Besluit van 20 augustus 2004, houdende wijziging van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 april 2004, TRCJZ/2004/3206, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 (PbEU L 325) inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PbEU L 325), alsmede op de artikelen 108, 108a en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord, advies van 28 mei 2004, No. W11.04.0176/V;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 juli 2004, TRCJZ/2004/4459, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b en c komen te luiden:

b. verordening (EG) nr. 2160/2003: verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 (PbEU L 325) inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers;

c. richtlijn nr. 2003/99/EG: richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PbEU L 325);.

2. Onderdeel f vervalt.

3. De onderdelen g tot en met k worden geletterd f tot en met j.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in artikel 3, derde lid, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 2002 (PbEG L 31) tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, die onderzoek doet naar de aanwezigheid van zoönosen of zoönoseverwekkers, die overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/99/EG worden bewaakt:

    a. houdt de resultaten van het onderzoek bij;

    b. bewaart de onderzoeksgegevens en de relevante isolaten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode en

    c. stelt de onderzoeksresultaten of relevante isolaten desgevraagd ter beschikking aan Onze Minister.

  • 2. De exploitant of een beheerder van een overeenkomstig richtlijn nr. 77/99/EEG erkende inrichting:

    a. bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van richtlijn nr. 77/99/EEG, gedurende een termijn van twee jaar;

    b. bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van richtlijn nr. 77/99/EEG, gedurende zes maanden na de datum van minimale houdbaarheid van het product en

    c. stelt de gegevens desgevraagd ter beschikking aan Onze Minister.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003, is Onze Minister.

  • 2. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/99/EG, is Onze Minister.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, regels stellen omtrent de monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers als bedoeld in bijlage I bij verordening (EG) nr. 2160/2003 en bijlage I bij richtlijn nr. 2003/99/EG, voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van communautaire regelgeving.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regels hebben betrekking op:

    a. het doen van onderzoek naar, het bewaren van gegevens over, het verzamelen en ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten met betrekking tot de aanwezigheid van zoönosen en zoönoseverwekkers, antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid;

    b. de preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers op grond van het nationale bestrijdingsprogramma, bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 2160/2003, en de ingevolge artikel 8 van verordening (EG) nr. 2160/2003 vastgestelde voorschriften;

    c. het stellen van voorwaarden aan het intracommunautaire handelsverkeer, bij of krachtens artikel 9, tweede en vierde lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003 en

    d. het stellen van voorwaarden aan het handelsverkeer met derde landen, bij of krachtens artikel 10, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003.

  • 3. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, laboratoria als bedoeld in artikel 12 van verordening (EG) nr. 2160/2003 erkennen.

  • 4. Onze Minister wijst, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nationaal referentielaboratorium aan overeenkomstig artikel 11 van verordening (EG) nr. 2160/2003 en artikel 10 van richtlijn nr. 2003/99/EG.

E

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, medewerking vorderen van het bestuur van het Productschap Diervoeder, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees of het Productschap Zuivel voor het uitoefenen van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b.

  • 2. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bepalen dat tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden gesteld bij overtreding van de maatregelen die, op grond van het eerste lid, bij verordening door het bestuur van het Productschap Diervoeder, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees of het Productschap Zuivel zijn vastgesteld, voorzover het handelen in strijd met de regelen als overtreding strafbaar is gesteld.

  • 3. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bepalen dat het Productschap Diervoeder, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees of het Productschap Zuivel personen kan aanwijzen die worden belast met het toezicht op de naleving van de op grond van het eerste lid vastgestelde regels.

F

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met het nationale bestrijdingsprogramma, bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 2160/2003, en de ingevolge artikel 8 van verordening (EG) nr. 2160/2003 vastgestelde voorschriften.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 7, vijfde lid, 9, eerste lid, 10, vierde lid, en 12, van verordening (EG) nr. 2160/2003.

  • 3. Het is verboden te handelen in strijd met op grond van artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003 vastgestelde specifieke bestrijdingsmethoden en voorschriften.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de twaalfde oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Onderhavige wijziging van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten (verder: het Besluit) creëert de bevoegdheid voor de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, regels te stellen op het gebied van de monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers als bedoeld in bijlage I bij richtlijn nr. 2003/99/EG en bijlage I bij verordening (EG) nr. 2160/2003, voorzover dit nodig is ter uitvoering van communautaire regelgeving. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 (PbEU L 325) inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers en richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PbEU L 325). Verordening (EG) nr. 2160/2003 en richtlijn nr. 2003/99/EG strekken tot harmonisatie van de monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers bij dieren.

Zoönosen zijn ziekten en besmettingen die direct of indirect van dieren op de mens kunnen worden overgedragen. Gezien het belang van de volksgezondheid bij de bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers is overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn plaats. In bijlage I bij richtlijn nr. 2003/99/EG en bijlage I bij verordening (EG) nr. 2160/2003 is bepaald welke zoönosen en zoönoseverwekkers door de lidstaten moeten worden bewaakt en welke zoönosen en zoönoseverwekkers door de lidstaten moeten worden bestreden. Hieronder vallen onder andere Salmonella en Campylobacter.

In artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit is aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegdheid verleend om, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, regels te stellen omtrent het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van zoönosen, zoönoseverwekkers en de aanwezigheid van antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, het overleggen van de onderzoeksgegevens, de uitvoering van het nationale bestrijdingsprogramma en het stellen van voorwaarden aan het intracommunautaire handelsverkeer en het handelsverkeer met derde landen. De in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit opgenomen delegatiebepaling is noodzakelijk om zorg te dragen voor een adequate en tijdige uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003, richtlijn nr. 2003/99/EG en toekomstige communautaire uitvoeringsregelgeving op het terrein van de monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers. Het delegeren van de bevoegdheid tot het stellen van regels op het gebied van de monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers bij dieren aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is noodzakelijk aangezien de Europese regelgeving op dit gebied vaak aan wijziging onderhevig is, technisch, specifiek en gedetailleerd van aard is en weinig ruimte laat voor het maken van beleidsinhoudelijke keuzen. Ook op aangrenzende terreinen, te weten de monitoring, preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en de preventie en bestrijding van schadelijke stoffen in diervoeder, hebben de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vergelijkbare bevoegdheden tot het stellen van regels. De bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot het stellen van regels ter uitvoering van toekomstige communautaire regelgeving is beperkt tot de gevallen waarin geen ruimte is gelaten voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard.

Op grond van de artikelen 108 en 108a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is in artikel 3a aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de bevoegdheid verleend tot het vorderen van medebewind van het Productschap Diervoeder, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees of het Productschap Zuivel. De voorheen in artikel 4 van het Besluit opgenomen medebewindsopdracht is in verband hiermee geschrapt. Het vorderen van medebewind is mogelijk met betrekking tot het doen van onderzoek, het bewaren, het verzamelen en het ter beschikking stellen van de gegevens ten aanzien van zoönosen, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, de uitvoering van het nationale bestrijdingsprogramma, bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 2160/2003, en de voorschriften vastgesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 8 van verordening (EG) nr. 2160/2003. Indien bij ministeriële regeling medebewind wordt gevorderd van één van de bovenvermelde productschappen kan worden bepaald dat bij overtreding van de door het productschap opgestelde verordening tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden opgelegd. Dit is alleen mogelijk indien in de productschapsverordening de maatregelen als overtreding strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het productschap de bevoegdheid verlenen tot het aanwijzen van personen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de maatregelen. Gezien de huidige uit richtlijn nr. 2003/99/EG en verordening (EG) nr. 2160/2003 voortvloeiende verplichtingen zal in eerste instantie medewerking worden gevorderd van het Productschap Pluimvee en Eieren en het Productschap Diervoeder.

In artikel 2 van het Besluit was voorheen een bewaarplicht opgenomen voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven gebaseerd op richtlijn nr. 92/117/EEG. Richtlijn nr. 92/117/EEG is met ingang van 12 juni 2004 ingetrokken overeenkomstig artikel 15 van richtlijn nr. 2003/99/EG. De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om indien zij onderzoek doen naar de aanwezigheid van zoönosen en zoönoseverwekkers de onderzoeksgegevens te bewaren en ter beschikking te stellen is nu gebaseerd op richtlijn nr. 2003/99/EG. De verplichting strekt zich nu ook uit tot het bewaren en ter beschikking stellen van onderzoeksgegevens met betrekking tot antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Daarnaast blijft de verplichting in stand tot het twee jaar lang bewaren en ter beschikking stellen van gegevens, overeenkomstig artikel 7 van richtlijn nr. 77/99/EEG.

Artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003 en artikel 3, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/99/EG bepalen dat de bevoegde autoriteit dient te worden aangewezen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003 en richtlijn nr. 2003/99/EG. Daartoe is in artikel 2a van het Besluit de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen.

In het Besluit was ter uitvoering van richtlijn nr. 92/117/EEG voorzien in de erkenning van laboratoria en nationale referentielaboratoria. Nu richtlijn nr. 92/117/EEG per 12 juni 2004 is vervallen, bepaalt artikel 3, vierde lid, van het Besluit dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nationale referentielaboratoria aanwijst. Deze aanwijzing geschiedt overeenkomstig artikel 11 van verordening (EG) nr. 2160/2003 en artikel 10 van richtlijn nr. 2003/99/EG. In het derde lid is vervolgens bepaald dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, laboratoria als bedoeld in artikel 12 van verordening (EG) nr. 2160/2003 kan erkennen.

Voor een juiste uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003 is het noodzakelijk dat de verplichtingen uit de verordening kunnen worden gehandhaafd. In artikel 4 van het Besluit is derhalve een aantal verbodsbepalingen opgenomen voorzover gehandeld wordt in strijd met verordening (EG) nr. 2160/2003. Artikel 4 van het Besluit is gebaseerd op artikel 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Handelen in strijd met artikel 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is ingevolge artikel 1, onder 2˚, Wet op de economische delicten een economisch delict, dat, voorzover opzettelijk begaan, wordt aangemerkt als misdrijf. Overigens is het mogelijk dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bepaalt dat een productschap de door haar bij verordening vastgestelde voorschriften via het tuchtrecht kan handhaven, voorzover het overtredingen betreft. In de afgelopen jaren is ervaring opgedaan met handhaving via het tuchtrecht door het Productschap Pluimvee en Eieren. De inzet van tuchtrecht is zeer effectief gebleken. Om de handhaving in goede banen te leiden zal er in overleg met het Openbaar Ministerie, het betrokken productschap en de Algemene Inspectiedienst een handhavingsdocument worden opgesteld.

De ministeriële regeling die ter verdere uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003 en richtlijn nr. 2003/99/EG wordt opgesteld, zal in werking treden op het tijdstip waarop onderhavig wijzigingsbesluit in werking treedt.

Volledigheidshalve wordt erop gewezen, dat in verband met de wijziging van artikel 2 van het Besluit de in artikel 1 van het Besluit opgenomen definities zijn gewijzigd. Dit betreft een technische aanpassing.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Artikel 1

Behoeft geen implementatie

Artikel 2

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 3, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, tweede lid

Artikel 2a, tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 3, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 3, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 4

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 5

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 6, eerste lid

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 6, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 7, eerste lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 7, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 7, derde lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 8

Behoeft geen implementatie

Artikel 9

Behoeft geen implementatie

Artikel 10, eerste en tweede lid

Behoeft geen implementatie

Artikel 10, derde en vierde lid

Artikel 3, vierde lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 11

Behoeft geen implementatie

Artikel 12

Behoeft geen implementatie

Artikel 13

Behoeft geen implementatie

Artikel 14

Behoeft geen implementatie

Artikel 15

Behoeft geen implementatie

Artikel 16

Behoeft geen implementatie

Artikel 17

Behoeft geen implementatie

Artikel 18

Behoeft geen implementatie

Bijlage I

Artikel 3, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Bijlage II

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Bijlage III

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Bijlage IV

Behoeft geen implementatie

Uitwerkingsschema bij verordening (EG) nr. 2160/2003

Artikel 1

Artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 2

Artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 3, eerste lid

Artikel 2a, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 3, tweede lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 4

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 5

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel b, artikel 3a en artikel 4, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 6

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 7, eerste tot en met vierde lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 7, vijfde lid

Artikel 4, tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 8

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel b, artikel 3a en artikel 4, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 9, eerste lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, artikel 3a, en artikel 4, tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 9, tweede lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel c, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 9, derde en vierde lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 10, eerste tot en met derde lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 10, vierde lid

Artikel 4, tweede lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 10, vijfde lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel d, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 10, zesde lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 11, eerste en tweede lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 11, derde lid

Artikel 3, vierde lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 11, vierde lid

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 12

Artikel 3, derde lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Artikel 13

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 14

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 15

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 16

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 17

Behoeft geen nadere uitwerking

Artikel 18

Behoeft geen nadere uitwerking

Bijlage I

Behoeft geen nadere uitwerking

Bijlage II

Artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, artikel 3a en artikel 4, eerste lid, van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten

Bijlage III

Behoeft geen nadere uitwerking


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 2004, nr. 216.

Naar boven