, buiten het geval van vervreemding, in plaats van betaling van dit bedrag de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken anders dan vaartuigen, binnen 4 maanden aan het Rijk overdragen.
2. Onze Minister stelt na overleg met het bevoegd gezag het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vast op de grondslag van de waarde van de gebouwen, terreinen, vaartuigen of andere roerende zaken, de door het bevoegd gezag daarvoor ontvangen bekostiging en de uit eigen middelen bestede gelden.
Het Rijk kan met het bestuur van de gemeenten Dordrecht, Terneuzen en Zwolle een regeling treffen tot betaling van het bedrag dat door elk van deze gemeenten is gedaan in verband met investeringen ten behoeve van huisvesting van de school voor varende kinderen. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is het bedrag dat resteert op het tijdstip waarop in een van deze gemeenten de desbetreffende huisvesting door deze school wordt verlaten.
De ingevolge dit besluit gewijzigde artikelen van het Besluit trekkende bevolking WPO, zoals die artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de tijdvakken waarvoor zij gelding hadden. Op geschillen die met betrekking tot de ingevolge dit besluit gewijzigde artikelen van het Besluit trekkende bevolking WPO, zoals die artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, op die datum in bezwaar of beroep aanhangig zijn of na die datum binnen de bezwaar- of beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de zesentwintigste oktober 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
In het ligplaatsonderwijs zijn vernieuwingen in gang gezet waardoor het beter wordt afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van varende kinderen.
Per 1 augustus 2001 heeft een bestuursfusie van de scholen voor ligplaatsonderwijs geleid tot het ontstaan van één schoolbestuur (het LOVK); de onderwijsvoorzieningen die de afzonderlijke besturen in stand hielden zijn met ingang van dezelfde datum samengegaan tot één school. De school bestaat sinds 1 augustus 2001 uit een hoofdvestiging in Rotterdam en uit vestigingen in de gemeenten waar tot 1 augustus 2001 een zelfstandige school voor ligplaatsonderwijs was gevestigd; te weten de gemeenten Dordrecht, Maasbracht, Terneuzen en Zwolle.
Nu de totstandkoming van één schoolbestuur dat één onderwijsvoorziening in stand houdt, een feit is geworden, kan uitvoering worden gegeven aan het plan om het bekostigingssysteem aan te passen.
Dit besluit regelt deze aanpassing.
Voordat inhoudelijk op het nieuwe systeem van bekostiging wordt ingegaan, wordt opgemerkt dat in dit besluit een naamswijziging van de school wordt geïntroduceerd.
Het begrip «ligplaatsonderwijs» doet naar mijn oordeel en ook naar het oordeel van het schoolbestuur niet voldoende recht aan het nieuwe systeem van onderwijs aan varende kinderen dat in de laatste jaren is ontwikkeld. Dat nieuwe systeem maakt beter dan voorheen het volgen van onderwijs aan boord mogelijk en maakt eveneens op meer gestructureerde wijze mogelijk dat incidenteel onderwijs aan een andere school voor basisonderwijs wordt gevolgd. Daarom is de benaming «school voor ligplaatsonderwijs» vervangen door: school voor varende kinderen.
De nieuwe wijze van bekostigen:
De nieuwe bekostigingssystematiek voorziet in een bekostiging op basis van het aantal leerlingen dat bij de school voor varende kinderen ingeschreven staat op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt berekend. Maatgevend is dus de inschrijving van leerlingen waarvoor dit onderwijs is bedoeld, bij de school voor varende kinderen. De bekostiging op basis van het feitelijk bezoek aan de school, verrekend in een gemiddelde van de hoogste dagtellingen in een voorgaande periode, komt met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit te vervallen.
Het introduceren van een teldatum «1 oktober van het voorafgaande jaar», is ter voorbereiding van een nieuw bekostigingssysteem, al gestart met ingang van 1 augustus 2001 door middel van een «overgangsartikel», dat werd opgenomen als artikel V in het Besluit van 19 december 2001, houdende wijziging van onder meer het Besluit trekkende bevolking WPO onder meer in verband met fusie van de scholen voor ligplaatsonderwijs (Stb. 2002, 35). Dat overgangsartikel regelt het tellen van leerlingen op 1 oktober van de jaren 2001, 2002 en 2003; het tellen op 1 oktober 2004 is geregeld in artikel IX van het Besluit van 10 mei 2004, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WPO, het Bekostigingsbesluit WEC en enkele andere besluiten in verband met onder meer een verruiming van de bestedingsvrijheid voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs (Stb. 2004, 231).
Per leerling wordt bekostiging voor huisvesting en voor de materiële instandhouding tezamen toegekend. Het bevoegd gezag is vrij in de besteding van de bekostiging aan huisvesting en materiële instandhouding. Verantwoording wordt jaarlijks achteraf afgelegd.
De leerlingentelling per 1 oktober is eveneens de basis voor de berekening van het aantal formatierekeneenheden voor personeel. De bekostiging van de uitgaven voor personeel blijft plaatsvinden op declaratiebasis.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding bevat de bekostiging vier (hoofd)elementen, te weten:
– Materiële instandhouding,
– Vergoeding voor huisvestingskosten,
– Personele formatie, en
– Schoolbudget.
Ontwikkelingen na invoering lumpsumfinanciering
In voorbereiding is een wijziging van het bekostigingssysteem in het primair onderwijs tot invoering van een systeem van lumpsumfinanciering. Beoogd is een inwerkingtreding in 2006. Invoering van lumpsumfinanciering zal gevolgen hebben voor de bekostiging van het onderwijs aan varende kinderen, de bekostiging zal in dat nieuwe systeem worden ingepast. Een systeemwijziging wordt niet beoogd.
De huidige wijze van bekostigen
Tot het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit vindt bekostiging nog plaats op het niveau van het schooljaar 2000/2001 (personeel) en op het niveau van het kalenderjaar 2001 voor wat betreft de materiële instandhouding en huisvesting, geïndexeerd met de loon- en prijsontwikkeling (garantiebekostiging).
De invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek heeft in het eerste jaar na de inwerkingtreding geen budgettaire gevolgen.
Het uitgangspunt van het voorzieningensysteem van onderwijs aan varende kinderen blijft ongewijzigd. Het onderwijs is bestemd voor varende kinderen in de leeftijd van 3,5 tot omstreeks 7 jaar; het gaat er van uit dat leerlingen aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 7 jaar is bereikt, instromen in groep 3 van een reguliere basisschool.
Gelet op de veranderingen in de binnenscheepvaart (onder meer duur en afstand van de reizen) is een wijziging van het onderwijssysteem tot stand gekomen, waardoor beter kan worden ingespeeld op de individuele onderwijsbehoeften van de leerlingen.
De inrichting van het onderwijsaanbod houdt rekening met de beperkte mogelijkheden tot schoolbezoek en gaat uit van een combinatie van schoolbezoek en werken op afstand aan boord van het schip waarop de leerling woont.
Door middel van speelwerkpakketten en met gebruikmaking van telecommunicatie of computers, door middel van instructie aan de ouders en door bezoek van mentoren die leerlingen aan boord bezoeken, wordt onderwijs op het schip gerealiseerd.
De aanwezigheid van onderwijs aan varende kinderen ontneemt ouders niet de keuze om een kind op een reguliere basisschool onderwijs te laten volgen. Dat kan structureel, het kind wordt dan niet bij de school voor varende kinderen ingeschreven maar bij een andere school, of het kan incidenteel gebeuren.
In de laatste situatie staat het kind als leerling ingeschreven bij de school voor varende kinderen en wordt incidenteel schoolbezoek aan een reguliere basisschool door de ouders nuttig en wenselijk gevonden.
Om desbetreffende reguliere basisscholen ondersteuning te bieden bij de opvang van leerlingen die ingeschreven staan aan de school voor varende kinderen, hebben het LOVK en de Beleidsgroep Steunpunt Onderwijs aan Schipperskinderen (BSOS) uitgangspunten geformuleerd voor de facilitering van het gebruik van dit reguliere onderwijs. Reguliere basisscholen kunnen in verband met deze opvang van leerlingen bij het LOVK een beroep doen op:
– Onderwijspakket «Stappen langs het water»,
– Leerlingvolggegevens,
– Ambulante begeleiding door mentoren van leerlingen,
– Advisering en ondersteuning bij het werken met het onderwijspakket «Stappen langs het water» en met het daaraan gekoppelde leerlingvolgsysteem,
– ICT-toepassingen, en
– Inzet van een leerkracht van de school voor varende kinderen.
Ondersteuning door andere onderwijsinstelling
Afhankelijk van de duur van de opvang aan een reguliere basisschool en eventueel afhankelijk van het aantal leerlingen dat wordt opgevangen, maakt dit besluit het mogelijk dat een desbetreffende basisschool daarvoor van de school voor varende kinderen naast ondersteuning door middel van een of meer van de hiervoor vermelde faciliteiten, bovendien een financiële vergoeding ontvangt. De school voor varende kinderen en de desbetreffende school voor basisonderwijs dienen gezamenlijk de omvang van deze faciliteiten en de hoogte van een eventuele vergoeding te regelen.
2. Uitvoering door Centrale financiën Instellingen (CFI)
CFI heeft meegedeeld dat de maatregelen uit dit besluit zonder meerkosten uitvoerbaar zijn.
De invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek heeft in het eerste jaar na de inwerkingtreding geen budgettaire gevolgen.
Bij de berekening van het aantal rekeneenheden per leerling dat op grond van artikel C11 voor personele formatie ten behoeve van het eerste schooljaar zal worden vastgesteld en bij de berekening van het bedrag per leerling voor de vergoeding van de kosten van voorzieningen in de huisvesting en de materiële instandhouding, dat op grond van artikel C13 ten behoeve van het eerste jaar zal worden vastgesteld, wordt uitgegaan van het budget dat op het tijdstip van invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek ten behoeve van het onderwijs aan varende kinderen wordt besteed.
Dat is het budget dat op grond van de artikelen II en III van voormeld Besluit van 19 december 2001, Stb. 2002, 35, als bekostigingsgarantie jaarlijks voor huisvesting en materiële instandhouding, respectievelijk voor formatie werd vastgesteld.
In de jaren na bedoelde eerste berekening zal een stijging of daling van het totale aantal leerlingen leiden tot stijging of daling van het aantal rekeneenheden voor formatie en van het bedrag aan vergoeding voor huisvesting en materiële instandhouding. Een stijging of daling van het aantal leerlingen heeft geen gevolgen voor het aantal formatierekeneenheden per leerling, het bedrag per leerling voor de huisvesting en materiële instandhouding of voor de vaste voet.
4. Artikelsgewijze toelichting
Onderdelen A, B en C (artikelen C1, C3 en C9)
In het eerste lid van artikel C1 en in de artikelen C3 en C9 is een gewijzigde naam voor de «school voor ligplaatsonderwijs» opgenomen. Deze luidt thans «school voor varende kinderen». Op de reden voor deze wijziging is in het algemene deel van de nota van toelichting ingegaan.
De formulering van het tweede lid van artikel C1 maakt duidelijk dat het bestuur van de school voor varende kinderen één onderwijsinstelling (met als vestigingsplaats Rotterdam) in stand houdt en daarnaast in een of meer andere gemeenten een vestiging in stand kan houden. Welke gemeenten dat zijn, staat ter vrije keuze van het schoolbestuur. Met deze vrijheid wordt beoogd dat het bestuur zonder tussenkomst van de minister nut en noodzaak kan bepalen van het vestigen van onderwijsvoorzieningen voor varende kinderen in Nederland.
De vestigingen in gemeenten waar voorheen een zelfstandige school voor ligplaatsonderwijs in stand werd gehouden, zijn voor de toepassing van dit besluit geen «nevenvestiging» in de betekenis die daaraan in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs wordt gegeven. Daarom leidt dat tot aanpassing in de artikelen C1, C3 en C9.
Nu het bestuur van de school voor varende kinderen met een grote mate van zelfstandigheid beslissingen kan nemen onder meer over huisvesting en personele bezetting, zijn slechts die artikelen van het Bekostigingsbesluit WPO van overeenkomstige toepassing verklaard die voor deze nieuwe situatie relevant zijn.
Artikel C11 regelt de nieuwe wijze van bekostiging van personeel. Het aantal formatierekeneenheden ten behoeve van de personele formatie wordt jaarlijks schriftelijk en tijdig voor het nieuwe schooljaar aan het bestuur van de school voor varende kinderen bekend gemaakt. Een wijziging in het aantal leerlingen heeft geen gevolg voor het aantal formatierekeneenheden per leerling, noch voor het bedrag per formatierekeneenheid of voor de vaste voet.
Thans is een wijziging van het bekostigingssysteem in het primair onderwijs in voorbereiding. Invoering van een systeem van lumpsumfinanciering zal ook gevolgen hebben voor de wijze van bekostiging van het onderwijs aan varende kinderen; op een dergelijke wijziging kan echter niet worden vooruitgelopen.
Tot het toekennen van een vaste voet is besloten om de gevolgen van een daling van het leerlingenbestand op te vangen nu het aantal leerlingen maatgevend is geworden voor de bekostiging.
Het introduceren van de teldatum «1 oktober van het voorafgaande schooljaar» maakt dat het telsysteem voor de school voor varende kinderen gelijk wordt aan het systeem dat ook in het overige primair onderwijs wordt gehanteerd.
De mogelijkheid tot het toekennen van extra formatierekeneenheden op grond van bijzondere omstandigheden blijft ongewijzigd. Deze mogelijkheid was voorheen opgenomen in artikel C15b, derde lid.
Evenals de vaste voet in artikel C11, tweede lid, heeft het «vaste bedrag» waarvan sprake is in het tweede lid van het onderhavige artikel tot doel mogelijk te maken dat de onderwijsvoorziening in stand kan worden gehouden bij een dalend aantal leerlingen; het vaste bedrag maakt mogelijk dat de school met een aantal leerlingen van 50 nog volledig kan functioneren. Artikel C20 bepaalt dat 50 leerlingen ook de ondergrens is; indien het aantal leerlingen onder 50 daalt, wordt de school voor varende kinderen opgeheven.
Voor wat betreft het bedrag per leerling wordt uitgegaan van reguliere programma’s van eisen die voor het basisonderwijs van toepassing zijn. Bovendien wordt rekening gehouden met de vergoedingen die ook thans worden gegeven voor:
a. het noodzakelijke vervoer van de leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek, en
b. het zwemonderwijs en het daaraan verbonden noodzakelijke vervoer van de leerlingen, en
c. de vergoeding van de belasting ter zake van onroerende zaken.
Het bedrag voor voorzieningen in de huisvesting en voor de materiële instandhouding wordt vóór 1 februari van elk jaar vastgesteld opdat de organisatie van een nieuw schooljaar tijdig kan worden voorbereid.
Onderdeel D (artikelen C14, C15, C16, C17 en C18)
De inhoud van deze artikelen is gelijk aan de inhoud van artikel C16a, C16b, C18, C18a, respectievelijk C18b van het Besluit trekkende bevolking WPO die met dit besluit komen te vervallen. Artikel C14 verklaart artikel 15 van het Bekostigingsbesluit WPO van overeenkomstige toepassing. Dat laatste artikel bepaalt onder meer dat jaarlijks vóór 1 februari de vergoedingen voor dat jaar worden vastgesteld. Die regel geldt dus ook voor de school voor varende kinderen. De uitzondering van onderdeel b van het eerste lid van artikel 15 hangt samen met het feit dat op de school voor varende kinderen de regeling met betrekking tot groeiformatie niet van toepassing is.
Het komt voor dat reguliere basisscholen voor een korte periode onderwijs verzorgen aan leerlingen van de school voor varende kinderen. De reden daarvoor kan zijn dat die reguliere basisschool in een plaats staat waar (in de buurt) het schip waarop de leerling woont, aanlegt en waar (in de buurt) geen vestiging van de school voor varende kinderen staat. Het blijkt dat ook de signatuur van de reguliere basisschool een reden kan zijn voor ouders van een leerling van de school voor varende kinderen om voor de periode dat het schip aanlegt het kind onderwijs te laten volgen aan een reguliere school voor basisonderwijs.
Om te zorgen dat de leerling optimaal profijt heeft van deze schooldag(en), kan de reguliere basisschool een beroep doen op ondersteuning van de school voor varende kinderen bij het onderwijs aan deze leerling. Waaruit die ondersteuning kan bestaan is toegelicht in het algemene deel van deze nota van toelichting.
De regeling in dit artikel stemt overeen met de regeling die is opgenomen in artikel 153 van de Wet op het primair onderwijs. Het aantal leerlingen van 50 in verband met opheffing is in overleg met het LOVK gekozen. Het bestuur ziet geen mogelijkheden bij een lager aantal leerlingen een onderwijsvoorziening in stand te houden.
In het eerste lid van artikel II is de overgangsregeling overgenomen uit artikel VI van het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251. Door het opnemen van die overgangsregeling wordt duidelijk welke regeling geldt bij overdracht van gebouwen en terreinen ten aanzien waarvan huisvestingsvoorzieningen zijn gerealiseerd vóór 1 januari 1997, dat is de datum waarop de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen naar de gemeente is ingegaan.
Het tweede lid van artikel II geeft de overgangsregeling die geldt voor de periode na 1 januari 1997 tot het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit omdat op dat tijdstip de artikelen C21 en C21a komen te vervallen.
De inhoud van de artikelen C21 en C21a is opgenomen in artikel IV. Voor opname in dit Romeins artikel IV wordt gekozen omdat het in eigendom gaan verwerven van nieuwe schoolvestigingen in de vernieuwde organisatie- en bekostigingsstructuur van de school voor varende kinderen niet te verwachten is.
In het derde lid van dit artikel wordt geregeld dat het bevoegd gezag van de school voor varende kinderen de vergoedingen ten behoeve van de huisvesting die het van het Rijk ontvangt, aan de gemeente betaalt. Voorheen was in artikel VII, eerste lid, van het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251, geregeld dat deze vergoeding door het Rijk rechtstreeks werd betaald aan de gemeente die de desbetreffende investeringen voor huisvesting had gedaan. De (nieuwe) wijze van bekostigen in dit besluit maakt dat artikel VII, eerste lid, van het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251 moet worden ingetrokken.
Over het verleggen van de geldstroom van het Rijk naar het LOVK is met elk van de betrokken gemeenten gesproken. Er bleek geen bezwaar tegen deze nieuwe wijze van bekostigen, mits er in het geval van leegstand een regeling getroffen zal worden indien nog rente- en aflossingsverplichtingen bestaan; daartoe is artikel V opgenomen.
Het LOVK gebruikt in de gemeenten Dordrecht, Terneuzen en Zwolle een onderwijsvoorziening in een zogenoemde «walschool». Na de inwerkingtreding van dit besluit zullen de vergoedingen voor de stichtingskosten van deze gebouwen, die nu door OCW rechtstreeks aan deze drie gemeenten worden betaald, via het LOVK worden voldaan, dat is geregeld in artikel III, derde lid.
Zolang het LOVK in deze gebouwen een onderwijsvoorziening in stand blijft houden, verandert er financieel niets voor deze gemeenten.
Het LOVK krijgt echter thans de mogelijkheid om, al dan niet in andere gemeenten, vestigingen in stand te houden van de school voor varende kinderen. Indien het LOVK van die mogelijkheid gebruik maakt en dat leidt tot sluiting van een van bedoelde walscholen, krijgt de desbetreffende gemeente geen vergoeding meer voor het gebouw dat wordt verlaten, niet van het LOVK, noch van OCW. Voor de situatie dat vertrek leegstand tot gevolg zal hebben en er nog rente- en aflossingsverplichtingen voor de desbetreffende gemeente bestaan, is overeengekomen dat OCW met die gemeente een financiële regeling zal treffen. Ook in de gemeente Maasbracht is een walschool in gebruik, daar is echter sprake van huur. Ook deze huurvergoeding zal rechtstreeks door het LOVK aan de eigenaar van het gebouw worden betaald; het LOVK, de gemeente Maasbracht en de eigenaar van het gebouw zullen na de inwerkingtreding van dit besluit daarover in overleg moeten treden.
Het LOVK heeft aangegeven dat het de vestigingen in Maasbracht en Dordrecht voorlopig zal blijven gebruiken, maar wil uitzien naar een andere (plaats van) vestiging voor de scholen in Terneuzen en Zwolle.
De inwerkingtreding bij koninklijk besluit vindt z’n grond in artikel 185, derde lid, van de WPO waarin een opdracht tot voorhang is bepaald. Deze opdracht houdt in dat het besluit niet eerder in werking kan treden dan nadat vier weken na de overlegging aan de Tweede Kamer zijn verstreken, en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-524.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.