Besluit van 21 september 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de afschaffing van de verplichte certificering voor zandsteenbedrijven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juli 2004, nr. A&G/W&B/04/48103;

Gelet op Richtlijn nr. 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn nr. 89/391/EEG van de Raad)(gecodificeerde versie) (Pb EU L 158) en de artikelen 16, 20 en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

De Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2004, nr. W 12.04.0357/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 september 2004, nr. A&G/W&B/04/60575;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b, wordt «het Penitentiair Centrum Nieuwersluis» vervangen door: het Militair Penitentiair Centrum Stroe.

B

Artikel 1.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «artikelen 12 en 13» vervangen door: artikel 12.

2. De aanhef komt te luiden: Artikel 12 van de wet is van toepassing behoudens:

C

Artikel 4.11, onderdeel a, komt te luiden:

a. richtlijn: Richtlijn nr. 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad)(gecodificeerde versie) (Pb EU L 158);

D

Artikel 4.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het derde en vierde lid, vervallen het derde en vierde lid.

2. In het vierde lid wordt «Het vijfde lid» vervangen door: Het derde lid.

E

In artikel 4.62 wordt «4.60, eerste en vijfde lid» vervangen door: 4.60, eerste en derde lid

F

In artikel 9.9a, eerste lid, onder c wordt «4.60, eerste en vijfde lid» vervangen door: 4.60, eerste en derde lid.

G

In artikel 9.9b, eerste lid, onder d vervalt «4.60, derde en vierde lid,».

H

In artikel 9.22, derde lid, onder c, wordt «4.60, eerste en zevende lid» vervangen door: 4.60, eerste en derde lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 november 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 september 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de vijfde oktober 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

I.1 Inleiding

Artikel 4.60 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) schrijft een certificeringsplicht voor, voor bedrijven en inrichtingen die zandsteen bewerken, verwerken of verwijderen uit gebouwen, constructies en installaties. Voorts is bepaald dat het certificaat op de arbeidsplaats ter inzage aanwezig dient te zijn. Het onderhavige besluit strekt er toe in het Arbobesluit de verplichte certificering voor zandsteenbedrijven op te heffen. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

Zandsteen is een verzamelnaam van een categorie, in de natuur voorkomende steensoorten. Ze worden op veel plaatsen in de wereld gewonnen. Zandsteen bevat doorgaans 50 tot 90% vrij kristallijn silica (waaronder kwarts). Andere toegepaste niet-natuurlijke bouwmaterialen, die een veel bredere toepassing kennen zoals kalkzandsteen, beton en baksteen, kunnen echter eveneens hoge gehalten silica bevatten. Silica is het belangrijkste bestanddeel van zand dat in veel bouwmaterialen wordt toegepast. In de bouw en in de afbouw- en onderhoudsector worden de genoemde bouwmaterialen veelvuldig bewerkt, waardoor silicahoudend stof vrij kan komen. Bij deze zogenoemde hoogrisicovolle werkzaamheden is dit gevaar op blootstelling aan silicahoudend stof evident aanwezig, zoals bij zagen, boren, frezen, slopen etc. Indien hier geen technische beheersmaatregelen bij worden toegepast, kunnen hoge concentraties silica vrijkomen, waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld. Deze blootstellingproblematiek is echter moeilijk te beheersen, omdat doorgaans sprake is van werk op locatie. Dit stelt meer eisen aan de in te zetten arbeidsmiddelen, teneinde de blootstelling aan silica te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te reduceren. De afgelopen jaren is daarom de beheersing van de blootstellingproblematiek van silica in de bouw met prioriteit ter hand genomen. Op grond van nader onderzoek werd een beleidsregel1 voor de bouw vastgesteld die de stand van de techniek van beheersmaatregelen weergeeft. Ook het streefdoel voor het bereiken van een veilige arbeidssituatie werd bijgesteld, door een aanscherping van de wettelijke grenswaarde voor silica, die bij de uitvoering van de genoemde hoogrisicovolle werkzaamheden in acht wordt genomen. Voor de beheersing van de omvangrijke problematiek van de blootstelling aan kwarts in de bouw, geldt geen certificatieplicht. Een dergelijke verplichting wordt ook niet overwogen.

De risico’s van blootstelling aan silica in de natuursteensector als gevolg van zandsteenbewerkingen zijn veel beperkter dan in de bouwsector, omdat sprake is van een zeer beperkt aantal bedrijven dat zandsteen bewerkt en deze werkzaamheden doorgaans in stationaire goed beheersbare bedrijfssituaties worden uitgevoerd. Zo kan het op maat maken van zandsteenelementen onder goed geconditioneerde omstandigheden plaatsvinden, waardoor de beheersing van het vrijkomen van silicahoudend stof doorgaans eenvoudiger is te realiseren dan in de bouw. In dit licht bezien, zou een daadwerkelijke uitvoering van de certificatieplicht voor zandsteenbedrijven een onevenredig zware beleidsinzet betekenen, die daarenboven niet in verhouding staat tot de geschetste veel omvangrijkere en complexere blootstellingproblematiek in de bouwsector. In dit licht bezien, ligt het meer voor de hand om de eerder genoemde beleidsregel voor de bouwsector, die de stand van de techniek van beheersmaatregelen weergeeft, uit te breiden met technische richtlijnen voor natuursteenbedrijven, waaronder zandsteenbewerkende bedrijven.

I.2 Relatie met andere wetgeving

In de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) is in de artikelen 4.31 en 4.32 voorgeschreven dat een certificaat voor 4 jaar wordt afgegeven door de minister of door een door hem aangewezen instelling, indien de werknemers een opleiding tot natuursteenbewerker hebben gevolgd. Bij een verzoek voor certificering dienen nadere gegevens te worden overlegd.

Voorts bestaat er een overgangsregeling. Deze overgangsregeling is opgenomen in artikel II, lid 8, van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 25 oktober 1999 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Stcrt. 208). Volgens deze overgangsregeling wordt een bedrijf waaraan in het verleden (voor 1997) een ontheffing van het zandsteenverbod is verleend, tot 1 november 2003 aangemerkt als een bedrijf waarvoor een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het Arbobesluit is afgegeven. De voorwaarden die aan de ontheffing waren verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing gebleven.

De facto betekent dit dat op grond van de overgangsregeling, bedrijven die in het verleden in aanmerking zijn gekomen voor een ontheffing van het zandsteenverbod, tot 1 november 2003 gerechtigd zijn om zandsteenbewerkingen uit te voeren. Na deze datum dienen deze bedrijven te voldoen aan de certificatieplicht, zoals bedoeld in het Arbobesluit.

De genoemde artikelen 4.31 en 4.32 zullen binnenkort doormiddel van wijziging van de Arboregeling worden geschrapt.

I.3 Financieel-economische gevolgen en handhaving

I.3.1 Bedrijfseffecten en administratieve lasten voor werkgevers

Thans zijn er geen administratieve lasten voor bedrijven omdat de verplichting voor zandsteenbedrijven om in het bezit te zijn van een certificaat wel in werking is getreden, maar in het overgangsrecht (opgenomen in bovengenoemde ministeriële regeling van 25 oktober 1999) is bepaald dat bedrijven met een bepaalde ontheffing of bedrijven die al een certificaat hebben, geacht worden een certificaat te hebben als bedoeld in artikel 4.60 van het Arbobesluit. Dit betekent dat er geen verdere invulling is gegeven aan de certificatieverplichting.

Indien aan de certificatieplicht wel uitvoering zou worden gegeven zou uitgaande van 10 tot 20 actieve zandsteenbedrijven, een toename van de lastendruk ontstaan van € 4 000 tot € 8 000 per jaar. Door af te zien van de certificatieplicht worden deze extra lasten vermeden in de sector.

I.3.2 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De beleidsregel met betrekking tot de beheersing van de blootstelling aan silica in de bouw, beschrijft de wijze waarop beheersmaatregelen volgens de stand van de techniek, genomen kunnen worden bij de bewerking van kwartshoudende materialen. Deze bewerkingen worden voor een deel ook uitgevoerd door natuursteenbedrijven, waaronder zandsteenbedrijven. Voorzover de op grond van de beleidsregel gegeven beheersmaatregelen ook toepasbaar zijn op werkzaamheden die door natuursteenbedrijven worden uitgevoerd, zal de beleidsregel op deze werkzaamheden van toepassing worden verklaard. Voor zover werkzaamheden meer specifiek zijn voor de zandsteenbranche en de beleidsregel niet voorziet in adequate mogelijke beheersmaatregelen, zal de beleidsregel hierop worden aangepast.

II ARTIKELSGEWIJS

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b, aangepast. Het artikelonderdeel beoogt militaire gedetineerden buiten het bereik van afdeling 6 van hoofdstuk 1 van het Arbobesluit te houden. Daartoe bevatte de slotzinsnede van het genoemde onderdeel een uitzondering voor «in Penitentiair Centrum Nieuwersluis gedetineerde militairen». Door verhuizing van het militair penitentiair centrum van Nieuwersluis naar Stroe was de uitzondering niet meer juist geformuleerd. Dit mankement wordt thans hersteld.

In artikel I, onderdeel B, wordt de verwijzing in artikel 1.32 van het Arbobesluit naar artikel 13 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: Arbowet 1998) verwijderd. In artikel 13 Arbowet 1998 was de verplichting opgenomen dat er regelmatig werkoverleg moet zijn. In het kader van het voornemen om de administratieve lasten op het gebied van arbeidsomstandigheden te verminderen is artikel 13 met ingang van 1 mei 2004 vervallen (Verzamelwet SZW-wetten AV- en Arboterrein)

In artikel I, onderdeel C, is artikel 4.11, onderdeel a, gewijzigd in verband met de totstandkoming op 29 april 2004 van de gecodificeerde versie van Richtlijn nr. 90/394/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn nr. 89/391/EEG)(Pb EG L 196), zoals gewijzigd bij Richtlijn nr. 97/42/EG (PbEG L 179) en Richtlijn nr.1999/38/EG (Pb EG L 138).

In artikel I vervalt in onderdeel D de certificatieplicht voor zandsteenbedrijven. In artikel 4.60 van het Arbobesluit is in het eerste lid een verbod gesteld om zandsteen te be- of verwerken. In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen; bepaalde werkzaamheden die uitgezonderd zijn van het verbod mogen alleen worden uitgevoerd door zandsteenbedrijven die gecertificeerd zijn (derde lid). Er is in de Arboregeling nog geen verdere uitvoering gegeven aan deze bepaling.

In de overgangsbepaling die is opgenomen in artikel II, achtste lid, van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 25 oktober 1999 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Stcrt.1999, 208), is bepaald dat tot vier jaar na de inwerkingtreding van die regeling niet voldaan hoeft te worden aan de certificatieplicht. Deze regeling is op 1 november 1999 inwerking getreden.

De overgangsbepaling in artikel II, achtste lid, luidt:

«8. Voor de toepassing van deze regeling wordt een bedrijf of een inrichting ten behoeve waarvan:

a. tot 1 juli 1997 op grond van artikel 41, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 luidde, ontheffing was verleend van de artikelen 2 en 3 van het Zandsteenbesluit, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een bedrijf ten behoeve waarvan een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het besluit is afgegeven. De voorschriften die aan de ontheffing waren verbonden zijn daarbij van overeenkomstige toepassing;

b. tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een certificaat als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, was afgegeven, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een bedrijf of een inrichting ten behoeve waarvan een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het besluit is afgegeven.»

De overige onderdelen van artikel I wijzigen de bepalingen die samenhangen met de certificatieplicht uit artikel 4.60, derde lid.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Beleidsregel 4.18-4 van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving.

Naar boven