Besluit van 7 oktober 2004, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 oktober 2004, nr. MJZ2004093773, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 26, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig Artikel

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met uitzondering van:

a. artikel 2, tweede lid, onderdeel b;

b. artikel 5, eerste lid, de zinsnede «en de afstanden krachtens artikel 8.40 van de wet»;

c. artikel 5, tweede lid, de zinsnede «en met de afstanden krachtens artikel 8.40 van de wet»;

d. artikel 17, eerste en derde lid, voorzover die leden betrekking hebben op een andere inrichting dan een inrichting als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, of 15, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

e. artikel 17, tweede en derde lid, voorzover die leden betrekking hebben op een andere inrichting dan een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en

f. artikel 18, eerste en derde lid, voorzover die leden betrekking hebben op een andere inrichting dan een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij bijhorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 oktober 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de zesentwintigste oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge artikel 21.6, vijfde lid, derde volzin, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) moet het tijdstip van inwerkingtreding van een krachtens artikel 5.1, eerste lid, van de Wm vastgestelde algemene maatregel van bestuur bij koninklijk besluit worden vastgesteld.

In dit besluit is het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het besluit) geregeld. In artikel 26, eerste lid, van het besluit is bepaald dat dat tijdstip voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. De redenen daarvoor zijn in de artikelsgewijze toelichting op artikel 26 van het besluit aangegeven. Van bedoelde mogelijkheid is in dit besluit gebruikgemaakt. Hierna wordt nog eens de betekenis aangeduid van de verschillende onderdelen in dit besluit die een uitgestelde inwerkingtreding tot gevolg hebben.

Aanhef en onderdelen a tot en met c

In die onderdelen is telkens sprake van afstanden krachtens artikel 8.40 van de Wm. Het gaat hierbij om afstanden tot externe objecten die zijn opgenomen in een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40, eerste lid, van de Wm, dat wil zeggen afstanden die gelden voor degene die een inrichting drijft waarvoor de Wm-vergunningplicht is opgeheven. Voorbeelden van een dergelijke algemene maatregel van bestuur zijn het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer en het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.

Ingevolge de artikelen, genoemd in de onderdelen a tot en met c, moeten die afstanden ook bij de vaststelling van ruimtelijk relevante besluiten als bedoeld in artikel 5, eerste, tweede en zesde lid, van het besluit in acht worden genomen of moet met die afstanden rekening worden gehouden. Het voornemen is dat het onderdeel en de zinsneden van de artikelen, genoemd in de onderdelen a tot en met c, in werking treden nadat is vastgesteld dat de bedoelde afstanden overeenkomen met de in het besluit gestelde grens- en richtwaarden voor kwetsbare, onderscheidenlijk beperkt kwetsbare objecten. Daarvoor is nader onderzoek vereist. Dat onderzoek zal worden uitgevoerd bij de modernisering van algemene maatregelen van bestuur op grond van artikel 8.40 van de Wm die is voorzien in het «Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving» (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 1).

Aanhef en onderdelen d tot en met f

De onderdelen d en f houden, kort samengevat, in dat de saneringsverplichtingen die ingevolge de artikelen 17, eerste en derde lid, en 18, eerste en derde lid, van het besluit betrekking hebben op gevallen waarin het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, onderscheidenlijk geprojecteerd kwetsbaar object, hoger is dan 10-5 per jaar, onderscheidenlijk 10-6 per jaar, vooralsnog uitsluitend gelden voor inrichtingen waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is.

Ingevolge onderdeel d geldt de saneringsverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste en derde lid, van het besluit, tevens ten aanzien van LPG-tankstations waarvan de doorzet van LPG 1500 m3 of meer per jaar bedraagt. In voornoemd artikel 17, eerste lid, is voor het bereiken van de grenswaarde 10-5 per jaar voor kwetsbare objecten een termijn van drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit gesteld. In artikel 18, eerste lid, van het besluit is bepaald dat de grenswaarde 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten vóór 1 januari 2010 bereikt moet zijn.

Daarnaast volgt uit onderdeel e dat de ingevolge artikel 17, tweede lid, voorgeschreven, binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit te realiseren afstand tot kwetsbare objecten in bestaande situaties, vooralsnog uitsluitend geldt voor LPG-tankstations waarvan de doorzet van LPG minder dan 1500 m3 per jaar bedraagt. Die afstand is opgenomen in tabel 2 van bijlage 1 bij de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

Op een later tijdstip zal worden bezien of artikel 18 voor LPG-tankstations in werking kan treden. Het betreft in casu de vóór 1 januari 2010 te realiseren grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de afstand waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar. De achtergrond daarvan is dat eerst door de uitkomsten van het project «Integrale ketenstudies ammoniak, chloor en LPG» de omvang van een eventuele saneringsoperatie in verband met de hiervoor bedoelde afstand kan worden vastgesteld. De financiële consequenties van de artikelen 17 en 18 voor de in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het besluit genoemde categorie van inrichtingen, namelijk CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen, worden momenteel in beeld gebracht. Op basis van die gegevens zal worden bezien, naar verwachting ultimo 2004, of de artikelen 17 en 18 van het besluit voor die categorie van inrichtingen in werking kunnen treden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven