Besluit van 22 september 2004 tot aanwijzing van personen en instanties op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 mei 2004, nr. 2163559/01, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

Gelet op artikel 39, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

De Raad van State gehoord (advies van 30 juli 2004, nr. W04.04.0225/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 september 2004 nr. 2225053/01, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Als personen of instanties als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 worden aangewezen:

a. Onze Ministers;

b. De Nederlandsche Bank N.V. ;

c. de Stichting Autoriteit Financiële Markten;

d. de Pensioen- & Verzekeringskamer;

e. de burgemeesters, voor zover het betreft hun taak bedoeld in artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet alsmede voor zover het betreft hun taak betreffende het adviseren omtrent voorstellen voor het verlenen van een koninklijke onderscheiding.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit artikel 39 WIV 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 september 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de veertiende oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

In verband met het bijzondere karakter van gegevens die door of ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) worden verwerkt kent de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) een gesloten verstrekkingenstelsel. Dit houdt in dat verstrekking van gegevens door deze diensten alleen mogelijk is als de WIV 2002 daarin voorziet. De externe verstrekking van gegevens is in beginsel slechts mogelijk in het kader van: een goede taakuitvoering van de diensten (artikel 36 WIV 2002), de opsporing of vervolging van strafbare feiten (artikel 38 WIV 2002), de samenwerking tussen diensten (artikel 58 en 59 WIV 2002) en verzoeken om kennisneming van gegevens (hoofdstuk 4 WIV 2002).

Daarnaast biedt artikel 39 WIV 2002 de mogelijkheid voor het verstrekken van gegevens op grond van een dringende en gewichtige reden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van een publieke taak, voor zover deze gegevens tevens van belang kunnen zijn voor de behartiging van de aan hen in dat kader opgedragen taken. De onderhavige algemene maatregel van bestuur, voorziet in deze aanwijzing. Deze nota van toelichting wordt uitgebracht mede namens de minister van Defensie.

Tijdens de parlementaire behandeling van de WIV 2002 is de verwachting uitgesproken dat de diensten van de in artikel 39 neergelegde bevoegdheid in de praktijk een zeer terughoudend gebruik zullen maken1 en dat ook bij de aanwijzing van personen en instanties terughoudendheid zal worden betracht.2 Er wordt inderdaad slechts een beperkt aantal personen en instanties aangewezen. Een uitgangspunt daarbij is geweest dat als een dienst in het publieke domein ernstige misstanden aantreft er altijd de mogelijkheid moet bestaan dit bij een verantwoordelijke instantie te melden. Tevens is er gelet op praktijkgevallen uit het verleden waarin gegevens werden verstrekt waaraan een dringende en gewichtige reden ten grondslag lag. Met de thans voorliggende aanwijzing worden naar verwachting zowel bestaande als toekomstige gevallen waarin het mogelijk moet zijn onder de voorwaarden van artikel 39 informatie te verstrekken voldoende bestreken. Van de in artikel 39, eerste lid, opgenomen mogelijkheid van subdelegatie wordt derhalve geen gebruik gemaakt.

In de eerste plaats zijn de ministers aangewezen. Daardoor is gewaarborgd dat, in het geval dat een dienst bij zijn taakuitvoering stuit op ernstige misstanden die niet kunnen worden gekwalificeerd als strafbare feiten maar wel tot grote problemen kunnen leiden bij de uitoefening van een publieke taak, dit kan worden gemeld aan de minister die verantwoordelijk is voor het desbetreffende beleidsveld. Aangezien niet kan worden voorzien op welk beleidsveld zich in de toekomst dergelijke misstanden zullen voordoen zijn alle ministers aangewezen. Daarbij behoeft in deze amvb niet te worden aangegeven tot welke minister een dienst zich in een bepaald geval dient te richten, aangezien de formulering van artikel 39, eerste lid, («voor zover deze gegevens tevens van belang kunnen zijn voor de behartiging van de aan hen in dat kader opgedragen belangen») reeds aangeeft dat het in voorkomende gevallen steeds gaat om de desbetreffende betrokken minister. Als aan een minister in dit kader gegevens worden verstrekt kan deze vervolgens, op basis van zijn inschatting van het gesignaleerde probleem, tot een aanpak daarvan besluiten, waarbij hij uiteraard anderen kan inschakelen. Langs deze weg kunnen bijvoorbeeld het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (door de Minister van Justitie) en het Bureau bevordering integriteitsonderzoeken door het openbaar bestuur (door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) op de hoogte worden gebracht.

Voorts zijn in dit aanwijzingsbesluit opgenomen drie financiële toezichthouders, te weten De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten en de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het gaat hier om instellingen die juist vanwege hun toezichthoudende taak een onafhankelijke positie innemen ten opzichte van de betrokken minister(s). Door deze instellingen afzonderlijk aan te wijzen wordt gewaarborgd dat in voorkomende gevallen deze instanties rechtstreeks benaderd kunnen worden, zonder dat hun positie ten opzichte van de betrokken minister daarbij in het geding komt. Langs deze weg wordt tevens voorzien in de mogelijkheid dat gegevens worden ingebracht in het Financieel Expertisecentrum, het samenwerkingsverband waarin deze toezichthouders samenwerken met het openbaar ministerie, politie en belastingdienst. Een extra reden om deze financiële instellingen expliciet aan te wijzen ligt in het feit dat met name de AIVD zich in toenemende mate bezighoudt met onderzoek aan de hand van financiële gegevens teneinde inzicht te krijgen in de financiering van terrorisme en om terroristen te kunnen lokaliseren.3 Bij dit onderzoek kan de AIVD de beschikking krijgen over bijvoorbeeld gegevens betreffende de integriteit van bestuurders en medewerkers van een financiële instelling, die van zodanige aard zijn dat dit een dringende en gewichtige reden vormt om dit aan de betrokken toezichthouder mee te delen. Overigens kunnen uit genoemd financieel onderzoek natuurlijk ook gegevens naar voren komen waarvan het dringend noodzakelijk is dat deze ter kennis worden gebracht aan een of meer betrokken ministers.

De burgemeesters zijn aangewezen aangezien de ervaring uit het verleden leert dat er dringende en gewichtige redenen kunnen zijn om aan hen rechtstreeks gegevens te verstrekken, en wel in verband met twee van hun taken.

In de eerste plaats zijn de burgemeesters aangewezen in verband met hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde. Zo kan in geval het de AIVD bij de uitoefening van zijn taak, bijvoorbeeld ten aanzien van extremistische groeperingen, bekend wordt dat bepaalde personen van plan zijn de openbare orde te verstoren, dit gegeven worden gemeld aan de betrokken burgemeester. Overigens kunnen bij dreigende verstoringen van de openbare orde op landelijke niveau uiteraard (ook) een of meer ministers worden gewaarschuwd.

In de tweede plaats zijn de burgemeesters aangewezen wat betreft hun adviestaak bij het verlenen van koninklijke onderscheidingen. Door het, al dan niet op verzoek, verstrekken van gegevens in verband met de voorbereiding voor het verlenen van een koninklijke onderscheiding kan worden voorkomen dat een dergelijke onderscheiding wordt verleend aan personen die bijvoorbeeld blijk hebben gegeven van antidemocratische gezindheid of -activiteiten. Dit soort gegevens kunnen, behalve aan de burgemeesters, ook op basis van artikel 1, onderdeel a, van dit besluit worden verstrekt aan een minister in verband met zijn taak bij het doen van een voordracht voor het verlenen van een koninklijke onderscheiding.

Overigens wijzen we erop dat de bij de parlementaire behandeling van de WIV 20024 als voorbeeld genoemde categorie van voorzitters van politieke partijen niet in deze amvb is opgenomen. In de situatie, geschetst in dat voorbeeld, waarbij in het kader van de taakuitoefening van een dienst was gebleken van pogingen tot infiltratie in politieke partijen, vloeit een mededeling daaromtrent aan de voorzitter van een partij voort uit de taakopdracht van een dienst, aangezien de nationale veiligheid in het geding is. Een dergelijke mededeling kan dus gebaseerd worden op artikel 36 WIV 2002, hetgeen betekent dat in deze amvb hiervoor geen aparte categorie behoeft te worden aangewezen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Kamerstukken II 1999/2000, 25 877, nr. 9, blz. 35.

XNoot
2

Kamerstukken II 2000/01, 25 877, nr. 14, blz. 74.

XNoot
3

Jaarverslag Binnenlandse Veiligheidsdienst 2001, blz. 73-74.

XNoot
4

Kamerstukken II 1999/2000, 25 877, nr. 9, blz. 35.

Naar boven