Besluit van 10 september 2004, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de detailhandel (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Detailhandel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 maart 2003, nr. AV/CAM/2003/14885, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, tweede lid, 76, eerste lid, 102, tweede lid, en 126, derde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 24 april 2003 nr. W12.03.0120/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 augustus 2004, nr. AV/CAM/2004/49789, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het hoofdbedrijfschap: het Hoofdbedrijfschap Detailhandel;

c. detailhandel: het bedrijf van het verkopen van waren aan particulieren;

d. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

e. commissie: een orgaan als bedoeld in artikel 88a van de wet.

Artikel 2

  • 1. Onder de werkingssfeer van dit besluit vallen niet de ondernemingen waarin het apothekersbedrijf wordt uitgeoefend

  • 2. In dit besluit wordt onder waren niet verstaan automobielen, autobanden, benzine, scheepsbenodigdheden, bloembollen, landbouwzaaizaden, tuinbouwzaden, pootaardappelen en levend pluimvee.

  • 3. In dit besluit wordt onder het verkopen van waren aan particulieren mede verstaan het daarmede gepaard gaande verkopen van waren aan instellingen of aan personen, die deze in een door hen gedreven onderneming aanwenden.

§ 2. Het hoofdbedrijfschap en zijn commissies

Artikel 3

  • 1. Er is een Hoofdbedrijfschap Detailhandel.

  • 2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin de detailhandel wordt uitgeoefend.

  • 3. Het hoofdbedrijfschap is gevestigd te Den Haag.

Artikel 4

Het bestuur van het hoofdbedrijfschap bestaat uit veertien leden, van wie zeven leden door organisaties van ondernemers en zeven leden door organisaties van werknemers worden benoemd.

Artikel 5

  • 1. Het hoofdbedrijfschap heeft commissies voor aangelegenheden op het gebied van:

    a. de detailhandel in wild en gevogelte;

    b. de detailhandel in bloemen en planten;

    c. de detailhandel in wonen;

    d. de gespecialiseerde detailhandel in aardappelen, groenten en fruit;

    e. de modedetailhandel.

  • 2. De leden van de commissies worden benoemd door door de raad aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de raad representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers.

  • 3. De organisaties van ondernemers en van werknemers die leden van de commissies benoemen, zijn bevoegd voor elk lid dat zij benoemen tevens een plaatsvervanger aan te wijzen.

  • 4. De voorzitter van de commissie wordt door het bestuur op voordracht van de commissie al dan niet uit het midden van de commissie benoemd.

  • 5 De zittingsperiode van de leden van de commissies en de voorzitter valt samen met die van de leden van het bestuur van het hoofdbedrijfschap.

  • 6. De commissies dienen elk voor haar werkgebied het bestuur van advies en kunnen voorstellen doen voor door het bestuur vast te stellen verordeningen.

Artikel 6

De Commissie detailhandel in wild en gevogelte bestaat uit zes leden. Daarvan worden vier leden benoemd door organisaties van ondernemers en twee leden door organisaties van werknemers.

Artikel 7

De Commissie detailhandel in bloemen en planten bestaat uit negen leden. Daarvan worden zes leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

Artikel 8

De Commissie detailhandel in wonen bestaat uit zes leden. Daarvan worden drie leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

Artikel 9

De Commissie gespecialiseerde detailhandel in aardappelen, groenten en fruit bestaat uit acht leden. Daarvan worden vijf leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

Artikel 10

De Commissie modedetailhandel bestaat uit zeven leden. Daarvan worden vier leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

§ 3. Bevoegdheden

Artikel 11

Het hoofdbedrijfschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan, met uitzondering van onderdeel d: de lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 12

  • 1. Het hoofdbedrijfschap legt een heffing als bedoeld in artikel 126, eerste lid van de wet op met als grondslag de in iedere onderneming bereikte omzet of het aantal in de ondernemingen werkzame personen, waarbij het tarief voor verschillende in de heffingsverordening aangewezen categorieën van ondernemingen verschillend kan zijn. Boven of in de plaats van zodanige heffing kan een bedrag worden geheven dat voor alle ondernemingen of voor alle volgende verkoopplaatsen van die ondernemingen of categorieën daarvan gelijk is. De in dit lid bedoelde heffingen met uitzondering van die, bedoeld in het tweede lid, worden zodanig vastgesteld, dat het hoogste bedrag, dat krachtens de heffing door een ondernemer verschuldigd is, niet meer bedraagt dan honderd maal het laagste.

  • 2. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het hoofdbedrijfschap in verband met die bestemming passend acht.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13

  • 1. Het bij verordening van de raad van 16 april 1993 ingestelde Hoofdbedrijfschap Detailhandel wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij verordening van de raad van 16 april 1993 ingestelde Hoofdbedrijfschap Detailhandel blijven van kracht tot de datum waarop de door het hoofdbedrijfschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij verordening van de raad van 16 april 1993 ingestelde Hoofdbedrijfschap Detailhandel, gaan over naar het hoofdbedrijfschap.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij verordening van de raad van 16 april 1993 ingestelde Hoofdbedrijfschap Detailhandel worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het hoofdbedrijfschap.

Artikel 14

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 januari 2005.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Detailhandel.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 10 september 2004

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de negentiende oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals gewijzigd bij wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 253) moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Met het onderhavige besluit wordt het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), ingesteld bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (de raad) van 16 april 1993, opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Hoofdbedrijfschap Detailhandel

In het ter uitvoering van de motie Wiebenga d.d. 22 juni 19931 aan de Tweede Kamer toegezonden Standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel2 en het Nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel3 werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren.

De Bestuurskamer, een commissie van de raad, heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid4.

In het standpunt heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige bedrijfschap de conclusie getrokken dat dit als zelfstandig bedrijfslichaam in het gemoderniseerde PBO-stelsel kan blijven functioneren. De omvang van het secretariaat en het activiteitenpakket, de aard van de problematiek waarmee de bedrijfstak geconfronteerd wordt alsmede het karakter en de doelgroep van bedrijven van het HBD, rechtvaardigen een zelfstandige positie.

Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 aan de Bestuurskamer ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het HBD

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen (hierna: het besluit).

Artikel 2 van het besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Aan de vorming van een commissie ex artikel 88a Wbo ligt primair de wens van de organisaties van ondernemers en werknemers in de betreffende branche ten grondslag. Voor de honorering van een dergelijk verzoek moet door de betrokken organisaties enerzijds aan de representativiteitsnormen worden voldaan, zoals die voor het HBD gelden, en anderzijds moet er behoefte bestaan aan specifiek beleid voor die subsector met een meerjarig karakter.

Voor de beoordeling van de representativiteit van de bij het HBD betrokken ondernemersorganisaties is gebruik gemaakt van de maatstaf werkgelegenheid. In bijlage B worden de bevindingen ten aanzien van het HBD en zijn vijf commissies ex artikel 88a van de Wbo nader in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat zowel voor het HBD als ook voor de commissies voldaan wordt aan de representativiteitseis die het besluit in artikel 3, onder a, aan ondernemerszijde stelt.

FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond, de in het bestuur van het HBD benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties, steunen de herinstelling van het HBD en zijn beide voor de werkingssfeer van het HBD representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot het opnieuw instellen van het HBD.

Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage A opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wbo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

De Bestuurskamer adviseert in het instellingsbesluit een aantal wijzigingen ten opzichte van het onder 1 genoemde instellingsverordening door te voeren. De wijzigingen worden in het bijzonder ingegeven door de gewijzigde Wbo en liggen in de sfeer van de bevoegdheden, die thans voor een groot deel rechtstreeks aan de wet worden ontleend. Andere aanpassingen waartoe wordt geadviseerd hebben tot doel de terminologie te actualiseren. Wat betreft de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap is aangesloten bij de werkingssfeer van de instellingsverordening.

Het hoofdbedrijfschap kent commissies ex artikel 88a van de Wbo voor bedrijven waarvoor het structureel activiteiten ontplooit. Evenals voorheen heeft het hoofdbedrijfschap vijf van deze commissies. In het HBD, zoals ingesteld bij de Verordening SER, was sprake van drie organen als bedoeld in artikel 88a van de Wbo. Ingevolge de wijzigingsverordening van 16 april 1993 is daar de Commissie voor de detailhandel in wonen bijgekomen en ingevolge de wijzigingsverordening van 21 augustus 1998 de Commissie voor de gespecialiseeerde detailhandel in aardappelen, groente en fruit.

In de nieuwe situatie kent het hoofdbedrijfschap geen 88a-commissie meer voor de markt-, straat- en rivierhandel. Een dergelijke status wordt voor deze commissie niet langer noodzakelijk geacht aangezien daarin de organisaties participeren die ook deel uitmaken van het bestuur van het hoofdbedrijfschap. De betrokken organisaties zijn met het oog op de toekomst van mening dat de instelling van een zogeheten 88-commissie een goede optie is.

Verder is het hoofdbedrijfschap structureel activiteiten gaan ontplooien voor mkb-bedrijven in de modedetailhandel. De Vereniging Mitex, FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond hebben derhalve gezamenlijk verzocht om de instelling van een commissie ex artikel 88a van de Wbo voor deze bedrijven. De bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties steunen de instelling van deze commissie.

5. Werkingssfeer

De werkingssfeer is gelijkluidend aan de werkingssfeer zoals deze was bepaald bij de instellingsverordening van de raad van 16 april 1993.

De werkingssfeer van het HBD is, sinds de instelling, erop gericht alle ondernemingen (met uitzondering van die bedoeld in artikel 2) die aan particulieren verkopen daaronder te brengen. Het begrip «detailhandel» dat in dit besluit wordt gebezigd sluit dan ook ondernemingen in waarin ook zonder dat inkoop heeft plaatsgevonden waren worden verkocht die in de onderneming zelf zijn geproduceerd of samengesteld. Te denken valt hierbij aan banketbakkers, slagers en aan fabrikanten met eigen winkels.

In artikel 2 worden het apothekersbedrijf alsmede ondernemingen waarin een aantal met name genoemde goederen worden verkocht, van de werkingssfeer uitgezonderd. Het gaat hier om ondernemingen die van meet af aan buiten de werkingssfeer zijn gebleven. De achtergrond hiervan is dat deze ondernemingen geen of nagenoeg geen gemeenschappelijke belangen hebben met andere ondernemingen die goederen aan particulieren verkopen. Er is geen aanleiding in die uitsluiting wijziging te aan te brengen.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het hoofdbedrijfschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van bepaalde onderwerpen of onderdelen daarvan. Het hoofdbedrijfschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot de genoemde onderwerpen, met uitzondering van onderdeel d: de lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Op verzoek van de betrokken organisaties is deze bevoegdheid komen te vervallen.

De bevoegdheden van het hoofdbedrijfschap zijn geregeld in artikel 11. De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzake in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering;

d. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

e. arbeidsmarktvoorzieningen;

f. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Deze bevoegdheden komen in belangrijke mate overeen met de bevoegdheden van het bij genoemde verordening van de raad ingestelde HBD en met de activiteiten anderszins die het HBD in het kader van zijn algemene taakstelling uitoefent.

Bevoegdheden als vermeld onder a en g

De bevoegdheden genoemd onder a en g zijn noodzakelijk voor het functioneren van het hoofdbedrijfschap. Op grond van de bevoegdheden onder a is onder meer de Registratieverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel tot stand gekomen. De in het register vastgelegde gegevens worden o.a. gebruikt als basis voor de opbouw en onderhoud van een gemeenschappelijke kennisinfrastructuur voor de sector detailhandel. Het is voor de sector van groot belang dat er voldoende kwalitatief hoogwaardige informatie beschikbaar is en blijft.

Ten aanzien van punt g wordt in aanvullende zin opgemerkt dat deze bevoegdheid nodig is om een bijzondere functie in de rekening krachtens artikel 124 van de Wbo te vermelden.

Bevoegdheden als vermeld onder b en c

Deze bevoegdheden dienen zo nodig ter ondersteuning van de activiteiten van het HBD in het kader van sectorplannen voor het stimuleren van een milieuvriendelijke bedrijfsuitoefening. Het HBD participeert bij voorbeeld in het Convenant Verpakkingen II voor bedrijven die niet rechtstreeks onder het convenant vallen en ontwikkelt modellen voor de opstelling van branchecodes, implementatie ervan in brancheopleidingen en bedrijven en ten slotte bedrijfscertificatie (in ontwikkeling).

Deze bevoegdheden zijn tevens van belang ter ondersteuning van activiteiten om de professionalisering van de bedrijfsvoering in de detailhandel – één van de kernfuncties van het HBD – te bevorderen.

Daaronder vallen bij voorbeeld projecten als de versterking van de bekendheid met en het imago van bepaalde bedrijfstakken bij het publiek, uit het oogpunt van zowel professionalisering als uit arbeidsmarktoverwegingen, vraaggestuurde projecten die met de branches worden uitgevoerd, stimulering van wetenschappelijk en marktonderzoek ten behoeve van de detailhandel, ontwikkeling van benchmarkproducten enz. Ook wordt het veiligheidsbewustzijn en preventie, bij voorbeeld in verband met winkelcriminaliteit, ondersteund en gestimuleerd. Het HBD initieert op het terrein van informatie- en communicatietechnologie (ICT) tevens projecten, laat onderzoek uitvoeren, stimuleert gebruik en verstrekt informatie aan de doelgroep.

Bevoegdheden als vermeld onder e

Het HBD wil als kenniscentrum voor de detailhandel fungeren. Met kwalitatief goede, relevante en actuele informatie kunnen de collectieve, gemeenschappelijke, belangen van de sector efficiënt en effectief worden gediend. Het HBD organiseert dus de verzameling, bewerking en verspreiding van basisgegevens over de detailhandel. Daarnaast levert het HBD een bijdrage aan de professionalisering van de sector door het uitvoeren van vraaggestuurde projecten met de branches en het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de detailhandel. Ook op het gebied van economische zaken laat het HBD onderzoek uitvoeren.

Bevoegdheid als vermeld onder f

Deze bevoegdheid is nodig ter bevordering van een soepele arbeidsmarkt in de detailhandel voor zowel werkgevers als werknemers en maakt onderdeel uit van het beleidsterrein met betrekking tot sociale aangelegenheden.

Subsidiebeleid

Op het terrein van genoemde bevoegdheden zijn niet altijd verordeningen vastgesteld, gezien het zeer terughoudend beleid op de uitoefening daarvan. De bevoegdheid verordeningen op deze terreinen vast te stellen vormt tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening ter zake. Een van de in het afgelopen jaar verstrekte subsidies had bij voorbeeld betrekking op een stimuleringsprogramma voor ICT gebruik in de detailhandel en het ambacht, dat in samenwerking met het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd.

7. Rechtspositie medewerkers bedrijfschap

Het opnieuw instellen van het HBD heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 13 van het instellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin. Het HBD heeft ongeveer 65 werknemers in dienst.

Artikelen

Artikel 4

Het bestuur is paritair samengesteld en bestaat uit 14 leden.

Artikel 5

Het hoofdbedrijfschap heeft vijf commissies ex artikel 88a van de Wbo. De commissie op het gebied van de detailhandel in wonen betreft de detailhandel in woningtextiel, vloerbedekkingen, meubelen (inclusief klein-, kinder- en rotanmeubelen), bedden en keukens.

Artikel 6 tot en met artikel 10

Deze artikelen regelen de samenstelling van de verschillende commissies. De omvang en samenstelling van de commissies hangt samen met de samenstelling van de representatieve organisaties binnen de desbetreffende deelsectoren die voor deelname in aanmerking wensen te komen. De samenstelling heeft de instemming van de betrokken organisaties.

Artikel 12

Het hoofdbedrijfschap kan aan de ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen een heffing opleggen. Het bestuur baseert zich hierbij op één van de grondslagen werkgelegenheid of omzet. Het is mogelijk dat een deel van de op te leggen heffing bestaat uit een (basis)bedrag, dat voor alle (in een bepaalde groep van) ondernemingen en volgende verkooppunten gelijk is. De maximaal op te leggen heffing kan echter nooit meer bedragen dan honderd maal de laagste heffing.

Bij bestemmingsheffingen kan ook van andere dan de in het eerste lid genoemde grondslagen gebruik worden gemaakt, afhankelijk van de aard van de bestemming en de sector.

Artikel 13

Op grond van dit artikel gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde HBD. Ook de door het «oude» HBD vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest de verordening van de raad waarbij het oude hoofdbedrijfschap werd ingesteld haar rechtskracht (Artikel XIV, tweede lid, van de wet van 3 april 1999, Stb. 253)

Artikel 14

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 januari 2005. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit is bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 januari 2005. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van de opnieuw ingestelde schappen bereikt.

Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Bijlage A behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 10 september 2004, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de detailhandel (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Detailhandel)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

a. AGF Detailhandel Nederland

b. Centrale Branchevereniging Wonen

c. Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel

d. Koninklijke Vereniging MKB-Nederland

e. Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhandel

f. Nederlandse Werkgeversvereniging van Groen- en Tuincentra

g. Raad Nederlandse Detailhandel

h. VBW Centrale Vereniging Bloemendetailhandel

i. Vereniging Mitex

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

j. FNV Bondgenoten

k. CNV Dienstenbond

Bijlage B behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 10 september 2004, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de detailhandel (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Detailhandel)

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen (hierna: het besluit). Dit besluit is ook van toepassing op bij de bij het instellingsbesluit in te stellen organen op grond van artikel 88a van de Wbo.

Artikel 2, in verbinding met artikel 1, van het besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam dan wel organen als bedoeld in artikel 88a adviseert, dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Op grond van artikel 3 van het besluit is van voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien:

a. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER-Verordening representativiteit organisaties (hierna: de verordening), zijnde:

– het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s);

– de omzet van ondernemingen van de leden;

– het totale aantal werkzame personen in de ledenondernemingen;

– het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden;

– de betaalde lonen;

– de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of

b. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a.

Voor de beoordeling van de representativiteit van de bij het HBD betrokken ondernemersorganisaties is gebruik gemaakt van de maatstaf werkgelegenheid. In de navolgende tabel worden de bevindingen ten aanzien van het HBD en zijn vijf commissies ex artikel 88a van de Wbo nader in kaart gebracht.

Representativiteit HBD

   
 

totaal aantal werkzame personen

werkzame personen bij aangeslotenen

organisatiegraad in %

 

577 625

322 820

56

Representativiteit 88a-commissies HBD

   

commissie

totaal aantal werkzame personen*

werkzame personen bij aangeslotenen*

organisatiegraad in %

Detailhandel in wild en gevogelte

853

536

63

Detailhandel in bloemen en planten

12 859

7 699

60

Detailhandel in wonen

47 902

26 364

55

Gespecialiseerde detailhandel in aardappelen, groenten en fruit

4 325

2 750

64

Modedetailhandel

18 040

10 170

56

* exclusief de ondernemer

Peildatum gegevens: 21 november 2001

Bron: CRK


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 2004, nr. 216.

XNoot
1

TK 1992–1993, 21 427, nr. 45.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr. 1.

XNoot
3

TK 1996–1997, 25 091, nr. 2.

XNoot
4

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

Naar boven