Besluit van 7 oktober 2004, houdende regels met betrekking tot de afgifte, de ontvangst en het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 april 2004, nr. MJZ2004039319, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, van de Wet milieubeheer, artikel 21.8 van de Wet milieubeheer voorzover het betreft de artikelen 8, 9 en 10, derde lid, en artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen voorzover het betreft artikel 7;

De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2004, nr W08.04.0159/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 oktober 2004, nr. MJZ 2004093834, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet milieubeheer;

b. afvalstoffenlijst: afvalstoffenlijst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst;

c. afvalstroomnummer: afvalstroomnummer als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

d. meldingsinstantie: instantie als bedoeld in de artikelen 10.38, derde lid, en 10.40, eerste lid, van de wet;

e. route-inzameling: inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen volgens een vooraf bepaalde route waarbij de afvalstoffen tijdens het vervoer worden samengevoegd met gelijksoortige afvalstoffen die worden afgegeven door verschillende personen.

§ 2. De ontvangstmelding

Artikel 2

  • 1. De in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen.

  • 2. Als categorieën van gevallen waarvoor de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin:

    a. de afgifte geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, aanhef en onder 1°, van de wet die een inrichting drijft:

    1°. ten aanzien waarvan gedeputeerde staten ingevolge onderdeel 28.4 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer het bevoegd gezag zijn;

    2°. voor het opslaan van verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, die van buiten de inrichting afkomstig is, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer, of

    3°. voor het overslaan van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen, die van buiten de inrichting afkomstig zijn, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer, en

    b. de afgifte, bedoeld onder a, geen betrekking heeft op:

    1°. afvalstoffen die binnen een inrichting als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a, zijn ontstaan en binnen die inrichting nuttig worden toegepast of worden verwijderd;

    2°. afvalstoffen door een persoon die buiten Nederland is gevestigd en ten aanzien waarvan een kennisgeving op grond van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen is gedaan;

    3°. onbeheerd aangetroffen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, die door of vanwege een bestuursorgaan worden opgeruimd;

    4°. bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte, of

    5°. gevaarlijke afvalstoffen die worden afgegeven aan een inrichting waarin gevaarlijke afvalstoffen uitsluitend in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte in ontvangst mogen worden genomen.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet voor wie de in dat lid gestelde verplichting ingevolge dit besluit niet geldt, registreert de in dat lid bedoelde gegevens op een zodanige wijze dat:

    a. controle daarvan door degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wet binnen een redelijke termijn mogelijk is, en

    b. deze gedurende ten minste vijf jaar zijn te raadplegen.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van registreren.

Artikel 3

  • 1. Aan artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet wordt uitvoering gegeven door het melden van de naam en het adres van degene aan wie met het oog op de desbetreffende afgifte een afvalstroomnummer is verstrekt.

  • 2. Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet doet, meldt daarbij tevens de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst en het voor de ontvangst van de afvalstoffen verstrekte afvalstroomnummer.

  • 3. De in artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder d, van de wet gestelde verplichting geldt niet in de categorieën van gevallen waarin het betreft de afgifte van:

    a. door route-inzameling verkregen afvalstoffen, of

    b. door inzameling verkregen afvalstoffen die behoren tot een door Onze Minister aangewezen categorie.

  • 4. De in artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder f, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor een andere categorie van gevallen dan die waarin de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen in te zamelen en naar hem te vervoeren.

  • 5. De melding, bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet geschiedt:

    a. binnen twee weken na afloop van de maand waarin een afgifte heeft plaatsgevonden, en

    b. langs elektronische weg of schriftelijk.

  • 6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de ingevolge artikel 10.40, eerste lid, van de wet en dit besluit te melden gegevens en de wijze waarop de melding wordt gedaan.

Artikel 4

In de categorieën van gevallen waarin de ingevolge artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder b of c, voorzover het betreft de gebruikelijke benaming, en d tot en met f, van de wet en artikel 3 te melden gegevens reeds aan de meldingsinstantie zijn gemeld en deze gegevens niet zijn gewijzigd, wordt, zolang het voor de ontvangst van de afvalstoffen verstrekte afvalstroomnummer niet is vervallen, aan artikel 10.40, eerste lid, van de wet uitvoering gegeven door het melden van het afvalstroomnummer, het aantal afgiften en de totale hoeveelheid afvalstoffen die met het afvalstroomnummer in de voorafgaande maand in ontvangst zijn genomen.

§ 3. De afgiftemelding

Artikel 5

  • 1. De in artikel 10.38, derde lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen.

  • 2. Als categorieën van gevallen waarin de in artikel 10.38, derde lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin de afgifte geschiedt door een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de wet, niet zijnde een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.

Artikel 6

  • 1. Aan artikel 10.38, derde lid, van de wet in verbinding met het eerste lid, onder a, van dat artikel wordt uitvoering gegeven door het melden van het aantal afgiften dat in de voorafgaande maand heeft plaatsgevonden.

  • 2. Aan artikel 10.38, derde lid, van de wet in verbinding met het eerste lid, onder c, van dat artikel wordt, voorzover het betreft de hoeveelheid, uitvoering gegeven door het melden van de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvan de afgifte in de voorafgaande maand heeft plaatsgevonden.

  • 3. Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.38, derde lid, van de wet doet, meldt daarbij tevens de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst.

  • 4. Artikel 3, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Artikel 10.38, derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing in de categorieën van gevallen waarin een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, zich van stoffen, preparaten of andere producten, niet zijnde bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de wet, niet zijnde een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.

  • 2. In de categorieën van gevallen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3, vijfde lid, en 6, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Het afvalstroomnummer

Artikel 8

  • 1. Degene voor wie de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, verstrekt een afvalstroomnummer:

    a. indien de afvalstoffen aan hem worden afgegeven door een persoon die krachtens artikel 10.45 of 10.48 van de wet bevoegd is zodanige afvalstoffen in te zamelen en deze rechtstreeks naar hem vervoert: aan de persoon bij wie de afvalstoffen worden ingezameld;

    b. in andere gevallen: aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet.

  • 2. De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet voor een in de aanhef van dat lid bedoelde persoon, in de categorieën van gevallen waarin het de afgifte van door route-inzameling verkregen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot een in de bijlage bij dit besluit aangegeven categorie, of de afgifte van door inzameling verkregen afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder b, betreft en hij voorafgaand aan de route-inzameling onderscheidenlijk de inzameling een afvalstroomnummer aan degene die zodanige afvalstoffen inzamelt, heeft verstrekt.

  • 3. Degene die door een inzameling als bedoeld in het tweede lid bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst neemt en aan wie met toepassing van het tweede lid een afvalstroomnummer is verstrekt, deelt dat afvalstroomnummer mede aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet.

Artikel 9

  • 1. Het afvalstroomnummer bestaat uit:

    a. een voor de persoon die de afvalstoffen in ontvangst neemt, uniek nummer dat aan hem door de meldingsinstantie is verstrekt, en

    b. een nummer dat de persoon die de afvalstoffen in ontvangst neemt, vaststelt.

  • 2. De meldingsinstantie verstrekt op verzoek van een persoon als bedoeld in het eerste lid onverwijld een nummer als bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3. Een afvalstroomnummer vervalt indien gedurende drie jaar geen melding van de ontvangst van afvalstoffen met gebruikmaking van dat nummer heeft plaatsgevonden.

§ 5. De verstrekking van een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van afvalstoffen

Artikel 10

  • 1. De in artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor de categorieën van gevallen waarin de afgifte betrekking heeft op bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b.

  • 2. Degene die een omschrijving als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de wet verstrekt, vermeldt daarbij de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst.

  • 3. Degene die ten behoeve van het verstrekken van een omschrijving gebruik maakt van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens omtrent aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen, bewaart deze gegevens gedurende ten minste vijf jaar na de laatste afgifte van afvalstoffen waarop die omschrijving betrekking heeft.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van een omschrijving.

§ 6. De begeleidingsbrief

Artikel 11

  • 1. De in de artikelen 10.39, eerste lid, onder b, en 10.44, eerste en tweede lid, van de wet gestelde verplichtingen gelden niet voor het vervoer van:

    a. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, waarop de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, dat vergezeld gaat van een begeleidend document als bedoeld in die verordening;

    b. bedrijfsafvalstoffen in een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B;

    c. bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 500 kilogram op een andere wijze dan in een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B;

    d. gevaarlijke afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram.

  • 2. De in artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de wet gestelde verplichting geldt evenmin in de categorieën van gevallen waarin afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon die de afvalstoffen door route-inzameling verkrijgt of door inzameling verkrijgt ingeval de afvalstoffen behoren tot een krachtens artikel 3, derde lid, onder b, aangewezen categorie, en het op de afvalstoffen betrekking hebbende afvalstroomnummer met toepassing van artikel 8, derde lid, aan hem is verstrekt.

Artikel 12

  • 1. Onverminderd het tweede lid wordt voor de begeleidingsbrief, bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de wet gebruik gemaakt van een bij regeling van Onze Minister vastgesteld formulier dat voor de daarbij aangegeven categorieën van gevallen verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Onze Minister kan toestemming geven om gebruik te maken van een andere gegevensdrager dan een formulier als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid. Tevens kunnen daarbij categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet geldt.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 13

Indien een melding als bedoeld in artikel 10.38, derde lid, of 10.40, eerste lid, van de wet betrekking heeft op een afgifte die heeft plaatsgevonden op of na de inwerkingtreding van dit besluit en vóór de eerste dag van de maand volgende op die inwerkingtreding, geschiedt, in afwijking van artikel 6, vierde lid, dan wel artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, die melding uiterlijk tien weken na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 oktober 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de zesentwintigste oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Categorieën van gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 8, tweede lid:

a. scheepsafvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit inzamelen afvalstoffen;

b. gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte;

c. batterijen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit beheer batterijen;

d. producten als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur;

e. autowrakken als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit beheer autowrakken.

NOTA VAN TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Inleiding

In 1994 vond de integratie van de Wet chemische afvalstoffen en de Afvalstoffenwet in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (Wm) plaats. De uitwerking van het meldingenstelsel kwam toen volledig onder de verantwoordelijkheid van de provincies te vallen. Hiertoe hebben de provincies bepalingen opgenomen in de provinciale milieuverordening (PMV). De regeling van gevaarlijke afvalstoffen bouwde indertijd voort op de regeling van het Meldingenbesluit Wet chemische afvalstoffen en is vrijwel uniform geworden. Dat lag anders voor de regeling van bedrijfsafvalstoffen. Hoewel de provincies ter voorkoming van nodeloze verschillen hun verordeningen hadden gebaseerd op een in IPO-verband opgesteld model, bleek in de praktijk dat de meldingensystematiek en met name de daarbij gehanteerde vrijstellingen ten aanzien van bedrijfsafvalstoffen (belangrijke) verschillen vertoonden.

Bij het opstellen van de wijziging van het hoofdstuk afvalstoffen in de periode 1997-1998 was het aanvankelijk de bedoeling om de bevoegdheid tot het nader uitwerken van het meldingstelsel bij de provincies te laten. Ter voorkoming van verschillen zou op landelijk niveau een instructiebesluit worden opgesteld. Als argument hiervoor is aangevoerd dat het stelsel van melding en registratie van afvalstoffen primair dient als instrument voor de handhaving van de regelgeving op het terrein van afvalstoffen. In het merendeel van de gevallen zijn de provincies bevoegd gezag ten aanzien van de inrichtingen die zich bezighouden met het beheer van afvalstoffen. Door aanvaarding van het amendement Schreijer-Pierik (Kamerstukken II 2000/01, 26 638, nr. 17) heeft de wetgever echter bepaald dat de uitwerking van de regels omtrent het melden van afvalstoffen op centraal niveau dient te geschieden.

In de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 2001, 346)1 is de regeling van de afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen op een aantal punten gewijzigd. De hoofdlijnen van de nieuwe regeling zijn in de artikelen 10.37 tot en met 10.40 van de Wm opgenomen. In de artikelen 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, van de Wm is de bevoegdheid opgenomen deze artikelen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uit te werken. Het onderhavige besluit strekt hiertoe. Deze regeling komt in de plaats van de huidige regeling voor het melden en registreren van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in de PMV.

Hoofdstuk 2. Wettelijk kader

Alvorens nader in te gaan op het wettelijk kader van de regeling wordt eerst een kort overzicht gegeven van de belangrijkste actoren in het stelsel van het melden en registreren van afvalstoffen.

In de keten van het beheer van afvalstoffen zijn in ieder geval de volgende actoren betrokken:

personen die zich van afvalstoffen ontdoen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen primaire en secundaire ontdoeners. De primaire ontdoener is de persoon die zich ontdoet van afvalstoffen die bij hem zijn ontstaan. Onder een secundaire ontdoener wordt verstaan een afvalinzamelaar of een be- of verwerker van afvalstoffen die zich vervolgens weer van afvalstoffen ontdoet. Deze persoon staat beschreven in artikel 10.38, derde lid, van de Wm.

personen die afvalstoffen vervoeren of inzamelen. De vervoerder vervoert de afvalstoffen in opdracht van ofwel degene die zich van de afvalstoffen ontdoet ofwel van degene die de afvalstoffen in ontvangst neemt ofwel van een derde (bemiddelaar of handelaar). Een vervoerder moet als zodanig zijn geregistreerd op een door de minister vast te stellen lijst als bedoeld in artikel 10.55 van de Wm. De inzamelaar haalt afvalstoffen op en neemt ze daarbij meestal in eigendom in ontvangst. Een inzamelaar moet ofwel staan vermeld op een door de minister vast te stellen lijst als bedoeld in artikel 10.45 van de Wm, ofwel beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wm. De registratie- of vergunningplicht voor inzamelaars en de registratieplicht voor vervoerders, handelaars of bemiddelaars zijn verder uitgewerkt in het Besluit inzamelen afvalstoffen en de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen (Stb. 2004, 127 respectievelijk Stcrt. 78).

personen die afvalstoffen nuttig toepassen of verwijderen. Het gaat hierbij met name om de in Bijlage I onder categorie 28 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) genoemde categorieën van afvalinrichtingen.

Op grond van artikel 10.37 van de Wm kan een ontdoener van afvalstoffen zich slechts ontdoen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen door afgifte aan een beperkt aantal personen. De belangrijkste van de in artikel 10.37 van de Wm genoemde personen zijn de personen die deze afvalstoffen inzamelen en personen die afvalstoffen nuttig toepassen of verwijderen in een afvalstoffeninrichting met een vergunning krachtens hoofdstuk 8 van de Wm. Dit betekent dat een ontdoener zich niet kan ontdoen van afvalstoffen door afgifte aan een vervoerder, handelaar of bemiddelaar.

Het hoofdstuk afvalstoffen van de Wm bevat thans een uniforme regeling voor bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Er zal daarom naar gestreefd moeten worden ook bij de uitvoering van de wettelijke regeling voor het melden en registreren van afvalstoffen zo veel mogelijk één regime voor beide soorten afvalstoffen te creëren. In de wettelijke bepalingen over de melding, registratie en het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (artikelen 10.38 tot en met 10.44 van de Wm) zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– Primaire ontdoeners registreren alleen de afgifte van afvalstoffen (artikel 10.38, eerste lid, van de Wm);

– Secundaire ontdoeners melden de afgifte van afvalstoffen (artikel 10.38, derde lid, van de Wm);2

– Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen wil ontdoen, verstrekt voorafgaand aan de afgifte een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen aan de ontvanger en bij het daadwerkelijke transport een begeleidingsbrief aan de vervoerder/inzamelaar (artikel 10.39, eerste lid, van de Wm);

– Inzamelaars of be- en verwerkers die de afvalstoffen in ontvangst nemen, melden elke aan hen verrichte afgifte aan een door de minister aan te wijzen instantie (artikel 10.40, eerste lid, van de Wm);

– Degenen die afvalstoffen transporteren, zijn verplicht tijdens het transport een begeleidingsbrief aanwezig te hebben en deze te overhandigen aan degene die de afvalstoffen in ontvangst neemt (artikel 10.44 van de Wm).

In de artikelen 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, van de Wm is de verplichting respectievelijk de bevoegdheid gecreëerd om deze wettelijke uitgangspunten bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur nader uit te werken of daarop uitzonderingen te maken. De volgende elementen moeten in regelgeving nader worden uitgewerkt:

– Regeling met betrekking tot de wijze waarop aan de meldings- en registratieverplichtingen (opgenomen in artikelen 10.38 tot en met 10.40 van de Wm) uitvoering wordt gegeven (artikel 10.41, eerste lid, van de Wm);

– Bepaling inhoudende dat de melding plaatsvindt voorafgaand aan de afgifte of ontvangst van afvalstoffen of erna (artikel 10.41, tweede lid, van de Wm);

– Regeling met betrekking tot de begeleidingsbrief (artikel 10.44, derde lid, van de Wm).

Daarnaast kunnen de volgende elementen in regelgeving worden opgenomen, waarbij kan worden afgeweken van bovengenoemde uitgangspunten:

– Verplichting voor ontdoeners om bepaalde gegevens aan een door de Minister aan te wijzen instantie te melden (artikel 10.42 van de Wm);

– Categorieën van gevallen waarvoor de diverse verplichtingen niet gelden (artikel 10.43, eerste lid, van de Wm);

– Categorieën van gevallen waarvoor de verplichting tot het aanwezig hebben en het afgeven aan de ontvanger van de begeleidingsbrief niet geldt (artikel 10.44, derde lid, van de Wm).

Het onderhavige besluit voorziet in de hiervoor bedoelde elementen. Het besluit is grotendeels gebaseerd op genoemde artikelen. In een enkel geval is dit besluit gebaseerd op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Dit artikel biedt de mogelijkheid om voor stoffen of producten regels te stellen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu. Deze regels kunnen betrekking hebben op onder andere het aan een ander ter beschikking stellen van deze stoffen of preparaten. Zo kan een meldingsverplichting worden opgelegd voor de afgifte van bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten, evenals een dergelijke verplichting geldt voor de afgifte van afvalstoffen. Van deze mogelijkheid wordt in dit besluit gebruik gemaakt. Daardoor kan op grond van de meldingen een volledig beeld worden verkregen van de afvalstoffen die een secundaire ontdoener ontvangt en van de (afval)stoffen waarvan hij zich ontdoet. Of de stoffen waarvan hij zich ontdoet afvalstoffen zijn, is niet van belang. Tenslotte is in het onderhavige besluit gebruik gemaakt van de in artikel 21.8 van de Wm neergelegde bevoegdheid tot het nader regelen van bepaalde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet. Dit geldt met name voor de bepalingen over het afvalstroomnummer en het bewaren van gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de omschrijving.

Een aantal onderwerpen zal nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. In deze ministeriële regeling zal eveneens een nadere uitwerking plaatsvinden van artikel 10.50 van de Wm. Dit artikel biedt de mogelijkheid om in geval van retourstromen of retourlogistiek categorieën van gevallen aan te geven waarin de verplichtingen van onder andere de artikelen 10.38 tot en met 10.40 van de Wm niet gelden. Hierop zal nader worden ingegaan in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

De wettelijke regeling van het melden en registreren van afvalstoffen zal moeten voldoen aan de uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen3 en de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen4 voortvloeiende verplichtingen. Op grond van artikel 14 van de kaderrichtlijn geldt een registratieverplichting op bedrijfsniveau voor inrichtingen die (gevaarlijke) afvalstoffen be- of verwerken. De lidstaten mogen deze verplichting eveneens opleggen aan inrichtingen waarin deze afvalstoffen ontstaan. In artikel 4 van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen is een registratieverplichting op bedrijfsniveau opgenomen voor degenen bij wie gevaarlijke afvalstoffen ontstaan en voor degenen die deze afvalstoffen vervoeren. Het register moet ten minste drie jaar worden bewaard. De registratieverplichtingen worden uitgevoerd via de artikelen 8.14 en 10.38 van de Wm. In deze richtlijnen is weliswaar geen meldingsverplichting opgenomen, maar de lidstaten zijn bevoegd om de bedrijven te verplichten de geregistreerde gegevens op verzoek aan de overheid te overleggen. Verder kennen verschillende richtlijnen een aantal rapportageverplichtingen voor de overheid, waartoe de nodige gegevens van de bedrijven beschikbaar moeten zijn.

De nadere uitwerking van het stelsel van het melden en registreren van afvalstoffen is in belangrijke mate afhankelijk van de doelstellingen van het meldingstelsel in het kader van het afvalstoffenbeleid. Het meldingstelsel beoogt primair gegevens te genereren ten behoeve van de handhaving van de afvalstoffenregelgeving. Het meldingstelsel is echter ook van belang voor de monitoring van het afvalstoffenbeleid. In dit verband kan gewezen worden op de rapportageverplichtingen uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de diverse richtlijnen ten aanzien van producten (batterijen, verpakkingen, wit- en bruingoed).

Bij de handhaving van de afvalstoffenregelgeving bestaat een directe relatie tussen het melden van afvalstoffen aan een landelijke meldinstantie en het registreren van afvalstoffen op bedrijfsniveau. De registratieverplichting geldt voor alle ontdoeners van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. De verplichting volgt rechtstreeks uit artikel 10.38 van de Wm. De termijn van bewaren van de registratie is bij de wijziging van de Wm (Stb. 2001, 346) van drie jaar verlengd naar vijf jaar. Doel van de registratie- en bewaarverplichtingen is dat bij deze bedrijven in de administratie alle informatie met betrekking tot de afgifte en ontvangst van afvalstoffen is geregistreerd, ook in die gevallen waarbij geen melding behoeft te worden gedaan aan de landelijke meldingsinstantie. Deze registratie vormt de basis voor de daadwerkelijke handhaving van de afvalstoffenregelgeving bij bedrijven. Het is de bedoeling dat handhavers via deze registratie een eenduidig en toegankelijk inzicht op bedrijfsniveau kunnen krijgen in de afvalstoffenbewegingen. Voor de primaire ontdoeners bestaat de registratieplicht voornamelijk uit het bewaren van de overeenkomst met de ontvangende inrichting of de route-inzamelaar en de factuur of de doorslagen van de begeleidingsbrieven.

De ontvangende afvalinrichting moet deze gegevens ook bewaren (of een elektronische variant daarvan) en heeft daarnaast op grond van artikel 8.14 van de Wm een verdergaande verplichting tot registratie. Hoe complexer de processen zijn waarin de afvalstoffen worden verwerkt, des te meer zullen er vanuit de vergunning verplichtingen tot registratie omtrent die processen en daarin verwerkte afvalstromen en grond- en hulpstoffen zijn opgenomen.

Het meldingssysteem is aanvullend op dit registratiesysteem. Door de aard van het melding-systeem, te weten (cumulatieve) meldingen achteraf, is het geschikt voor informatie-analyses op een hoger abstractieniveau (in vergelijking met individuele vrachtgegevens). Het systeem heeft daarbij een signalerings- en sturingsfunctie. Door een systematische analyse van meldingsgegevens kunnen afwijkingen van gebruikelijke patronen worden onderkend, hetgeen aanleiding kan zijn voor gerichte handhavingsacties. De analyses kunnen zich richten op bepaalde bedrijven, branches of ketens ten behoeve van specifieke afvalstromen. De resulterende managementinformatie kan gebruikt worden voor sturing van de handhaving, zowel op strategisch als operationeel niveau. De handhaving krijgt zodoende een meer pro-actief (in plaats van reactief) karakter. De gegevens uit het meldingssysteem kunnen uiteraard ook gebruikt worden ten behoeve van concreet toezicht op bedrijven zowel in kwalitatief/inhoudelijk opzicht als wat betreft administratief toezicht.

Het gehele stelsel van registreren en melden van afvalstoffen moet zodanig zijn opgezet dat degenen die belast zijn met het toezicht en de controle op de afvalregelgeving voldoende informatie krijgen over het «lot» van een afvalstof ofwel, met andere woorden, dat ketenbeheer mogelijk is. Anderzijds zal om de administratieve lasten bij de betrokken bedrijven zo veel mogelijk te beperken de informatieverschaffing zo efficiënt mogelijk moeten geschieden en zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de bedrijfsadministratie van de betrokken bedrijven.

Bij de opzet van dit besluit is gebruik gemaakt van de ervaringen die in de afgelopen jaren met de uitvoering van de PMV zijn opgedaan en de aanbevelingen die in het rapport van de Evaluatie PMV-A (1998–2000) en van het rapport van de werkgroep «Goed vervoerd» (1999)5 zijn gedaan.

Met dit besluit wordt beoogd een uitputtende regeling te geven voor de wijze waarop de ontvangst en de afgifte van afvalstoffen moeten worden gemeld. Een meldingsplicht met betrekking tot de ontvangst en de afgifte van afvalstoffen kan derhalve niet meer worden opgenomen als voorschrift aan een vergunning van de betreffende bedrijven op grond van hoofdstuk 8 van de Wm.

Hoofdstuk 3. Inhoud besluit

De genoemde wettelijke bepalingen ten aanzien van de afgifte, het vervoer en de ontvangst van afvalstoffen worden in het onderhavige besluit en in de op dit besluit gebaseerde ministeriële regeling nader uitgewerkt. Hierbij is nauw aangesloten bij de tot nu toe gevolgde provinciale praktijk. Tussen de regeling in de PMV voor het melden en registreren van afvalstoffen voor bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het onderhavige besluit is een aantal verschillen. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn de verschillen in tabelvorm weergegeven.

Bij de opzet van dit besluit is de systematiek van de betreffende bepalingen in de Wm enigszins doorbroken. Allereerst zal worden ingegaan op de uitwerking van de meldingsverplichtingen. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de diverse administratieve verplichtingen, zoals het afvalstroomnummer en de begeleidingsbrief. Benadrukt wordt dat dit besluit gelezen moet worden in combinatie met de betreffende wetsartikelen. In veel gevallen is de norm in de Wm opgenomen en vindt in het besluit een uitwerking of afwijking van deze norm plaats. Deze gelede normstelling kan ten koste gaan van de inzichtelijkheid en leesbaarheid van dit besluit. Voor een goede uitvoering en handhaving van dit besluit zal dan ook worden voorzien in goede voorlichting over het nieuwe meldingstelsel.

§ 3.1. Meldingsverplichtingen

§ 3.1.1. Ontvangstmelding

Welke personen zijn verplicht een ontvangstmelding te doen? Niet alle in artikel 10.37, tweede lid, van de Wm genoemde personen aan wie een afgifte van afvalstoffen kan plaatsvinden, zijn op grond van artikel 10.40 van de Wm verplicht de ontvangst van afvalstoffen te melden. In artikel 10.40 van de Wm is deze verplichting al beperkt tot de in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van die wet bedoelde personen. Aan de in artikel 10.37, tweede lid, onder c tot en met f, van die wet bedoelde personen kan derhalve wel een afgifte van afvalstoffen plaatsvinden, maar zij behoeven de ontvangst van deze afgifte niet op grond van artikel 10.40 van de Wm te melden. Het gaat hierbij onder andere om personen die krachtens andere wettelijke regimes veelal verplicht zijn tot een melding.

Artikel 2 van het onderhavige besluit bevat een verdere inperking van de personen die moeten melden. De belangrijkste groep die moet melden, wordt gevormd door de personen die een afvalinrichting drijven die onder het bevoegd gezag van de provincie staat. Deze inrichtingen zijn aangewezen in categorie 28.4 van bijlage I bij het Ivb. Zij behoren tot de in artikel 10.37, tweede lid, onder b, onder 1°, van de Wm bedoelde personen. De meldingsplicht geldt dus niet voor afvalinrichtingen die onder bevoegd gezag van de gemeente staan. Hierbij kan gedacht worden aan de in categorie 28.7 van bijlage I bij het Ivb bedoelde inrichtingen, zoals inrichtingen voor het uitsluitend opslaan en bewerken van papier, textiel of schroot. In een tweetal gevallen zijn ook personen die een afvalinrichting drijven die onder bevoegd gezag van de gemeente staat, verplicht om te melden. Het gaat hier om personen die een inrichting drijven voor het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, inclusief verontreinigde baggerspecie, en voor het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen, in beide gevallen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer. Zij moeten de ontvangst van de afvalstoffen op hun inrichting wel melden (= ontvangstmelding). In beide gevallen gaat het om een zodanig grote op- of overslag van afvalstoffen dat de meldingen kunnen bijdragen tot inzicht in de afvalketen.

Voorts bevat dit besluit een aantal uitzonderingen voor situaties waarin ook voor de aangewezen inrichtingen geen melding behoeft te worden gedaan. Het gaat om de afgifte van afvalstoffen die binnen de inrichting nuttig worden toegepast of verwijderd, de afgifte van afvalstoffen waarop het kennisgevingstelsel van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is en voorts de afgifte van bepaalde categorieën van afvalstoffen en afvalstoffen die in een kleine hoeveelheid worden afgegeven. Deze uitzonderingen sluiten aan bij de huidige provinciale praktijk. In de toelichting op artikel 2 wordt hierop nader ingegaan.

In het onderhavige besluit is een koppeling aangebracht tussen de verplichting tot het doen van een ontvangstmelding en het verstrekken van een afvalstroomnummer. In paragraaf 3.1.4 van deze nota van toelichting wordt uitgebreid op het afvalstroomnummer teruggekomen. Afvalstroomnummers worden door de inrichting die verplicht is de ontvangst te melden, in beginsel verstrekt aan degene bij wie de afvalstoffen als gevolg van een proces of bedrijfsvoering zijn ontstaan en die zich daarvan wil of moet ontdoen. De eerste ontvangstmelding en de vervolgmeldingen geschieden door de ontvangende inrichting op basis van het verstrekte afvalstroomnummer. Op deze wijze worden herkomst en bestemming van afvalstoffen inzichtelijk in het centrale meldingssysteem en is het systeem bruikbaar voor een adequate (keten)handhaving en monitoring.

De beperkte aanwijzing van de meldingsplichtige personen brengt met zich dat een inzamelaar die niet over een eigen inrichting beschikt, niet meer behoeft te melden. Hij kan ook geen afvalstroomnummers meer verstrekken. De inzamelaar wordt ten aanzien van het melden van afvalstoffen derhalve op één lijn gesteld met een vervoerder van afvalstoffen. De ontvangende inrichting kent het afvalstroomnummer in principe niet toe aan de inzamelaar, maar aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet door afgifte aan de inzamelaar. In de praktijk blijkt een groot aantal inzamelaars overigens ook over een inrichting te beschikken voor het opslaan of bewerken van afvalstoffen. In dat geval zullen zij de ontvangst van de afvalstoffen op de inrichting wel moeten melden en kunnen zij ook afvalstroomnummers verstrekken aan degene die zich van afvalstoffen ontdoet.

Op de koppeling tussen de ontvangstmelding en het verstrekken van een afvalstroomnummer aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet, is in een tweetal gevallen een uitzondering gemaakt. Het betreft de route-inzameling en de daaraan gelijk gestelde inzameling van bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van afvalstoffen. In de paragrafen 3.1.5 en 3.1.6 van deze nota van toelichting wordt hierop teruggekomen. In deze gevallen kan het afvalstroomnummer wel aan de inzamelaar worden gegeven.

Welke gegevens moeten de personen die een ontvangstmelding moeten doen, overleggen aan de door de Minister aan te wijzen instantie? Bij de beantwoording van deze vraag moet onderscheid gemaakt worden tussen de eerste melding van een afvalstroom en vervolgmeldingen en tussen vaste en variabele gegevens. Een afvalstroom wordt gekenmerkt door een set van vaste en een set van variabele gegevens. Zo zijn de naam, adres en woonplaats van de ontdoener, de ontvanger en de inzamelaar, de datum van de eerste afgifte, locatie van herkomst, locatie van bestemming, wijze van verwijdering of nuttige toepassing, en de soort afval vaste gegevens en het aantal vrachten en het gewicht van de afvalstoffen variabele gegevens.

Na de daadwerkelijke eerste ontvangst van het afval worden de vaste gegevens met het daarvoor toegekende afvalstroomnummer gemeld. Tevens worden het aantal vrachten en het totaal in ontvangst genomen gewicht gemeld. Dit zijn de variabele gegevens. Bij vervolgontvangsten behoeven, zolang de vaste gegevens niet zijn gewijzigd of het afvalstroomnummer is komen te vervallen, alleen het afvalstroomnummer en de variabele gegevens gemeld te worden. Op basis van het afvalstroomnummer zullen deze vervolgmeldingen op eenvoudige wijze in het meldingssysteem ingevoegd kunnen worden. Op deze wijze wordt voorkomen dat de vaste gegevens telkens opnieuw gemeld moeten worden. Hierdoor wordt het risico van foutmeldingen verkleind en worden de administratieve lasten verregaand teruggebracht.

In dit verband wordt erop gewezen dat wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Basis Bedrijven Register (BBR).6 Dit register zal bestaan uit een landelijk dekkende identificatie van bedrijven en instellingen en zal naar verwachting in 2006 wettelijk worden geregeld. De in dit kader uitgegeven registratienummers zullen in de plaats komen van de naam, adres en woonplaatsgegevens van de diverse actoren. Bij het opzetten van het nieuwe elektronische meldingssysteem zal zo veel mogelijk bij deze registratienummers worden aangesloten.

§ 3.1.2. Afgiftemelding

In artikel 10.38, derde lid, van de Wm wordt uitgegaan van een afgiftemelding van een secundaire ontdoener voor alle afvalstoffen. Artikel 10.42 van de Wm biedt de mogelijkheid ook de primaire ontdoener te verplichten tot het doen van een afgiftemelding. Onder het huidige provinciale regime bestaat een afgiftemelding van alle afvalstoffen door een secundaire ontdoener van gevaarlijke afvalstoffen. Tegenover deze afgiftemelding staat een ontvangstmelding door degene die de ontvangende inrichting drijft. In feite is daardoor in het meldingssysteem sprake van een dubbele melding ten aanzien van dezelfde afvalstroom. Dit werkt in de praktijk weinig efficiënt. In het kader van het opstellen van het onderhavige besluit heeft daarom met de provincies en het afvalbedrijfsleven een uitgebreide gedachtewisseling plaatsgevonden over de noodzaak en de opzet van een afgiftemelding. Dit heeft geleid tot de volgende conclusies.

Een afgiftemelding door de primaire ontdoeners wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Een afgiftemelding door de secundaire ontdoeners wordt wel noodzakelijk geacht, maar er zijn enkele wijzigingen aangebracht in de reikwijdte en werkingssfeer van de afgiftemelding. Om een afgiftemelding te bewerkstelligen zal artikel 10.38, derde lid, van de Wm tegelijk met dit besluit in werking treden. In het onderhavige besluit heeft een verdere uitwerking van de afgiftemelding plaatsgevonden. De afgiftemelding zal alleen verplicht worden gesteld voor die secundaire ontdoeners die ook een ontvangstmelding moeten doen. Tevens behoeven deze bedrijven geen afgiftemelding te doen van alle afvalstoffen die het bedrijf verlaten, maar alleen van de afvalstoffen die de afvalketen verlaten. Het gaat hierbij om de afvalstoffen die niet worden afgegeven aan een persoon van een andere afvalinrichting die weer een ontvangstmelding moet doen. In de praktijk zal het hierbij vooral gaan om die (afval)stoffen die als brandstof, grondstof, meststof of anderszins nuttig worden toegepast.

Op basis van een dergelijke afgiftemelding in combinatie met een ontvangstmelding kan in het meldingssysteem een (globale) massabalans van de betrokken afvalinrichtingen worden gemaakt. Deze informatie is van groot belang voor de handhaving van deze bedrijven. Om in de praktijk geen discussie te krijgen over het afvalstoffenkarakter van de betreffende (afval)stoffen (afvalstof – niet-afvalstof) is dit besluit mede gebaseerd op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

§ 3.1.3. Termijn en wijze van melden

Op grond van de huidige PMV is tot nu toe een verschillend regime gevolgd voor de ontvangstmeldingen van bedrijfsafvalstoffen en van gevaarlijke afvalstoffen. De termijn van het melden van bedrijfsafvalstoffen was eenmaal per kwartaal over de totaal ontvangen hoeveelheid (op stroomniveau) en van gevaarlijke afvalstoffen eenmaal per maand over iedere ontvangen en afgegeven vracht (op vrachtniveau). In artikel 3, vijfde lid, van dit besluit is bepaald dat de ontvangstmelding van beide soorten afvalstoffen moet worden gedaan binnen twee weken na afloop van de maand waarin de ontvangst van de afgifte heeft plaatsgevonden. Het melden eenmaal per maand op stroomniveau is derhalve een compromis tussen het regime voor gevaarlijke afvalstoffen en voor bedrijfsafvalstoffen. Het belang om één systematiek te hanteren voor gevaarlijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen betekent dat de ontvangst van bedrijfsafvalstoffen vaker en de ontvangst van gevaarlijke afvalstoffen globaler gemeld moet gaan worden. De melding moet plaatsvinden op stroomniveau. Dit betekent dat degene die verplicht is een ontvangstmelding te doen, de verschillende vrachten van afvalstoffen die met een zelfde afvalstroomnummer in een maand zijn ontvangen, bij elkaar moet optellen en binnen twee weken na die maand in één keer bij de meldingsinstantie moet melden. Alleen bij de eerste ontvangst moet de datum worden gemeld. Vervolgens behoeft in plaats van de datum van ontvangst van de vrachten alleen het aantal vrachten te worden aangegeven en in plaats van het gewicht per vracht het totale gewicht van de vrachten.

Ten aanzien van de afgiftemeldingen was op grond van de PMV geregeld dat deze eenmaal per maand op vrachtniveau moest plaatsvinden. In het onderhavige besluit is ten aanzien van de afgiftemelding dezelfde systematiek gevolgd als ten aanzien van de ontvangstmelding, namelijk eenmaal per maand op stroomniveau.

De meldingen zullen moeten plaatsvinden aan een door de minister aan te wijzen landelijke meldingsinstantie. Hiertoe zal een nieuw Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) worden opgezet. Voor de meldingen van gevaarlijke afvalstoffen hebben op dit moment alle provincies het thans ook bestaande LMA te Woerden aangewezen. Voor de meldingen van bedrijfsafvalstoffen hebben negen provincies eveneens het LMA aangewezen als meldpunt; drie provincies (Noord-Holland, Zuid-Holland en Brabant) verwerken deze meldingen zelf. In hoofdstuk 5 van deze nota van toelichting zal op de nieuw op te zetten landelijke meldingsinstantie worden teruggekomen.

Meldingen van afvalstoffen vinden op dit moment al voor het grootste deel plaats via een diskette of langs elektronische weg. In artikel 3, vierde lid, onder b, van dit besluit is bepaald dat de melding in principe langs elektronische weg moet plaatsvinden. Gelet op het in het ontwerp van Wet elektronisch bestuurlijk verkeer neergelegde principe dat voor verkeer met de overheid de papieren weg mogelijk moet blijven, blijft ook een schriftelijke melding mogelijk. Voor degenen die schriftelijk melden, zullen in de ministeriële regeling formulieren (voor een eerste melding en voor vervolgmeldingen) worden vastgesteld.

Ten aanzien van de overgang van het bestaande provinciale naar het nieuwe regime van melden kan worden opgemerkt dat, uitgaande van een inwerkingtreding van het nieuwe regime op 1 januari 2005, de verplichting tot het doen van een melding over het laatste kwartaal van 2004 (ten aanzien van bedrijfsafvalstoffen) en de maand december 2004 (ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen) onverkort blijft bestaan. Deze melding zal binnen een redelijke termijn in 2005 moeten geschieden. Als redelijke termijn geldt ten aanzien van bedrijfsafvalstoffen dat de melding in het eerste kwartaal van 2005 moet geschieden en ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen in de maand januari 2005.

§ 3.1.4. Omschrijving van afvalstoffen en afvalstroomnummer

Omschrijving van afvalstoffen

Degene die zich van afvalstoffen ontdoet door afgifte aan één van de in artikel 10.37, tweede lid, van de Wm genoemde personen, is op grond van artikel 10.39 van de Wm verplicht om, voordat het transport plaatsvindt, aan degene die de afvalstoffen in ontvangst zal nemen, een omschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen te verstrekken en bij het daadwerkelijke transport aan degene die de afvalstoffen vervoert, een begeleidingsbrief te verstrekken. Deze verplichtingen gelden in alle gevallen, waarin men zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet.

In de tot op heden gevolgde systematiek voor bedrijfsafvalstoffen diende voorafgaand aan de afgifte door de ontdoener een vast omschrijvingsformulier ingevuld en aan de ontvanger verstrekt te worden. De ontvanger kende op basis daarvan een afvalstroomnummer toe, waarmee de relatie tussen ontdoener, ontvanger en afvalstof werd vastgelegd. Dit formulier diende na daadwerkelijke ontvangst van de afvalstoffen ingestuurd te worden aan het meldpunt. Het formulier bij bedrijfsafvalstoffen bevatte een uitgebreide omschrijving van de samenstelling van het afval in componenten en percentages. Voor gevaarlijke afvalstoffen was het gebruik van een omschrijvingsformulier verplicht voorgeschreven. In dit formulier werd een enkelvoudige codering gebruikt voor de afvalstof. De overige eigenschappen betroffen de chemische en fysische eigenschappen van het afval. Dit formulier behoefde niet ingestuurd te worden aan het meldpunt. Uit de evaluatie van de PMV en uit het rapport «Goed vervoerd» is naar voren gekomen dat het gebruik van een vast format voor het omschrijvingformulier in het algemeen niet meer noodzakelijk werd geacht. Door de ontdoeners en de ontvangers werd het gebruik van een vast omschrijvingsformulier als extra administratieve belasting gezien. In de overeenkomst tussen ontdoener en ontvanger werden deels dezelfde gegevens uitgewisseld en de melding van die gegevens verliep veelal elektronisch. Nut en noodzaak van een apart vast omschrijvingsformulier werd niet ingezien. In een aantal gevallen diende de ontvanger de ontdoener te rappelleren om een ingevuld en ondertekend omschrijvingsformulier in te sturen. Met de Europese afvalstoffenlijst (Eural) is ook de mogelijkheid en noodzaak om de samenstelling van het afval in componenten te omschrijven vervallen.

In de nieuwe systematiek is het gebruik van een vast format voor het omschrijvingsformulier in de meeste gevallen niet meer voorgeschreven. Wel blijft de ontdoener ingevolge de Wm en dit besluit verplicht gegevens te verstrekken over de aard, samenstelling en eigenschappen van het afval met inbegrip van de code van de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural-code). Het gebruik moeten maken van de voor die afvalstof geldende Eural-code hoeft niet als het gaat om de afgifte van afvalstoffen, die op grond van artikel 2, tweede lid, van dit besluit niet behoeft te worden gemeld (o.a. afgifte van kleine hoeveelheden). Ook dan moet echter wel informatie over de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen worden verschaft.

De vorm waarin deze gegevens worden verstrekt is vormvrij. Er is wel een model ontwikkeld voor een omschrijvingsformulier dat voldoet aan de wettelijke verplichtingen als handreiking naar het bedrijfsleven. Het niet meer hanteren van een vast model-omschrijvingsformulier en het gebruik van één Eural-code per afvalstroom zijn een administratieve verlichting voor de betrokken bedrijven en maakt voor de ontvangers van afvalstoffen een flexibeler bedrijfsvoering met betrekking tot de acceptatie van afvalstoffen mogelijk. Het ontslaat de ontdoener echter niet van de in artikel 10.39, eerste lid onder a, van de Wm neergelegde verplichting om de ontvanger te informeren over de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen. Daarnaast moet de ontvanger altijd voldoende informatie kunnen opvragen over de te ontvangen afvalstoffen om te kunnen bepalen of hij de afvalstoffen in ontvangst mag nemen.

In een enkel geval zullen in de nabije toekomst aanvullende regels met betrekking tot de omschrijving worden gesteld. Het zal gaan om het leveren van gegevens bij het aanbieden van afvalstoffen aan een stortplaats. Hiermee zal ten dele uitvoering worden gegeven aan de Beschikking 2003/33/EG van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van de richtlijn storten van afvalstoffen (Annex II). Het merendeel van de bepalingen van de Annex II richt zich tot de stortplaatshouder. Deze bepalingen zullen worden geïmplementeerd via een wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa). Een beperkt aantal bepalingen richt zich tot degene die afvalstoffen aanbiedt aan de stortplaats. Deze bepalingen hebben met name betrekking op de basiskarakterisering van de afvalstoffen en het in dit kader uitvoeren van bepaalde testen. Het ligt voor de hand deze bepalingen te implementeren via het onderhavige besluit. Met de wijziging van het Bssa zal artikel 10, vierde lid, van het onderhavige besluit in die zin worden gewijzigd dat regels ten aanzien van de omschrijving in ieder geval zullen worden gesteld bij het aanbieden van afvalstoffen aan een stortplaats.

In artikel 10.38, tweede lid, van de Wm, is bepaald dat de gegevens die op de afgifte betrekking hebben, ten minste vijf jaar dienen te worden bewaard bij de ontdoener. In de praktijk worden deze gegevens in het contract tussen ontdoener en ontvanger neergelegd; het contract moet dan dus ten minste vijf jaar worden bewaard. In een beperkt aantal gevallen liggen aan de omschrijving analyserapporten over de aard, eigenschappen of samenstelling van de afvalstoffen ten grondslag. Deze analyserapporten zijn vaak noodzakelijk om te bezien of de ontvanger de afvalstoffen in ontvangst kan en mag nemen. De verplichting tot het opstellen van een dergelijk analyserapport vloeit niet rechtstreeks uit de onderhavige regelgeving voort. Aangezien het bewaren van deze rapporten wel van groot belang is bij de uitvoering en handhaving van de wettelijke regeling, is de verplichting tot het bewaren mede gebaseerd op artikel 21.8 van de Wm. In artikel 10, derde lid, van dit besluit wordt alleen voorgeschreven dat, wanneer een analyserapport is opgesteld, dit rapport eveneens gedurende vijf jaar bewaard moet worden.

Afvalstroomnummer

Het begrip «afvalstroomnummer» was en is als zodanig niet in de wet omschreven. Een afvalstroomnummer is een unieke aanduiding die verwijst naar een aantal gegevens die de afvalstroom kenmerken: de ontdoener, de locatie van herkomst, de verwerker, de locatie van ontvangst, de inzamelaar en de code van de afvalstoffenlijst en de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen. In alle meldingsystemen is tot nu toe gebruik gemaakt van een afvalstroomnummer. Door het afvalstroomnummer kan bij de meldingen een onderscheid worden gemaakt tussen de gegevens die bij een eerste melding en bij de vervolgmeldingen overgelegd moeten worden. Bij het ontbreken van een afvalstroom-nummer zouden bij iedere melding de vaste gegevens gemeld moeten worden met de risico’s van fouten en de administratieve lasten die daarmee samenhangen. Het afvalstroomnummer speelt alleen een rol, wanneer de afvalstoffen in ontvangst worden genomen door een inrichting die een ontvangstmelding moet doen. Het afvalstroomnummer is een belangrijke administratieve voorziening bij de uitvoering van de artikelen 10.38 tot en met 10.40 Wm. Aangezien er echter geen expliciete wettelijke grondslag in deze artikelen is voor het afvalstroomnummer, zijn de bepalingen over het afvalstroomnummer mede op artikel 21.8 Wm gebaseerd.

In het besluit is de huidige provinciale opzet van het afvalstroomnummer in hoofdlijnen gehandhaafd. Alleen de jaarcode zal komen te vervallen. Het huidige systeem van afvalstroomnummers is ingevoerd in 1994 (voor gevaarlijk afval), de jaarcode is begonnen met een 4. In 2004 zou, bij het handhaven van deze systematiek, de kans bestaan dat een afvalstroomnummer dat dan wordt uitgegeven, door dezelfde verwerker ook al in 1994 is uitgegeven (en nog in gebruik is). De jaarcode kent dus een decenniumprobleem.

Het nieuwe afvalstroomnummer zal bestaan uit 12 posities. De opbouw is als volgt:

PP.VVV.XXXXXXX

PP = provinciecode van provincie waar ontvanger is gevestigd

VVV = code voor de ontvanger van de afvalstoffen

XXXXXXX = door de ontvanger van de afvalstoffen toe te kennen nummer.

Het toekennen van een code (VVV) aan de ontvanger van afvalstoffen (het «verwerkers-nummer») zal niet langer op provinciaal niveau geschieden, maar op landelijk niveau door de meldingsinstantie. Het verwerkersnummer zal op verzoek van de ontvangende inrichting op grond van artikel 9 van het besluit onverwijld door de meldingsinstantie worden verstrekt. Deze verstrekking is een administratieve uitvoeringshandeling en geen besluit. Bij bestaande bedrijven zal het huidige verwerkersnummer gehandhaafd kunnen worden. Voorts zal de provinciecode van de vestiging van het betreffende bedrijf worden gehandhaafd. De provinciecode voorkomt dat twee ontvangers in verschillende provincies dezelfde code zouden kunnen krijgen en dus gelijke afvalstroomnummers zouden kunnen uitgeven. Op deze wijze wordt voorkomen dat bij het in werking treden van het nieuwe meldingstelsel voor alle afvalstromen nieuwe afvalstroomnummers moeten worden afgegeven. De door de ontvanger toe te kennen zeven posities zijn geheel naar eigen inzicht van de ontvanger in te vullen. Er zijn ontvangers die beginnen met 0000001 en er zijn ook ontvangers die binnen deze posities een eigen systematiek hanteren.

In de huidige provinciale praktijk kan een inzamelaar, zijnde een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a, van de Wm wèl melden. Hieraan gekoppeld is het mogelijk om als inzamelaar van afvalstoffen een afvalstroomnummer af te geven aan de ontdoener voor de ontvangst van de afvalstoffen. De afvalstoffen worden na ontvangst door de inzamelaar getransporteerd naar een inrichting voor de opslag of het be- of verwerken van afvalstoffen. Daartoe heeft de inzamelaar een afvalstroomnummer nodig dat verstrekt is door de ontvangende inrichting. De ontvangende inrichting dient deze ontvangst eveneens te melden. Voordeel van deze systematiek is dat de inzamelaar flexibel kan werken. Naar eigen inzicht kan de inzamelaar de bestemming van de afvalstoffen wijzigen zonder een administratieve procedure te moeten volgen met de feitelijke ontdoener. Aan de ontvangende inrichting van de afvalstoffen behoeft de inzamelaar behoudens de locatie van herkomst niet aan te geven van wie de afvalstoffen afkomstig waren. De inzamelaar heeft hiermee een centrale positie tussen ontdoener en ontvanger van afvalstoffen.

Er kleven echter ook nadelen aan deze systematiek. In het geval dat er rechtstreeks transport plaatsvindt tussen ontdoener en ontvanger door een inzamelaar, is in het meldingssysteem geen koppeling te leggen tussen de ontvangstmelding van de inzamelaar en de ontvangstmelding door de persoon afkomstig van de inrichting van ontvangst. De herkomst en bestemming van de afvalstoffen gaat in het meldingssysteem verloren, waardoor de bruikbaarheid van het meldingssysteem voor zowel handhaving als monitoring vermindert. Een tweede nadeel is dat er twee afvalstroomnummers van toepassing zijn op één transport van afvalstoffen. Dit leidt tot twee ontvangstmeldingen in het meldingssysteem met alle risico’s van fouten. Een derde nadeel is dat het voor de ontdoener en de ontvanger niet inzichtelijk is waar de afvalstoffen naar toe gaan respectievelijk vandaan komen. In de eindrapportage van de werkgroep «Goed vervoerd» is de situatie waarin de inzamelaar een geheel eigen rol heeft dan ook als meest complexe situatie in de PMV omschreven.

In het kader van het opstellen van het onderhavige besluit is de zojuist beschreven regeling aan een nadere beschouwing onderworpen. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal wijzigingen is aangebracht. De meldingsverplichting voor een inzamelaar die niet zelf een inrichting drijft waarin de afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd, vervalt. De ontvangende inrichting kent het afvalstroomnummer in principe toe aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet. De inzamelaar wordt hiermee gelijk gesteld aan een vervoerder. Op deze hoofdregel wordt een tweetal uitzonderingen gemaakt, waarop in het onderstaande zal worden ingegaan.

§ 3.1.5. Route-inzameling

Van route-inzameling is sprake wanneer een inzamelaar volgens een vooraf bepaalde route bij verschillende bedrijven gelijksoortige afvalstoffen inzamelt die tijdens het transport bijeen worden gevoegd (artikel 1 van dit besluit). Deze vorm van inzamelen komt veelvuldig voor bij de inzameling van veelal op huishoudelijke afvalstoffen gelijkende bedrijfsafvalstoffen. De meeste bedrijven in de handel, diensten en overheidssector geven hun restafval af aan een route-inzamelaar. Uit de omschrijving van route-inzameling volgt dat de route wel vooraf bekend moet zijn. Deze route moet bij de begeleidingsbrief zijn gevoegd. Bij route-inzameling behoeft geen sprake te zijn dat altijd dezelfde route moet worden gevolgd.

Het zou niet praktisch zijn als ook bij route-inzameling de ontvangende inrichting een afvalstroomnummer zou moeten toekennen aan iedere individuele ontdoener van afvalstoffen. In de eerste plaats veronderstelt dit dat degene bij wie de afvalstoffen zijn ontstaan, telkenmale een omschrijving van de af te geven afvalstoffen zou verstrekken aan de ontvangende inrichting. In de tweede plaats zou bij ieder bedrijf waarbij wordt ingezameld, het gewicht van de afgegeven afvalstoffen moeten worden bepaald en zou ieder individueel bedrijf een (getekende) begeleidingsbrief moeten verschaffen. In de derde plaats zijn na de inzameling de afvalstoffen van de verschillende bedrijven bijeengevoegd zodat de afgegeven partijen niet meer aan het afvalstroomnummer kunnen worden gerelateerd.

Noch uit een oogpunt van handhaving, noch uit een oogpunt van monitoring weegt in deze gevallen de registratie van iedere afzonderlijke ontdoener in een centraal systeem op tegen de administratieve lasten. Daarom is de mogelijkheid geopend dat de ontvangende inrichting het afvalstroomnummer in deze gevallen toekent aan de route-inzamelaar. In dat geval is de route-inzamelaar verplicht het afvalstroomnummer aan de ontdoener te verstrekken (artikel 8, derde lid, van dit besluit). Hij kan dat doen door het afvalstroomnummer op het contract met of op de factuur aan de ontdoener te vermelden.

In geval van route-inzameling moet de persoon die inzamelt, dus zelf een afvalstroomnummer voor route-inzameling aanvragen bij de ontvangende inrichting en dat nummer op de begeleidingsbrief plaatsen. In het meldingssysteem wordt hij dan beschouwd als de ontdoener van de via route-inzameling ingezamelde afvalstoffen. Om toch inzicht te hebben in de ontdoeners zal de route-inzamelaar op basis van artikel 2, derde en vierde lid, van dit besluit worden verplicht zijn registratie op bedrijfsniveau zodanig in te richten dat een relatie kan worden gelegd tussen het afvalstroomnummer en degenen bij wie hij met gebruikmaking van dat nummer afvalstoffen heeft opgehaald. Dit is van belang om in het kader van de handhaving een relatie te kunnen leggen tussen de afvalstoffen, de ontdoeners en de route-inzamelaar. Indien de route-inzamelaar de afvalstoffen naar zijn eigen inrichting brengt, moet hij zichzelf een afvalstroomnummer voor de route toekennen en dat nummer meedelen aan de ontdoener.

In bepaalde gevallen is het uit een oogpunt van handhaving toch wenselijk in het meldingsysteem de afzonderlijke bedrijven te kennen die zich van deze afvalstoffen ontdoen. Dit geldt met name voor degenen die zich van gevaarlijke afvalstoffen ontdoen. In dat geval mogen de gevaarlijke afvalstoffen wel via route-inzameling worden ingezameld, maar moet het afvalstroomnummer toch aan ieder bedrijf dat zich van gevaarlijke afvalstoffen ontdoet, worden verschaft. Op deze wijze is in het meldingssysteem na te gaan van welke bedrijven de gevaarlijke afvalstoffen afkomstig zijn. In de bijlage bij het besluit is hierop weer een aantal uitzonderingen opgenomen. Het betreft hierbij gevaarlijke afvalstromen waarvan het uit milieuoogpunt geen bezwaar is dat de individuele ontdoener daarvan niet in het meldingssysteem is opgenomen.

§ 3.1.6. Andere vormen van inzameling

Voor de inzameling van een aantal specifieke, bij ministeriële regeling aan te wijzen, bedrijfsafvalstromen is eveneens een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat aan een inzamelaar in principe geen afvalstroomnummers worden gegeven. Het gaat hierbij om grote homogene afvalstromen met een beperkt milieurisico, zoals op huishoudelijk afval gelijkend restafval van bedrijven, retourstromen waarvoor een goed innamesysteem bestaat, marktafval en hergebruikstromen zoals karton en glas e.d. Bij de inzameling van deze afvalstromen kan een afvalstroomnummer, evenals bij route-inzameling, door de ontvangende inrichting eveneens worden afgegeven aan de inzamelaar. Ook hierbij geldt dat de inzamelaar dit nummer moet meedelen aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet. In de administratie van de inzamelaar zal op vrachtniveau een koppeling gelegd moeten kunnen worden tussen dit afvalstroomnummer en de afgifte door de ontdoener respectievelijk de herkomst van de ingezamelde afvalstoffen.

§ 3.2. Begeleidingsbrief

Degene die zich van bedrijfs- of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet, is op grond van artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de Wm verplicht om aan degene die de afvalstoffen transporteert, een volledig ingevulde begeleidingsbrief te verstrekken. Deze verplichting geldt in alle gevallen van transport van afvalstoffen. Het is niet relevant of de afvalstoffen worden getransporteerd naar een meldingsplichtige inrichting of naar een niet-meldingsplichtige inrichting. Degene die de afvalstoffen transporteert, is op grond van artikel 10.44 van de Wm verplicht om, zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft, een begeleidingsbrief bij zich te hebben. Hij geeft de begeleidingsbrief af aan degene die de afvalstoffen in ontvangst neemt. Zodoende speelt de begeleidingsbrief een belangrijke rol bij het transport van afvalstoffen. De begeleidingsbrief wordt – eventueel met gebruikmaking van de vrije ruimte op het formulier – tevens als een vervoersdocument in het kader van de vervoerswetgeving gebruikt.

In de huidige provinciale praktijk is er een model-begeleidingsbrief voor bedrijfsafvalstoffen en een model-begeleidingsbrief voor gevaarlijke afvalstoffen. De begeleidingsbrief voor gevaarlijke afvalstoffen geldt op dit moment tevens als meldingsformulier. De twee soorten begeleidingsbrieven zullen worden ineengeschoven. In een voor dit doel opgerichte werkgroep is in overleg met vertegenwoordigers van provincies en bedrijfsleven, een nieuw model-begeleidingsbrief opgesteld. Dit model is afgestemd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat om tevens te kunnen worden gebruikt als vervoersdocument dat vanuit de vervoerswetgeving voor transport over de weg verplicht is. Indien de (gevaarlijke) afvalstoffen tevens onder ADR (European agreement concerning the International Carriage of Dangerous Goods bij Road) vallen, dient in de vrije ruimte van de begeleidingsbrief alle verplichte informatie conform ADR te worden vermeld. Bij ministeriële regeling zal het formulier van de begeleidingsbrief worden vastgesteld. Bij het transport van scheepsafvalstoffen wordt in de praktijk een enigszins afwijkende begeleidingsbrief gebruikt, het zogenaamde S-formulier. Dit formulier zal eveneens worden vastgesteld.

In het nieuwe formulier van de begeleidingsbrief is een aantal onderdelen geschrapt en zijn enkele aanvullingen opgenomen in verband met de huidige wettelijke regeling. Zo moeten bijvoorbeeld de Eural-code en het aan de inzamelaar, vervoerder, handelaar of bemiddelaar toegekende registratienummer (op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen en de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen) worden ingevuld. Vooralsnog zal worden uitgegaan van een papieren begeleidingsbrief. Dit besluit biedt echter in artikel 12 de bevoegdheid voor de minister om toestemming te geven om van een andere gegevensdrager, zoals een chipcard of een elektronische versie, voor de begeleidingsbrief gebruik te maken.

De begeleidingsbrief bestaat uit een doordrukset met verschillende kleuren doordrukken. Het aantal doordrukken wordt 5, waarbij per doordruk een andere kleur wordt gebruikt:

1. Voorblad: het exemplaar voor de ontdoener, te behouden bij de afgifte/aanvang van het vervoer

2. Eerste doorslag: het vrijwaringbewijs voor de transporteur, te behouden na de aflevering op de locatie van bestemming

3. Tweede doorslag: de (feitelijke) begeleidingsbrief en vrachtbrief; hoort bij het afval (en is dus bestemd voor de administratie van de ontvanger)

4. Derde doorslag: het bewijs van ontvangst; dit wordt door de ontvanger aan de ontdoener opgestuurd

5. Vierde doorslag: indien er gehandeld is door een verder niet bij het transport betrokken partij (bemiddelaar of handelaar), wordt deze doorslag toegestuurd aan die persoon.

Het nieuwe model voor de begeleidingsbrief en een daarbij behorende toelichting zijn opgesteld door Beurtvaartadres b.v.. Deze organisatie verzorgt ook de vermenigvuldiging en de distributie van begeleidingsformulieren. Voor bedrijven die de formulieren zelf willen laten drukken, is een set van kwaliteitseisen beschikbaar. Zij dienen wel bij deze organisatie een nummerserie aan te vragen, zodat de unieke nummering van iedere doordrukset van de begeleidingsbrief gewaarborgd wordt.

Het invullen van de begeleidingsbrief maakt bij veel bedrijven reeds deel uit van de bedrijfsadministratie. De uniforme begeleidingsbrief leidt tot een verdere vereenvoudiging van de bedrijfsadministratie. Het invullen van de begeleidingsbrief geschiedt formeel door de ontdoener van afvalstoffen, maar wordt in de praktijk dikwijls door andere partijen in de keten (inzamelaar, verwerker) ingevuld.

De in de praktijk voorkomende gewoonte om een doorslag van de begeleidingsbrief na ontvangst door de ontvangende inrichting toe te zenden aan de diverse partijen in de keten zal niet verplicht worden voorgeschreven, maar kan desalniettemin gehandhaafd blijven. Deze doorslag kan dan onder andere bij de ontdoener worden gebruikt als registratie op bedrijfsniveau. Op basis van de doorslagen van de begeleidingsbrief en de daaraan ten grondslag liggende contracten kan een ontdoener aantonen dat hij zich op een rechtmatige wijze van zijn afvalstoffen heeft ontdaan.

In enkele gevallen is in dit besluit een uitzondering opgenomen voor het verstrekken en voeren van een vaste begeleidingsbrief. Het gaat hierbij om ofwel transporten waarop de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is ofwel transporten van kleine hoeveelheden afvalstoffen. De verplichting tot het verstrekken van een begeleidingsbrief door de ontdoener geldt voorts niet, indien de afvalstoffen worden afgegeven aan een route-inzamelaar of aan een inzamelaar die bepaalde aangewezen specifieke afvalstoffen inzamelt. Bij route-inzameling wordt door de inzamelaar zelf voor de gehele route één begeleidingsbrief opgesteld. Deze praktijk kan in de toekomst worden gecontinueerd. De begeleidingsbrief zal gepaard moeten gaan met een overzicht van de gevolgde route. Bij de inzameling van de specifiek aangewezen afvalstoffen zal de begeleidingsbrief eveneens door de inzamelaar moeten worden ingevuld.

Een andersoortige uitzondering voor het bij ieder transport verstrekken van de begeleidingsbrief zal gemaakt worden voor gevallen waarin sprake is van meerdere transporten van bouwstoffen/afvalstoffen afkomstig van één locatie naar één bestemming. In dit geval wordt wel gesproken van «repeterende vrachten». Dit komt veelvuldig voor bij het transport van grond en bouwstoffen als afvalstof in een werk. In beginsel zou voor ieder transport een nieuwe begeleidingsbrief verstrekt moeten worden. Artikel 12, derde lid, van dit besluit biedt de basis om bij ministeriële regeling te bepalen dat in deze gevallen een begeleidingsbrief kan worden gevoerd die geschikt is voor meervoudig gebruik. Wel zal in de vrije ruimte van of in een bijlage bij de begeleidingsbrief het aantal en tijdstip van de transporten moeten worden vastgelegd.

Hoofdstuk 4. Ministeriële uitvoeringsregelingen

In het besluit is de bevoegdheid gegeven om verschillende in de vorige paragraaf genoemde onderwerpen in een ministeriële regeling uit te werken. Van deze bevoegdheid zal, zoals in het voorgaande reeds is aangegeven, gebruik worden gemaakt. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

1. De wijze van registreren in geval van vrijstelling van de meldingsplicht (artikel 2, vierde lid);

2. De aanwijzing van categorieën van afvalstoffen waarvan de inzameling aan route-inzameling wordt gelijkgesteld (artikel 3, derde lid);

3. Regels voor identificerende gegevens, in het bijzonder om gebruik te laten maken van het bedrijfsnummer en met betrekking tot de bij een melding over te leggen gegevens en de wijze van melden (schriftelijk melden) (artikel 3, zesde lid);

4. Regels met betrekking tot het verstrekken van een omschrijving (artikel 10, vierde lid);

5. De vaststelling van de formulieren voor de begeleidingsbrief en uitzonderingen op de verplichting tot gebruik van die formulieren (artikel 12, eerste respectievelijk derde lid).

Voor de verschillende onderwerpen zal één ministeriële regeling worden opgesteld. Deze regeling zal worden gecombineerd met de ministeriële regeling op grond van artikel 10.50 van de Wm, waarbij in daarbij aangegeven gevallen een vrijstelling van de meldings- en registratieverplichtingen zal worden verleend, wanneer sprake is van afgifte en ontvangst van afvalstoffen in het kader van retourlogistiek of retourstromen. Van retourlogistiek is sprake, wanneer degene die bepaalde producten (bijvoorbeeld levensmiddelen bij een supermarkt) aflevert, vergelijkbare producten in de afvalfase (bijvoorbeeld lege verpakkingen of producten waarvan de verkoopdatum is overschreden) weer meeneemt. Van retourstromen is sprake bij het transport van afvalstoffen die een direct gevolg zijn van de wettelijke verplichting van een producent/importeur om zijn producten na gebruik in te nemen en te verwerken. Hierbij kan gedacht worden aan autowrakken, batterijen, verpakkingen en elektrische en elektronische apparatuur. Aan het opzetten van een dergelijk retoursysteem liggen veelal milieuhygiënische en bedrijfseconomische motieven ten grondslag. In dat kader is veelal voorzien in een registratie- en meldingsverplichtingen. Door het invoeren van een vrijstelling van de uit dit besluit voortvloeiende registratie- en meldingsverplichtingen kunnen de administratieve lasten voor het opzetten van een retoursysteem worden beperkt, hetgeen kan bijdragen aan het welslagen van deze retoursystemen.

Hoofdstuk 5. Uitvoeringsorganisatie

De melding moet op grond van artikel 10.40 van de Wm plaatsvinden aan een door de minister aan te wijzen meldingsinstantie. Voor de inwerkingtreding van dit besluit was de vormgeving en aansturing van de instantie die belast was met het in ontvangst nemen en verwerken van de meldingen, een verantwoordelijkheid van de provincies. Ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen hebben alle provincies het LMA aangewezen als meldingsinstantie. Voor bedrijfsafvalstoffen heeft het merendeel van de provincies het LMA eveneens als meldingsinstantie aangewezen. Uit onderzoek naar het functioneren van het huidige meldingenregime blijkt dat er verschillende knelpunten bestaan ten aanzien van het meldingssysteem, de taken en verantwoordelijkheden van het LMA en de functie van het meldingssysteem bij de handhaving.

Een nieuw meldingssysteem moet daadwerkelijk worden gebruikt door degenen die belast zijn met de handhaving. Dit betekent dat de in het meldingssysteem opgeslagen informatie voor hen actueel, kwalitatief goed en toegankelijk moet zijn. Daarom zal door het Rijk, de provincies en de gemeenten meer aandacht moeten worden gegeven aan de handhaving van de afvalstoffenregels die op de informatieondersteuning betrekking hebben. Op zichzelf past dit goed in de ontwikkelingen op handhavingsgebied («professioneel handhaven», «vergunningverlening en handhaving nieuwe stijl», «ketenbeheer», en dergelijke).

Door een analyse van meldingsgegevens kunnen de handhavingsinspanningen meer op probleembedrijven, -branches en -ketens worden gericht en efficiënter verlopen. Het nieuwe meldingssysteem zal zodanig worden ingericht dat de verschillende handhavende instanties optimaal gebruik kunnen maken van de geregistreerde gegevens. Benadrukt moet worden dat het meldingssysteem alleen goed kan functioneren bij een actieve betrokkenheid van degenen die belast zijn met de handhaving. Zij moeten het meldingssysteem en de uitvoeringsorganisatie als onderdelen van de handhavingsketen beschouwen en ook als zodanig gebruiken.

Van belang is daarbij niet alleen de kwaliteit van de database (actualiteit, volledigheid en juistheid), maar tevens een voldoende ruime taakstelling en voldoende bevoegdheden van de uitvoeringsorganisatie, zodanig dat deze de kwaliteitsborging van de database kan verzorgen (bijvoorbeeld rappelleren niet- of laatmelders, aanbrengen kleine inhoudelijke correcties), koppelingen met andere gegevensbestanden kan verzorgen en anderszins de informatie kan «upgraden». Tenslotte moet de organisatie actief informatieondersteuning voor handhavers kunnen verzorgen, zowel via standaardproducten als via specifieke analyseproducten (maatwerkondersteuning).

Als financiële randvoorwaarde voor het nieuwe systeem geldt dat de jaarkosten (afgezien van indexering) niet hoger mogen worden dan de huidige kosten van LMA en DIA-provincies tezamen. Deze bedragen thans circa € 2,7 miljoen per jaar. Er wordt vanuit gegaan dat de betreffende budgetten beschikbaar blijven en zullen worden ingezet voor de nieuwe uitvoeringsorganisatie c.q. het nieuwe meldingssysteem. Tevens wordt ervan uitgegaan dat de partijen (VROM en provincies) de op korte termijn vereiste ICT-investeringen (circa € 2 miljoen) zullen financieren. Hierover zijn afspraken met de provincies gemaakt.

De verwachting is dat de wijziging in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de nieuwe uitvoeringsorganisatie budgettair neutraal kan verlopen. De extra taken op het vlak van kwaliteitsborging, informatieanalyse en dienstverlening aan handhavers moeten worden gecompenseerd door besparingen bij de verwerking van meldingsgegevens. Het nieuwe ICT-systeem en elektronisch melden via internet spelen daarbij een belangrijke rol. Nader bezien zal worden of de extra kosten van de overgang van het huidige naar het nieuwe systeem (zoals extra invoer eerste meldingen, schriftelijke meldingen, tijdelijke extra helpdeskfuncties) ook uit de structurele middelen en voorzieningen kunnen worden bekostigd of dat hiervoor eenmalig aanvullende projectfinanciering nodig is. De planning is gericht op de inwerkingtreding van het nieuwe meldingssysteem per 1 januari 2005.

Hoofdstuk 6. Gevolgen voor het bedrijfsleven

§ 6.1. Inleiding

In het kader van het opstellen van dit besluit heeft voortdurend een afweging plaatsgevonden tussen enerzijds de informatie die nodig is voor een goede handhaving en monitoring van de afvalregelgeving en anderzijds het zo veel mogelijk minimaliseren van de administratieve lasten en het laten aansluiten van de verplichtingen bij de bedrijfsvoering en de bestaande praktijk van het melden. De totstandkoming van de regelgeving heeft in nauw overleg met het afvalbedrijfsleven plaatsgevonden. De verdere implementatie zal eveneens in nauw overleg met hen plaatsvinden. In het algemeen zal het feit dat thans sprake is van een uniforme, landelijke regeling van het melden van zowel bedrijfsafvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen een positieve invloed hebben op de administratieve lasten van het bedrijfsleven.

Voor een inschatting van de gevolgen van de nieuwe systematiek van het melden en registreren van afvalstoffen is onderzoek verricht naar de administratieve lasten die voortvloeien uit het besluit. Tevens is een ontwerpbesluit op 29 april 2003 aan het Adviescollege administratieve lasten (Actal) aangeboden. Het Actal heeft op 19 juni 2003 een advies over het ontwerpbesluit uitgebracht. Het onderzoek en het Actal-advies hebben op een aantal punten geleid tot wijzigingen in het ontwerpbesluit, waardoor een herberekening van de administratieve lasten moest plaatsvinden. Hierop zal in het onderstaande nader worden ingegaan.

In het onderzoek is een vergelijking gemaakt met het tot op heden gevolgde systeem van melden en registreren. Bij de berekening van de administratieve lasten is uitgegaan van de volgende kengetallen. Er zijn in Nederland ca. 2850 afvalbedrijven, die een ontvangst- en een afgiftemelding moeten doen. Er is vanuit gegaan dat ca.100 bedrijven onder de route-inzameling of de daarmee vergelijkbare inzamelaarsregeling vallen. Bij de bedrijven die een ontvangstmelding moeten doen, is sprake van 175.000 eerste meldingen en 1.800.000 vervolgmeldingen. Het aantal afgegeven afvalstroomnummers wordt gelijkgesteld met de eerste ontvangstmelding. Bij de afgiftemeldingen wordt uitgegaan van 400.000 meldingen. Het aantal afgegeven begeleidingsbrieven wordt gelijkgesteld met een inschatting van het aantal transporten. Het betreft 9.500.000 transporten. Al deze getallen gelden op jaarbasis. Tenslotte is er in het onderzoek vanuit gegaan dat de ontvangstmeldingen voor 95% en de afgiftemeldingen voor 65% langs elektronische weg geschieden.

In de Wm en het onderhavige besluit zijn de volgende informatieverplichtingen opgenomen: het geven van een omschrijving, het verstrekken van een afvalstroomnummer, het verstrekken van een begeleidingsbrief, het doen van een ontvangstmelding en van een afgiftemelding. Daarnaast is in het onderzoek een algemene, eenmalige post opgenomen voor kennisname van de nieuwe regelgeving. De administratieve lasten die voortvloeien uit de registratieverplichtingen, zijn in het onderzoek niet meegenomen, omdat deze verplichtingen niet uit het onderhavige besluit, maar rechtstreeks uit de wet voortvloeien.

§ 6.2. Omschrijving en afvalstroomnummer

Door het laten vervallen van de verplichting tot het invullen en ondertekenen van een vast omschrijvingsformulier en door de uitwisseling van gegevens vast te leggen in een contract dat toch al tussen ontdoener en ontvanger wordt aangegaan, wordt een reductie van administratieve lasten bereikt van bijna € 1.250.000.

Ten aanzien van het afvalstroomnummer vindt alleen een verschuiving plaats naar wie een afvalstroomnummer afgeeft. In het verleden kon zowel een inzamelaar als een ontvangende inrichting aan een ontdoener een afvalstroomnummer afgeven. Thans kan alleen nog de ontvangende inrichting aan een ontdoener een afvalstroomnummer afgeven. In geval van route-inzameling en bij de inzameling van bepaalde afvalstoffen wordt het afvalstroomnummer nog wel afgegeven aan de inzamelaar. De mogelijkheid tot het toekennen van een afvalstroomnummer aan deze inzamelaars vermindert de administratieve lasten bij de ontvangende inrichting, aangezien anders aan iedere individuele ontdoener een afvalstroomnummer zou moeten worden toegekend.

Ten behoeve van het afgeven van een afvalstroomnummer moet de ontvangende inrichting eenmalig een verwerkersnummer aanvragen bij de landelijke meldingsinstantie. Deze verwerkersnummers worden thans door de provincies uitgegeven. Voor de bestaande bedrijven wordt het huidige verwerkersnummer gecontinueerd. De administratieve lasten van het afgeven van het afvalstroomnummer worden meegenomen bij de ontvangstmelding.

§ 6.3. Begeleidingsbrief

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het grootste deel van de kosten (circa € 26,5 mln), circa 60% van de administratieve kosten van dit besluit, een gevolg is van de in het toenmalig ontwerpbesluit opgenomen verplichting tot het toesturen van een doorslag van de begeleidingsbrief aan de diverse partijen in de afvalketen. Naar aanleiding van het onderzoek en het Actal-advies is besloten deze terugzendverplichting te schrappen. Daarmee wordt een enorme reductie (€ 14.250.000) van de administratieve lasten bewerkstelligd. Overigens wordt er vanuit gegaan dat de bij het beheer van afvalstoffen betrokken partijen op andere wijze afspraken zullen maken over het al dan niet elektronisch terugsturen of op de factuur zetten van deze informatie, aangezien de informatie op de begeleidingsbrief een goede basis biedt bij de diverse partijen (ontdoener, inzamelaar, etc.) voor de registratie van afvalstoffen op bedrijfsniveau. Tevens is besloten om de bewaarplicht van de begeleidingsbrief te schrappen. Ook hiervoor geldt dat de diverse partijen in de afvalketen een registratie op bedrijfsniveau moeten bijhouden. De informatie voor deze registratie overlapt in belangrijke mate met de informatie op de begeleidingsbrief. Een doorslag van de begeleidingsbrief kan daarom mede als registratie functioneren.

§ 6.4. Ontvangstmelding

De ontvangstmelding zal geschieden eenmaal per kalendermaand op stroomniveau en betreft de in die periode totaal ontvangen hoeveelheid afvalstoffen met hetzelfde afvalstroomnummer en het aantal vrachten.

De keuze van deze systematiek van melden is gemaakt vanuit het oogpunt van het te verwachten aantal meldingen. Als alle ontvangsten van afval gemeld zouden moeten worden op vrachtniveau, zou de hoeveelheid te verwachten meldingen circa 7 miljoen vrachten per jaar betreffen. Deze inschatting is langs verschillende wegen bepaald. Met de gekozen systematiek van melden van totale ontvangen hoeveelheden per maand worden circa 2 miljoen meldingen per jaar verwacht. Hoewel een melding op vrachtniveau zeker meer mogelijkheden tot informatie voor de handhaving biedt dan een melding op stroomniveau, bestaat de overtuiging dat een melding op stroomniveau over de periode van een maand in combinatie met het aantal vrachten voldoende informatie voor de handhaving oplevert en het meldingssysteem kan voldoen aan het doel van dit systeem.

Uit het onderzoek naar de administratieve lasten komt naar voren dat de kosten van de ontvangstmelding circa € 12.9 mln. bedragen. Dit is circa € 1.600.000 goedkoper dan het huidige stelsel. Deze vermindering wordt veroorzaakt door het elektronisch melden en door het schrappen van de verplichting om de gemelde gegevens te bewaren.

§ 6.5. Afgiftemelding

Op grond van de PMV moet op dit moment een secundaire ontdoener van gevaarlijke afvalstoffen de afgifte van alle afvalstoffen binnen vier weken melden aan het LMA. Deze afgiftemelding komt te vervallen. De nieuwe afgiftemelding heeft betrekking op dezelfde personen die een ontvangstmelding moeten doen. Zij moeten eveneens eenmaal per kalendermaand een melding doen van alle afvalstromen die de afvalketen verlaten.

In het ontwerpbesluit dat ten grondslag lag aan het onderzoek naar de administratieve lasten was uitgegaan van een afgiftemelding van een zeer beperkte omvang. In verband met het verder concretiseren van de reikwijdte en werkingssfeer van de afgiftemelding heeft een herberekening van de administratieve lasten plaatsgevonden. De administratieve lasten van de afgiftemelding worden thans eveneens berekend op € 12,9 mln. Deze lasten zijn relatief hoger dan de lasten van de ontvangstmelding, hoewel het om een minder groot aantal meldingen gaat. Dit hangt ermee samen dat bij de afgiftemelding door het ontbreken van een afvalstroomnummer geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een eerste melding en vervolgmeldingen.

§ 6.6. Alternatieven voor de administratieve lasten

In het kader van de totstandkoming van het besluit zijn verschillende alternatieven voor het melden en registreren van afvalstoffen in beschouwing genomen. Kenmerk van al deze alternatieven is dat zij in het algemeen tot (veel) hogere administratieve lasten aanleiding geven.

Ten aanzien van de melding van de ontvangst van afvalstoffen gaat artikel 10.40 van de Wm ervan uit dat alle in artikel 10.37, tweede lid, onder a en b, van die wet bedoelde personen moeten melden en dat de melding plaatsvindt van elke aan hem verrichte afgifte (= melden op vrachtniveau). In dit besluit is de ontvangstmelding, zoals is toegelicht in § 3.1.1 van deze nota van toelichting, beperkt tot alleen de grotere afvalstoffeninrichtingen die onder bevoegd gezag van de provincie staan, en een tweetal categorieën van gemeentelijke inrichtingen. Zij behoeven deze melding niet op vrachtniveau te melden, maar eens per maand op stroomniveau. Daarnaast biedt artikel 10.41, tweede lid, van de Wm de mogelijkheid deze melding vooraf of achteraf te laten plaatsvinden. In dit besluit is gekozen voor een melding achteraf. Voor gevaarlijke afvalstoffen is dit een administratieve verlichting, omdat deze afvalstoffen tot nu toe op vrachtniveau gemeld moesten worden. Voor bedrijfsafvalstoffen is sprake van enige verzwaring van de administratieve lasten, omdat deze afvalstoffen eens per kwartaal gemeld behoefden te worden. Deze verzwaring wordt echter gecompenseerd door de uniformiteit van het meldingssysteem. Tevens kunnen bij een maandelijkse melding eventuele fouten eenvoudiger hersteld worden. Tenslotte wordt in dit besluit uitgegaan van het elektronisch melden. Deze eis sluit aan bij de wens van het betrokken bedrijfsleven. Hierdoor kan eenvoudiger worden aangesloten bij de bedrijfsadministratie. In het onderzoek naar de administratieve lasten zijn de verschillende alternatieven van een melding per maand op vrachtniveau tot een melding per kwartaal op stroomniveau doorgerekend. De administratieve lasten variëren respectievelijk van € 36,3 mln tot € 7,8 mln.

Naast de ontvangstmelding bieden de artikelen 10.42 en 10.38, derde lid, van de Wm de mogelijkheid om alle primaire en secundaire ontdoeners van afvalstoffen een afgiftemelding te laten doen. Op dit moment zijn de primaire ontdoeners van afvalstoffen vrijgesteld van een afgiftemelding, maar zijn de secundaire ontdoeners van gevaarlijke afvalstoffen wel verplicht tot het doen van een afgiftemelding van alle afvalstoffen waarvan zij zich ontdoen. In artikel 5 van dit besluit is ervoor gekozen de afgiftemelding alleen van toepassing te laten zijn op een beperkte groep bedrijven en op die afvalstoffen die de afvalketen verlaten. Wanneer besloten zou worden ook bepaalde primaire ontdoeners te verplichten tot een afgiftemelding, zullen, afhankelijk van de periodiciteit van deze melding, de administratieve lasten voor deze bedrijven stijgen.

Ten aanzien van het omschrijvingsformulier en de begeleidingsbrief wordt het volgende opgemerkt. Zoals in hoofdstuk 3.2 van deze nota van toelichting is aangegeven, bestaan er op dit moment twee soorten van omschrijvingsformulieren en begeleidingsbrieven: één voor bedrijfsafvalstoffen en één voor gevaarlijke afvalstoffen. Deze worden in ieder geval in elkaar geschoven. Het thans nog bestaande vaste omschrijvingsformulier zal worden afgeschaft. Dit zal alleen nog noodzakelijk zijn bij het schriftelijk melden.

In de begeleidingsbrief zijn verschillende vereenvoudigingen aangebracht door bepaalde rubrieken te schrappen of te uniformeren. Tevens zal de begeleidingsbrief zo worden opgezet dat deze als basis kan dienen voor zowel het melden van afvalstoffen als de registratie van afvalstoffen op bedrijfsniveau. Daarnaast zal de mogelijkheid worden gecreëerd om bij route-inzameling en repeterende vrachten te volstaan met één begeleidingsbrief. Hierdoor wordt een belangrijke reductie van de administratieve lasten gerealiseerd.

§ 6.7. Samenvatting

De evaluatie van het bestaande provinciale meldingenstelsel en het Actal-advies hebben geresulteerd in het laten vervallen van het vaste format van het omschrijvingsformulier, het beperken van de meldingsplicht tot een ontvangstmelding van alleen de grotere afvalbe- of verwerkende inrichtingen, een ontvangst- en een afgiftemelding door dezelfde bedrijven eenmaal per maand op stroomniveau, het zo veel mogelijk elektronisch melden en het laten vervallen van de terugzendverplichting van de begeleidingsbrief en van de verplichting tot het bewaren van de gemelde gegevens. Het is te verwachten dat het nieuwe systeem van het melden van afvalstoffen in het algemeen op betrekkelijk eenvoudige wijze kan worden ingepast in de bedrijfsadministratie van de betrokken bedrijven. Voor het elektronisch melden zal een format ter beschikking worden gesteld.

Samengevat komen de administratieve lasten van het onderhavige besluit ten opzichte van de huidige regelgeving neer op een daling van 24% ten opzichte van de huidige provinciale regelgeving. Deze vergaande verlaging van de administratieve lasten wordt met name veroorzaakt door het schrappen van de verplichting tot terugzending van de begeleidingsbrief aan de diverse partijen in de afvalketen en van de verplichting tot het bewaren van de gemelde gegevens en de begeleidingsbrieven.

stb-2004-522-1.gif

Hoofdstuk 7. Handhaafbaarheid

Het in de Wm neergelegde en in dit besluit verder uitgewerkte systeem van het melden en registreren van afvalstoffen heeft primair tot doel een hulpmiddel te zijn bij de handhaving van de afvalregelgeving. De in dit besluit opgenomen uitzonderingen en vrijstellingen sluiten aan bij de huidige provinciale praktijk en de verwachting is dat deze uitzonderingen niet ten koste zullen gaan van de handhaafbaarheid van afvalstoffenregels. Met behulp van de registratie op bedrijfsniveau in de diverse schakels van de keten, de begeleidingsbrief bij ieder transport en de ontvangst- en afgiftemelding vanuit de aangewezen inrichtingen ontstaat de mogelijkheid om de herkomst en bestemming van de afvalstoffen na te gaan en te controleren. De mogelijkheid van controle verschilt per schakel in de keten. Op het niveau van de ontdoeners van afvalstoffen zal de controle zich richten op het feit of men zich op een juiste wijze van de afvalstoffen heeft ontdaan. Dit kan blijken uit een contract met een verwerker en de registratie op bedrijfsniveau, bijvoorbeeld via een doorslag van de begeleidingsbrief, of uit een contract met een route-inzamelaar. De inzamelaar of vervoerder zal tijdens het transport moeten beschikken over een volledig ingevulde en ondertekende begeleidingsbrief en de ontvangende inrichting zal gecontroleerd worden op het feit of tijdig en volledig de meldingen zijn gedaan en, mede in relatie tot zijn milieuvergunning, of hij bevoegd is de afvalstoffen in ontvangst te nemen. Door de ontvangst- en afgiftemelding kan op bedrijfsniveau bij de betreffende afvalbedrijven een globale massabalans van de in- en uitgaande afvalstromen gemaakt worden. Uit het meldingssysteem kan een indicatie worden verkregen van hetgeen zich in de keten tussen de ontdoener en ontvanger van afvalstoffen heeft voorgedaan. Op basis van de in het meldingssysteem opgenomen en bewerkte gegevens kan de wenselijkheid blijken van nader onderzoek naar de mogelijkheid van illegale activiteiten. Vervolgens zal op bedrijfsniveau moeten worden nagegaan of hiervan inderdaad sprake is. Het accent van de handhaving ligt derhalve op het bedrijfsniveau.

Wie is bevoegd tot handhaving van de wettelijke bepalingen en dit besluit? Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang te constateren dat vrijwel alle handelingen met betrekking tot het registreren en melden van afvalstoffen plaatsvinden op bedrijfsniveau, veelal in inrichtingen. Artikel 18.2 van de Wm bevat de algemene regel dat het bestuursorgaan dat bevoegd is de vergunning voor een inrichting te verlenen, tot taak heeft «zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften». Deze formulering is na de behandeling van het wetsvoorstel structuur beheer afvalstoffen in de Tweede Kamer in bovengenoemde zin gewijzigd. In de toelichting bij de nota van wijziging (Kamerstukken II 2000/01, 26 929, nr. 7, p. 6–7) is expliciet een relatie gelegd met de handhaving van de meldings- en registratievoorschriften van hoofdstuk 10 van de Wm. Hieruit volgt dat het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente of de provincie, tot taak heeft de artikelen 10.38 en 10.39 van de Wm en de uitwerking daarvan in dit besluit te handhaven. Deze controle kan vanzelfsprekend onderdeel uitmaken van een integrale controle van de betreffende inrichting.

Bij de uitvoering en handhaving van artikelen 10.38, derde lid, (afgiftemelding) en 10.40 (ontvangstmelding) van de Wm kan een onderscheid worden gemaakt tussen het functioneren van het meldingssysteem als zodanig en de naleving van de meldingsregels door de meldingsplichtige afvalinrichting. In het nieuw gebouwde ICT-systeem voor het melden van afvalstoffen is de minister uitsluitend verantwoordelijk voor de meldinterface, de meldapplicatie, de archivering van de meldgegevens en de aanlevering van deze gegevens aan een centrale database/webportal, waarin deze gegevens gekoppeld worden met andere informatiesystemen. De provincies zijn verantwoordelijk voor deze centrale database/webportal. Het LMA zal zowel door de minister als door de provincies worden belast met het beheer van deze gegevens. De uitvoeringsorganisatie LMA is ondergebracht in de Stichting LMA. Teneinde de verantwoordelijkheid van de minister vorm te geven zal een vertegenwoordiger van de minister zitting nemen in het bestuur van de Stichting LMA.

Tot het toezicht op de naleving van de meldingsregels door de ontvanger behoort ook de controle van de juistheid van de melding, het leggen van een koppeling tussen de melding en de vergunning en het bepalen van de vervolgacties. Hiervoor zijn de provincies, als bevoegd gezag voor de inrichtingen die moeten melden, verantwoordelijk. Wel ligt het in de rede dat, indien het vermoeden bestaat dat sprake is van illegale activiteiten, de meldinginstantie hiervan een signaal geeft aan het bevoegd gezag.

Het meldingssysteem vormt de basis voor handhavingsacties op bedrijfsniveau. De handhavende instanties kunnen uit het meldingssysteem informatie halen om te bepalen welke bedrijven zij willen bezoeken. Een vermoeden van overtreding van de afvalregels zou aan het meldingssysteem ontleend moeten kunnen worden. Bij een bedrijfsbezoek komen vragen aan de orde, zoals is er wel gemeld en stemt de melding overeen met de registratie op bedrijfsniveau. Voor deze controle (op bedrijfsniveau) is het bevoegd gezag van de betreffende inrichting verantwoordelijk.

De handhaving van artikel 10.44 van de Wm (aanwezig hebben van een begeleidingsbrief; juistheid en volledigheid) zal onderdeel uitmaken van transportcontroles. Deze controles vinden onder meer enkele keren per jaar plaats als een gezamenlijke actie van diverse overheden en politie. Op grond van artikel 18.2c van de Wm hebben gedeputeerde staten tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het aanwezig hebben van de begeleidingsbrief.

Bij geconstateerde overtredingen van de Wm of dit besluit kan gebruik gemaakt worden van het gebruikelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke instrumentarium. Over de toepassing hiervan zullen tussen de verschillende handhavende instanties afspraken worden gemaakt.

Hoofdstuk 8. Reacties naar aanleiding van de inspraak

Het ontwerpbesluit is op grond van artikel 21.6, vierde lid, van de Wm overgelegd aan de beide kamers van de Staten-Generaal en op 3 november 2003 voor commentaar in de Staatscourant (Stcrt. 212) gepubliceerd. De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding van het ontwerpbesluit een twaalftal vragen gesteld. Deze vragen zijn inmiddels beantwoord (Kamerstukken II 2003/04, 27 664, nr. 25). Tenslotte is het ontwerpbesluit voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. Het CBP heeft te kennen gegeven dat uit het besluit en de daarbij behorende toelichting de noodzaak tot verwerking van de persoonsgegevens in voldoende mate is aangetoond en dat er voldoende maatregelen worden getroffen ter beveiliging van deze gegevens.

Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn er 22 reacties binnengekomen afkomstig van diverse brancheorganisaties, van enkele individuele afvalbedrijven en van enkele provincies. In het algemeen wordt het voornemen om te komen tot een landelijk uniforme regeling van het melden van afvalstoffen ondersteund. Wel is een groot aantal opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de diverse artikelen. Deze opmerkingen zijn bij de artikelen meegenomen. In het onderstaande zal bij een aantal algemene punten worden stilgestaan.

Een groot aantal reacties had betrekking op de moeilijke leesbaarheid van het ontwerpbesluit. Deze moeilijke leesbaarheid wordt veroorzaakt door de samenhang van het besluit met de diverse wettelijke artikelen en de formulering van deze artikelen. De normstelling is in de Wm (artikelen 10.37 tot en met 10.40) opgenomen. Dit besluit maakt gebruik van de in de artikelen 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, van de Wm geboden mogelijkheid om deze wettelijke artikelen op een aantal punten verder uit te werken en zelfs om op een aantal andere punten hiervan af te wijken. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk en de wensen van het afvalbedrijfsleven en de provinciale overheden. Deze gelede normstelling komt echter de leesbaarheid niet altijd ten goede. Daarom zal hieraan in het kader van de voorlichting over het besluit bijzondere aandacht worden besteed.

Een aantal reacties had betrekking op de positie van de vervoerder in het meldingssysteem. In artikel 10.40 van de Wm is onder andere bepaald dat de vervoerder als vast gegeven moet worden gemeld. Dit heeft de consequentie dat enerzijds in het meldingssysteem een relatie gelegd kan worden tussen de vervoerder en de door hem vervoerde afvalstoffen, anderzijds dat bij iedere wisseling van een vervoerder, terwijl de overige gegevens (ontdoener, ontvanger, afvalstoffen, etc.) hetzelfde blijven, een nieuw afvalstroomnummer opgemaakt zou moeten worden. In de praktijk komt het geregeld voor dat er meerdere vervoerders zijn voor dezelfde afvalstroom of dat deze vervoerders op het laatste moment wisselen. Uit een oogpunt van handhaving van de afvalregelgeving is het in het meldingssysteem leggen van een relatie tussen de afvalstroom en alle vervoerders niet zo relevant. Het handhaven van de vervoerder in zijn algemeenheid als vast gegeven zal gepaard gaan met de nodige administratieve lasten. Daarom is de positie van de vervoerder in het meldingssysteem heroverwogen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid om de vervoerder, niet zijnde tevens inzamelaar, als te melden gegeven te schrappen. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat naast de vervoerder, zijnde tevens inzamelaar, de opdrachtgever tot het transport als vast te melden gegeven blijft gehandhaafd.

Een tweetal reacties had betrekking op de onmogelijkheid om in geval van route-inzameling van gevaarlijke afvalstoffen het afvalstroomnummer te geven aan de route-inzamelaar. Bij hen bestaat de vrees dat, doordat de ontvangende inrichting inzicht krijgt in de adressen van degenen bij wie de route-inzamelaar de gevaarlijke afvalstoffen ophaalt, commercieel gevoelige informatie bij de ontvangende inrichting terechtkomt.

In het kader van de totstandkoming van het ontwerpbesluit is met de betrokken bedrijven uitgebreid van gedachten gewisseld over mogelijke alternatieven. Alvorens op deze alternatieven in te gaan moet worden opgemerkt dat het hier om een beperkt aantal, maar wel (zeer) risicovolle afvalstromen gaat. Vanwege de milieuhygiënische risico’s vond de sturing van de inzameling van deze afvalstromen door de overheid in het verleden plaats via een vergunningstelsel en een meldingstelsel. Hierdoor bestond een goed inzicht in de primaire ontdoeners, degenen die deze afvalstoffen inzamelden en waarheen zij de afvalstoffen brachten. Wanneer in deze gevallen het afvalstroomnummer aan de route-inzamelaar zou worden gegeven, verdwijnt in het meldingssysteem volledig het zicht op de primaire ontdoeners van deze gevaarlijke afvalstoffen. Dit is met name van belang voor degenen die belast zijn met de handhaving van de regels die gelden voor deze ontdoeners, in casu veelal de gemeenten. Zo zouden zij niet meer in het meldingssysteem kunnen zien op welke wijze de garages in hun gemeente zich hebben ontdaan van de afgewerkte olie. Wanneer in deze gevallen aan de route-inzamelaars de mogelijkheid zou worden geboden om te melden, ontstaat ten aanzien van dezelfde afvalstroom een dubbele melding in het meldingssysteem. Daardoor wordt het meldingssysteem, net als het huidige meldsysteem, minder bruikbaar voor de handhaving. Een koppeling tussen beide meldingen zal het meldingssysteem 10 tot 20% duurder maken en vertraging bij de totstandkoming van het nieuwe meldingssysteem veroorzaken. Om deze redenen is besloten het huidige voorstel te handhaven.

In één reactie (Branchevereniging recycling, breken en sorteren (BRBS) werd gevraagd om het uitbreiden van degenen die op grond van dit besluit een melding moeten doen, met de mobiele brekers als aangewezen in het Besluit mobiel breken van bouw- en sloopafval. De BRBS is van mening dat een significant deel van het in Nederland vrijkomende bouw- en sloopafval wordt bewerkt door mobiele puinbrekers. Om een concurrentieverschil tussen mobiele en stationaire brekers te voorkomen zouden ook de mobiele brekers onder de vigeur van dit besluit moeten worden gebracht.

Zoals in de hoofdstukken 3 en 6 van deze nota van toelichting is uiteengezet, zijn uit een oogpunt van het beperken van de administratieve lasten alleen de afvalinrichtingen aangewezen die onder bevoegd gezag van de provincie staan (categorie 28.4 Ivb) en een tweetal categorieën van inrichtingen die onder bevoegd gezag van de gemeente staan. Hierbij wordt overigens verregaand aangesloten bij de tot nu toe bestaande praktijk onder het regime van de PMV. Het gaat hierbij om die bedrijven waar verreweg het merendeel van de afvalstoffen worden bewerkt of verwerkt. Door de gevolgde systematiek bij de aanwijzing van de categorieën van inrichtingen doet zich in een aantal gevallen de situatie voor dat bepaalde bedrijven die onder categorie 28.4 Ivb vallen, wel als meldingsplichtig zijn aangewezen, terwijl soortgelijke bedrijven niet als zodanig zijn aangewezen omdat ze niet onder deze categorie vallen. De Metaal Recycling Federatie heeft in dit verband in haar reactie op het ontwerpbesluit gewezen op de categorie 28.7 Ivb-bedrijven. Anderzijds is het verwachten dat een steeds grotere hoeveelheid bouw- en sloopafval via mobiele puinbrekers zal worden verwerkt. Uit een oogpunt van transparantie van de keten van bouw- en sloopafval is het voorstelbaar dat er een meldingsplicht voor mobiele puinbrekers komt. Hierover zal overleg met de betrokken brancheorganisaties plaatsvinden. Een mogelijke uitbreiding van de meldingsplicht tot mobiele puinbrekers kan bij een wijziging van het besluit worden meegenomen.

Tenslotte had een aantal reacties betrekking op de afgiftemelding. In een aantal reacties is de wenselijkheid van een afgiftemelding ter discussie gesteld; in een aantal andere reacties is de moeilijke uitvoerbaarheid in verband met het onderscheid afvalstof – secundaire grondstof aan de orde gesteld. In het ontwerpbesluit is de afgiftemelding toegespitst op alleen die afvalbedrijven die ook een ontvangstmelding moeten doen en alleen met betrekking tot die afvalstoffen die de afvalketen verlaten. Op deze wijze kan in het meldingssysteem bij de betreffende bedrijven een globale massabalans worden gemaakt. Dit is van groot belang voor de (keten)handhaving bij deze bedrijven. Het stellen van een van de ontvangstmelding afwijkende termijn voor de afgiftemelding (bijvoorbeeld eens per jaar) zal ernstig afbreuk doen aan de effectiviteit van het meldingssysteem voor de handhaving. Ten aanzien van de te melden afvalstoffen is het inderdaad niet uitgesloten dat door bepaalde bewerkingen van een afvalstof in de afvalinrichting het karakter van afvalstof komt te vervallen. De jurisprudentie van zowel het Hof van Justitie van de EG als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is echter niet altijd duidelijk, wanneer het karakter van afvalstof precies komt te vervallen. Om daarover in het kader van de afgiftemelding geen misverstand te laten bestaan is besloten in artikel 7 van dit besluit een verplichting op te nemen om ook de stoffen, preparaten en andere producten die de afvalinrichting als «product of secundaire grondstof» verlaten, te melden. Deze verplichting is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen.

Hoofdstuk 9. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Ingevolge artikel 1.1 van de Wm gelden de begripsomschrijvingen van de Wm ook voor de op die wet gebaseerde regelingen. Dit betekent dat de omschrijving van afvalstoffen ook voor dit besluit van toepassing is. Andere van belang zijnde begrippen, die in dit besluit worden gehanteerd en reeds in de Wm zijn omschreven, zijn bedrijfsafvalstoffen, gevaarlijke afvalstoffen en de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

In aanvulling daarop wordt het nodig geacht enkele begrippen in dit besluit te definiëren:

Afvalstoffenlijst: voor het verstrekken van een omschrijving aan degene die de afvalstoffen in ontvangst gaat nemen en voor het invullen van de begeleidingsbrief moet gebruik worden gemaakt van de Eural. De lijst is gepubliceerd met de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Stcrt. 2002, 76)

Meldingsinstantie: de meldingsinstantie is de instantie die op grond van artikel 10.40, eerste lid, van de Wm door de minister wordt aangewezen. Vanzelfsprekend zal worden zorggedragen voor een tijdige aanwijzing van deze instantie.

Voor een toelichting op de begrippen afvalstroomnummer en route-inzameling wordt verwezen naar de paragrafen 3.1.4 en 3.1.5 van deze nota van toelichting.

Artikel 2

In artikel 10.40, eerste lid, van de Wm is bepaald op wie de verplichting tot het doen van een ontvangstmelding rust, namelijk de in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de Wm bedoelde personen. Op grond van artikel 10.43, eerste lid, van de Wm kan worden bepaald dat deze verplichting tot melden niet geldt.Het opnemen van de categorieën van gevallen waarin de in de artikelen 10.38, derde lid, 10.40, eerste lid, en onderdeel f van artikel 10.40, eerste lid, van de Wm gestelde verplichtingen niet gelden zou leiden tot zeer ingewikkelde en voor de burger slecht toegankelijke regelgeving. Door het opnemen van een opsomming van de categorieën van gevallen waarin de hiervoor bedoelde verplichtingen niet gelden, zou voor de burger namelijk moeilijk te doorgronden zijn in welke categorieën van gevallen die verplichtingen wel gelden. In de artikelen 2, tweede lid, 4, vierde lid, en 5, tweede lid, van dit besluit is om die reden gekozen voor een systematiek waarbij de categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor de daarin gestelde verplichtingen wel gelden. Omdat in dit besluit voorafgaand aan die aanwijzingen is bepaald dat de bedoelde verplichtingen niet gelden in andere dan de aangewezen categorieën van gevallen (artikelen 2, eerste lid, 4, vierde lid, en 5, eerste lid), is deze aanwijzingssystematiek in overeenstemming met artikel 10.43, eerste lid, van de Wm. Dit neemt niet weg dat het logischer en doorzichtiger was geweest indien de Wm had voorzien in een grondslag om in dit besluit te volstaan met een aanwijzing van de categorieën van gevallen waarvoor de in de artikelen 10.38, derde lid, 10.40, eerste lid, en 10.40, eerste lid, onder f, van de Wm gestelde verplichtingen gelden. Bij een volgende wijziging van de Wm zal dit aldus worden geregeld. Te zijner tijd zal dan ook het onderhavige besluit hieraan worden aangepast.

De overige in artikel 10.37, tweede lid onder a of b, van de Wm bedoelde personen, die niet zijn aangewezen in artikel 2, tweede lid, van dit besluit, zijn derhalve vrijgesteld van de meldingsplicht.

Voor de in het tweede lid, onder a, van het artikel genoemde personen geldt de meldingsplicht niet als het gaat om een afgifte als bedoeld in het tweede lid, onder b.

De uitzondering onder 1° betreft de afgifte binnen een inrichting waarbij de afvalstoffen niet buiten de inrichting worden gebracht. In artikel 1.1, vijfde lid, van de Wm is bepaald dat onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede wordt verstaan het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen binnen de inrichting waarin zij zijn ontstaan. Zonder deze uitzondering zou ook deze vorm van het zich ontdoen van afvalstoffen en de ontvangst van deze afvalstoffen meldingsplichtig zijn. Verwerking van dergelijke meldingen in een landelijk meldingssysteem zou tot een zeer groot aantal meldingen leiden die bovendien slecht controleerbaar zijn. Bovendien wordt de wijze waarop binnen de inrichting met afvalstoffen wordt omgegaan, beheerst door hetgeen in de vergunning voor de inrichting is bepaald en daarvoor geldt een registratieverplichting. Daarom is hiervoor een vrijstelling van de meldingsplicht in het besluit opgenomen.

De overige uitzonderingen van de meldingsplicht waren grotendeels ook al in de provinciale milieuverordeningen opgenomen. Het gaat om:

– De afgifte van afvalstoffen door een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd, en waarvoor op grond van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen een kennisgeving moet worden gedaan. De kennisgevingsvoorschriften van de EEG-verordening bieden voldoende houvast voor de handhaving van de afvalstoffenregeling. De meldingsplicht heeft derhalve wel betrekking op de ontvangst van Groene-lijst afvalstoffen die zonder een kennisgeving naar Nederland worden overgebracht.

– Onbeheerd aangetroffen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die door of vanwege een bestuursorgaan worden opgeruimd. Deze uitzondering is opgenomen, omdat aard, eigenschappen en samenstelling van de op te ruimen afvalstoffen veelal niet bekend zijn.

– Bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte. Vanwege de kleine hoeveelheid is een ontvangstmelding niet opportuun.

– Gevaarlijke afvalstoffen die in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte worden afgegeven aan een speciaal daarvoor bestemd depot. Ook dan is vanwege de kleine hoeveelheid een ontvangstmelding niet opportuun. Deze uitzondering leidt ertoe dat (gemeentelijke) kca-depots niet meldingsplichtig zijn.

Voor degenen die zijn vrijgesteld van de meldingsplicht geldt wel de registratieverplichting ingevolge artikel 10.43, tweede lid, van de Wm. Het betreft al degenen die wel in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de Wm zijn aangewezen, maar op grond van artikel 2, tweede lid, van dit besluit van de meldingsplicht zijn vrijgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan de inzamelaars van afvalstoffen, de personen die de overige afvalinrichtingen die onder bevoegd gezag van de gemeente staan drijven, en de personen waarvoor algemene regels gelden op grond van artikel 10.52 van de Wm. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de regeling voor mobiele puinbrekers (Stb. 2004, 25). Aan al deze personen kan op grond van artikel 10.37 van de Wm een afgifte van afvalstoffen plaatsvinden, maar zij behoeven op grond van dit besluit de ontvangst van deze afvalstoffen niet te melden. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat door de gemeenten aangewezen plaatsen waar particuliere huishoudens hun afvalstoffen mogen achterlaten (gemeentewerven) evenmin meldingsplichtig zijn, aangezien hierbij nog sprake is van de ontvangst van huishoudelijke afvalstoffen.

In het derde lid van artikel 2 is bepaald hoe deze gegevens dienen te worden geregistreerd. Evenals dat het geval was bij de regeling in de provinciale milieuverordening is volstaan met een doelvoorschrift. Het voorschrift dat de geregistreerde gegevens gedurende ten minste vijf jaar moeten kunnen worden geraadpleegd, heeft betrekking op de wijze van registreren als bedoeld in artikel 10.43, tweede lid, van de Wm. Zonder deze bepaling zou degene die gegevens heeft geregistreerd deze gegevens voor onbepaalde tijd moeten bewaren. Een nadere uitwerking van de wijze van registreren kan bij ministeriële regeling plaatsvinden.

Artikelen 3 en 4

In deze artikelen is de meldingssystematiek van de ontvangstmelding neergelegd. Zoals in paragraaf 3.1.1 van deze nota van toelichting is aangegeven, wordt onderscheid gemaakt tussen de, in beginsel eenmalig te verschaffen, vaste gegevens en de variabele gegevens. De vaste gegevens vloeien voort uit artikel 10.40, eerste lid, van de Wm en zijn in artikel 3 van dit besluit verder uitgewerkt. De variabele gegevens zijn in artikel 4 van dit besluit uitgewerkt. Een melding van de variabele gegevens kan alleen plaatsvinden, wanneer de vaste gegevens daarvoor zijn gemeld. De melding van de vaste gegevens kan pas plaatsvinden na de maand waarop de eerste ontvangst van de afgifte van de betreffende afvalstoffen heeft plaatsgevonden. Bij de eerste melding zal onder andere de datum van de eerste afgifte gemeld moeten worden. Bij de vervolgmeldingen behoeven dan alleen de variabele gegevens gemeld te worden. Wijzigen de vaste gegevens, bijvoorbeeld in geval van een bedrijfsverplaatsing of bij inschakeling van een andere inzamelaar, dan kan het eerder verstrekte afvalstroomnummer niet langer worden gebruikt. Het nummer is immers ingevolge artikel 9, eerste lid, van dit besluit uniek voor alle vaste gegevens. Bij een wijziging van de vaste gegevens zal dit nummer niet meer kunnen worden gebruikt en zal een nieuw afvalstroomnummer moeten worden toegekend waarmee een volledige eerste melding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit moet worden gedaan. De verplichting om een afvalstroomnummer te melden vindt haar grondslag in artikel 10.41 van de Wm dat het mogelijk maakt regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop aan de meldingsverplichtingen uitvoering wordt gegeven. Bij het melden van de gebruikelijke benaming (zie artikel 10.40, eerste lid, onder c, van de Wm) kan gebruik worden gemaakt van een benaming van de afvalstoffen die binnen het bedrijf gebruikelijk is. Hierbij kan ook gebruik worden gemaakt van de omschrijving bij de Eural-code. Ten behoeve van het melden van de wijze waarop de afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd (artikel 10.40, eerste lid, onder e, van de Wm) zal in de toelichting bij de begeleidingsbrief een gestandaardiseerde lijst worden opgenomen.

Artikelen 5, 6 en 7

Voor een algemene toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 van deze nota van toelichting. Op de afgiftemelding is in het algemeen hetzelfde regime van toepassing als op de ontvangstmelding. Op enkele punten wijkt de afgiftemelding echter af van de ontvangstmelding. Deze afwijkingen hebben betrekking op de te melden gegevens. Ze hangen samen met het feit dat de afgifte van de (afval)stoffen niet altijd plaatsvindt aan een (afval)inrichting, maar aan een persoon die voornemens is de (afval)stoffen nuttig toe te passen in een werk, of iets dergelijks. Daardoor kan de systematiek van het afvalstroomnummer niet bij de afgiftemelding worden gehanteerd. Maandelijks moeten bij de afgiftemelding de volgende gegevens worden overgelegd: naam en adres (BBR-code) van degene aan wie de (afval)stoffen worden afgegeven, gebruikelijke benaming en Eural-code, het aantal afgiften, de totale hoeveelheid afgegeven (afval)stoffen en de wijze van nuttig toepassen. Hierbij kunnen de verschillende afgiften met dezelfde Eural-code en aan dezelfde persoon maandelijks bij elkaar worden opgeteld. Evenals bij de ontvangstmelding zal voor de afgiftemelding een format worden opgesteld.

Artikelen 8 en 9

Het afvalstroomnummer wordt van essentieel belang geacht voor een goede uitvoering van de wettelijke regeling. Het afvalstroomnummer maakt een verregaande vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling in het kader van het melden van afvalstoffen mogelijk. Door het afvalstroomnummer kan bij de ontvangstmelding een onderscheid gemaakt worden tussen een eerste melding en vervolgmeldingen.

De verplichting tot het verstrekken van een afvalstroomnummer rust op degene die op grond van artikel 2, tweede lid, onder a, van dit besluit een ontvangstmelding moet doen. Het afvalstroomnummer wordt in principe verstrekt aan degene die zich van afvalstoffen ontdoet. Alleen in geval van route-inzameling en de inzameling van specifiek aangewezen afvalstoffen is het mogelijk dat de ontvangende inrichting niet aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet, maar aan deze inzamelaars een afvalstoffennummer toekent. Niet in alle gevallen is het gewenst dat van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Daarom is bepaald dat bij de route-inzameling van gevaarlijke afvalstoffen, met een uitzondering van de in de bijlage van het besluit genoemde stromen van gevaarlijke afvalstoffen, het afvalstroomnummer bij route-inzameling toch aan de primaire ontdoeners moet worden verstrekt. Met name bij de inzameling van gevaarlijke afvalstoffen is het van belang dat in het meldingssysteem kan worden nagegaan bij wie die afvalstoffen zijn ontstaan. In deze gevallen «herleeft» het eerste lid en moet de ontvangende inrichting een afvalstroomnummer verstrekken aan degene bij wie de afvalstoffen zijn ontstaan.

In artikel 9, derde lid, is bepaald dat het afvalstroomnummer komt te vervallen, indien gedurende drie jaar geen gebruik van het nummer is gemaakt. Deze termijn voorkomt dat het meldingssysteem «vervuild» raakt met afvalstroomnummers, waarop gedurende langere tijd geen transport en een ontvangstmelding heeft plaatsgevonden.

Artikel 10

In artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de Wm is bepaald dat degene die zich van afvalstoffen ontdoet, een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen verstrekt. Degene aan wie de afvalstoffen worden aangeboden, kan op basis van die opgave beoordelen of hij bevoegd is die afvalstoffen in ontvangst te nemen. In artikel 10, eerste lid, is een uitzondering gemaakt voor het geven van een omschrijving bij de afgifte van afvalstoffen waarvoor op grond van artikel 2, tweede lid, onder b, van dit besluit geen meldingsplicht bestaat.

Omdat de verstrekte gegevens de basis vormen waarop later de ontvangstmelding wordt gedaan, is het van belang dat bij het geven van een omschrijving gebruik wordt gemaakt van de Eural-code van de afvalstoffenlijst. Dit voorkomt bovendien dat omschrijvingen worden gehanteerd die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. De verplichting daartoe is in artikel 10, tweede lid, opgenomen.

Vóór de inwerkingtreding van dit besluit was in de PMV bepaald dat voor het verstrekken van een omschrijving gebruik moest worden gemaakt van een gegevensdrager die was goedgekeurd door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen instantie. In de praktijk betekende dit dat een goedgekeurd omschrijvingsformulier werd gehanteerd. Omdat de verstrekking van een omschrijving in de regel vormvrij is en niet schriftelijk behoeft te gebeuren, is er in dit besluit geen registratie- of bewaarplicht ten aanzien van de verstrekte omschrijving opgenomen.

In een beperkt aantal gevallen worden, veelal in verband met de acceptatie van afvalstoffen door de ontvanger, monsters van de afvalstoffen genomen. In dat geval is het van belang dat de resultaten van de monsterneming of andere gegevens, zoals onderzoeksrapporten, waarop de ontdoener zijn omschrijving heeft gebaseerd, bewaard blijven. Op deze achterliggende rapporten ziet de bewaarplicht van het derde lid. Het bewaren van deze gegevens is van groot belang voor een goede uitvoering en handhaving van het besluit. Aangezien deze bewaarplicht niet rechtstreeks uit de artikelen 10.38 en 10.39 van de Wm voortvloeit, is dit artikellid gebaseerd op artikel 21.8 van de Wm.

Artikel 11

In dit artikel zijn de gevallen opgenomen, waarin geen begeleidingsbrief behoeft te worden verstrekt. Voor de in het eerste lid genoemde gevallen geldt bovendien dat bij het transport geen begeleidingsbrief aanwezig behoeft te zijn. Deze uitzonderingen sluiten aan bij de praktijk van de uitvoering van de PMV. In het onder a genoemde geval is reeds uit hoofde van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen een begeleidend document bij het transport aanwezig. In de onder b, c en d genoemde gevallen gaat het om het transport van kleine hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in een personenauto of kleine aanhanger. In de provinciale praktijk werden deze uitzonderingen aangeduid als de «kofferbak»-regeling. In het tweede lid is bepaald dat het verstrekken van een begeleidings-brief evenmin verplicht is in geval van route-inzameling. De route-inzamelaar zal dan zelf voor een begeleidingsbrief dienen te zorgen.

Artikel 12

Artikel 12 maakt het mogelijk om wildgroei in het gebruik van formulieren te voorkomen. De formulieren worden vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Een nieuw formulier voor de begeleidingsbrief is inmiddels in overleg met de provincies en het bedrijfsleven opgesteld. Voor scheepsafvalstoffen zal een speciaal formulier worden vastgesteld, zoals dat nu reeds in de praktijk functioneert (het S-formulier).

De terminologie «gegevensdrager» in het tweede lid is gebruikt om aan te geven dat ook moderne technieken als een chipcard of een elektronische begeleidingsbrief kunnen worden toegepast, mits de minister daarvoor toestemming heeft gegeven.

In de praktijk zal het gebruik van de begeleidingsbrief voor verschillende categorieën van afvalstoffen of afvalstromen verschillend kunnen zijn. Dat zal blijken uit de in te vullen items op het formulier en de toelichting daarbij. Zo zal bij route-inzameling een routelijst bij de begeleidingsbrief moeten worden gevoegd en zal bij repeterende vrachten van bouwstoffen/afvalstoffen die in werken worden toegepast, niet per vracht een nieuw formulier behoeven te worden gebruikt. In dat geval zal een rittenstaat onderdeel van het formulier moeten uitmaken. Tevens zal het in de ministeriële regeling op grond van het derde lid worden toegestaan om bijvoorbeeld in het geval van retourstromen of retour-logistiek een andersoortige («vormvrije») begeleidingsbrief te hanteren.

Artikel 13

Er wordt naar gestreefd het onderhavige besluit (en de ministeriële regeling) met ingang van 1 januari 2005 in werking te laten treden. Naar verwachting zal op dat moment het meldingssysteem volledig operationeel zijn. Er doet zich echter een probleem voor bij de uitgifte en verwerking van bedrijvennummers. Deze bedrijvennummers vormen een belangrijk onderdeel van de melding. Het systeem van de uitgifte van deze nummers zal naar verwachting met ingang van 1 januari 2005 operationeel zijn. Alleen is de verwachting dat de meldingsplichtige bedrijven de bedrijfsnummers niet vóór 15 februari 2005 kunnen hebben verwerkt in hun bedrijfsadministratie. Daarom wordt hen voor het doen van de melding met betrekking tot de afgifte van afvalstoffen die hebben plaatsgevonden in de eerste maand waarin dit besluit in werking is getreden, meer tijd gegeven. Dit artikel voorziet daarin. Ervan uitgaande dat dit besluit met ingang van 1 januari 2005 in werking treedt, behoeven deze bedrijven de eerste melding pas op uiterlijk 13 maart 2005 te doen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

BIJLAGE behorend bij de nota van toelichting

Oud

Nieuw

Algemeen

 

Vaststelling regelgeving en handhaving door provincies

Vaststelling regelgeving bij Koninklijk besluit; handhaving door provincies

In twaalf PMV’s

In één AMvB

Detaillering in GS-uitvoeringsbesluiten (registratienota)

Detaillering in één ministeriële regeling

Voor gevaarlijk afval (GA) en bedrijfsafval (BA) separate systematiek

Voor GA en BA geïntegreerde systematiek

Uitvoeringsorganisatie verantwoordelijkheid provincies

Uitvoeringsorganisatie gedeelde verantwoordelijkheid provincies en VROM

Codering middels landelijke afvalstofcodelijsten voor BA en GA

Afvalstoffencodering op basis van Eural

Melden per formulier of diskette

Melden in principe elektronisch via Internet

Geen inhoudelijke controle op meldingen bij meldpunt, alleen controle op technische juistheid en compleetheid

Naast controle op technische juistheid en compleetheid, signaleringsfunctie bij meldingsinstantie

Opbouw afvalstroomnummer met jaarcode

Jaarcode vervalt

  

Bedrijfsafvalstoffen

 

Meerdere meldinstanties (3 provincies en LMA)

Eén centrale meldingsinstantie

Insturen van een uitgebreide omschrijving van de afvalstroom

Basisgegevens (herkomst, bestemming, inzamelaar, soort afval, afvalstroomnummer) éénmalig insturen

Gebruik van vast modelomschrijvingsformulier,

Geen gebruik van vast omschrijvings-formulier, contract kan volstaan

Melding totaal ontvangen hoeveelheid per kwartaal

Melding totaal ontvangen hoeveelheid per maand, met aantal vrachten/ontvangsten

Melding per kwartaal

Melding per kalendermaand

Separate rol inzamelaar als ontvanger en vervolgens ontdoener in meldingssysteem

Alleen route-inzamelaars en inzamelaars bepaalde afvalstromen worden als ontvanger/ ontdoener gezien, maar melden niet

Inzamelaars moeten op provinciale lijst van inzamelaars vermeld zijn

Vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars moeten zijn geplaatst op een landelijke lijst

Uitzondering: melden ontvangsten Groene-lijst afvalstoffen vrijgesteld (PMV bijlage 4C)

Melding van alle ontvangsten van afvalstoffen met bepaalde uitzonderingen

Verplichting ontvangstmelding voor alle afvalontvangende inrichtingen (met in GS-besluit uitzondering voor opslagcapaciteit <50m3)

Verplichting ontvangstmelding voor provinciale afvalinrichtingen en een tweetal categorieën van gemeentelijke afvalinrichtingen.

Geen afgiftemeldingsplicht ontdoeners

Afgiftemelding secundaire ontdoener van afvalstoffen en andere stoffen die buiten de afvalketen nuttig worden toegepast.

  

Gevaarlijke afvalstoffen

 

Melding per ontvangen vracht binnen 1 maand na ontvangst

Melding totaal ontvangen hoeveelheid per maand, met aantal vrachten

Gebruik van vast modelomschrijvingsformulier verplicht, maar behoeft niet te worden ingestuurd aan meldpunt

Geen vast omschrijvingsformulier, contract kan volstaan

Bij melden moeten basisgegevens (herkomst, bestemming, soort afval, afvalstroomnummer) telkens opnieuw gemeld worden

Eenmalige melding van de basisgegevens, de maandmeldingen van het ontvangen gewicht worden aan de basisgegevens gekoppeld m.b.v. afvalstroomnummer

Vormvrije begeleidingsbrief mogelijk

Vormvrije begeleidingsbrief mogelijk in bepaalde omstandigheden

Dubbelfunctie: doorslag begeleidingsbrief is meldingsformulier

Functie als meldingsformulier vervalt

Geen afgiftemeldingsplicht primaire ontdoeners

Idem

Afgiftemeldingsplicht voor secundaire ontdoener (met enkele uitzonderingen) voor alle afgifte van gevaarlijke afvalstoffen

Afgiftemeldingsplicht voor secundaire ontdoener voor (afval)stoffen die buiten de afvalketen nuttig worden toegepast.

  

Ongewijzigd blijft (min of meer):

 

Regeling repeterende vrachten

 

Melden ontvangsten op inrichtingniveau

 
  

Uitzondering ontvangstmeldingsplicht voor kleine hoeveelheden BA

 

Uitzondering ontvangstmeldingsplicht afgifte kleine hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen

 

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 2004, nr. 216.

XNoot
1

Deze wet is op 8 mei 2002 in werking getreden (Stb. 2002, 206).

XNoot
2

Dit artikellid is nog niet in werking getreden, maar zal tegelijk met dit besluit in werking treden.

XNoot
3

Richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG L 195/47), gewijzigd bij richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1991 (PbEG 1991, L 78/32).

XNoot
4

Richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 (PbEG L 377/20).

XNoot
5

De uitkomsten van deze evaluaties zijn neergelegd in de volgende rapporten: Reductie administratieve lasten afvalstoffenvervoer, Eindrapport van de werkgroep «Goed vervoerd», november 1999 en Projectgroep Evaluatie PMV-A, Ministerie VROM, IPO: Evaluatie Provinciale Milieuverordening onderdeel Afvalstoffen (PMV- A), maart 2000.

XNoot
6

Zie het Besluit oprichting en instandhouden basisbedrijven-register, Stcrt. 2002, 193.

Naar boven