Besluit van 22 september 2004 tot wijziging van de Penitentiaire maatregel met betrekking tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 juni 2004, Directie Wetgeving, nr. 5291579/04/6;

Gelet op artikel 38o, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 18a, tweede lid, en 18c, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juli 2004, no. W03.04.0249/I);

Gezien het nader van rapport van Onze Minister van Justitie van 20 september 2004, Directie Wetgeving, nr. 5308771/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Hoofdstuk 9A van de Penitentiaire maatregel komt te luiden:

HOOFDSTUK 9A BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT VEROORDEELDEN TOT DE MAATREGEL TOT PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS

Artikel 44b

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. maatregel: plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht;

b. inrichting: inrichting voor stelselmatige daders als bedoeld in artikel 10a van de wet;

c. betrokkene: persoon aan wie de maatregel is opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders;

d. college van burgemeester en wethouders: college van burgemeester en wethouders van de gemeente die deelneemt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, als bedoeld in artikel 38o, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

e. verblijfsplan: verblijfsplan als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet;

f. evaluatie: evaluatie als bedoeld in artikel 18c van de wet.

Artikel 44c

Hoofdstuk 3 is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Artikel 44d

  • 1. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in een inrichting.

  • 2. De directeur kan betrokkene overeenkomstig bij regeling van Onze Minister te stellen nadere regels toestemming verlenen om de inrichting tijdelijk te verlaten.

  • 3. De tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel kan plaatsvinden buiten de inrichting.

Artikel 44e

  • 1. De algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting ligt bij de directeur.

  • 2. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 44f

  • 1. Onze Minister en het college van burgemeester en wethouders maken nadere afspraken over de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting. Daarin worden in ieder geval afspraken gemaakt over:

    a. huisvesting;

    b. arbeid;

    c. dagbesteding van de betrokkene.

  • 2. De kosten van de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel, voor zover die betrekking hebben op het verblijf buiten de inrichting, komen ten laste van de gemeente, onverminderd het recht van betrokkene op een socialezekerheidsuitkering.

Artikel 44g

  • 1. Het verblijfsplan bestrijkt de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel. Het plan wordt in zijn geheel of in gedeelten vastgesteld door de directeur. Het verblijfsplan voor de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting wordt vastgesteld door de directeur en het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien een programma als bedoeld in artikel 44j wordt aangeboden, wordt bij de opstelling van het verblijfsplan het oordeel ingewonnen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de onderdelen van dat programma.

Artikel 44h

  • 1. Het verblijfsplan kan worden gewijzigd. Bij een wijziging wordt het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 18c, derde lid, van de wet, betrokken.

  • 2. Een wijziging in het verblijfsplan wordt zo veel mogelijk in overleg met betrokkene vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan meegedeeld.

  • 3. Artikel 44g is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44i

  • 1. In het verblijfsplan worden in ieder geval opgenomen:

    a. een diagnose van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene;

    b. een individueel begeleidingsplan.

  • 2. Indien een programma wordt aangeboden, wordt in het verblijfsplan ook opgenomen:

    a. het programma;

    b. de voorwaarden die zijn verbonden aan deelneming aan het programma, de afspraken met betrokkene over deelneming daaraan en de gevolgen van het niet nakomen van die afspraken;

    c. de naam van de trajectcoördinator, bedoeld in artikel 44k.

  • 3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde afspraken houden in ieder geval in dat betrokkene zich schriftelijk bereid verklaart deel te nemen aan het programma en te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 4. Het verblijfsplan wordt opgenomen in het penitentiair dossier.

Artikel 44j

  • 1. Gedurende het verblijf wordt een programma aangeboden, indien aannemelijk is dat betrokkene in staat en bereid is aan een programma deel te nemen.

  • 2. Indien ten aanzien van de betrokkene een specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, wordt in het programma met die problematiek rekening gehouden.

  • 3. Het programma is in ieder geval gericht op de ontwikkeling van vaardigheden van betrokkene ten aanzien van:

    a. zelfzorg en hygiëne;

    b. arbeid;

    c. scholing;

    d. besteding van vrije tijd;

    e. beheer van financiën;

    f. zelfstandig wonen;

    g. sociale omgang.

Artikel 44k

Indien een programma wordt aangeboden, wijst de directeur voor de betrokkene een trajectcoördinator aan.

De trajectcoördinator heeft tot taak:

a. betrokkene gedurende het gehele verblijf te begeleiden;

b. toezicht uit te oefenen op de naleving van de afspraken met betrokkene en op het voldoen aan de voorwaarden voor deelneming aan het programma;

c. over het verblijfsplan te rapporteren en te adviseren aan de directeur en, wat de laatste fase buiten de inrichting betreft, ook aan het college van burgemeester en wethouders;

d. verbindingen te leggen tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

Artikel 44l

  • 1. De selectiefunctionaris beslist over plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase op de grondslag van een advies van de directeur en het college van burgemeester en wethouders. Alvorens te adviseren winnen de directeur en het college van burgemeester en wethouders het oordeel van de trajectcoördinator in.

  • 2. Bij de beslissing over plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    a. het verloop van de tenuitvoerlegging, waaronder het gedrag van betrokkene, het nakomen van afspraken door hem en zijn gemotiveerdheid;

    b. het gevaar voor recidive;

    c. de mate waarin hij in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te dragen.

  • 3. Aan de plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase worden, behoudens nader door de directeur of het college van burgemeester en wethouders te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden gesteld:

    a. betrokkene gedraagt zich overeenkomstig de aanwijzingen van de trajectcoördinator en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma en verschaft aan dezen alle verlangde inlichtingen;

    b. hij doet tevoren melding aan de trajectcoördinator van een verandering van betrekking of woonplaats;

    c. hij maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

    d. hij onthoudt zich van het gebruik van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

  • 4. Van het stellen van bijzondere voorwaarden doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

  • 5. Betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase. Artikel 18, tweede en derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44m

  • 1. Indien betrokkene niet of niet meer in staat of bereid is deel te nemen aan het programma in de laatste fase buiten de inrichting dan wel te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden, kan de selectiefunctionaris hem op de grondslag van een advies van de directeur terugplaatsen in de inrichting.

  • 2. Alvorens te adviseren aan de selectiefunctionaris wint de directeur het oordeel van het college van burgemeester en wethouders- en de trajectcoördinator in.

  • 3. Betrokkene heeft het recht een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing, bedoeld in het eerste lid. Artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44n

  • 1. Bij overtreding van de in artikel 44l, derde lid, bedoelde voorwaarden kan de directeur beslissen tot:

    a. het geven van een waarschuwing aan betrokkene;

    b. wijziging of aanvulling van de aan plaatsing buiten de inrichting gestelde bijzondere voorwaarden.

  • 2. De directeur neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat hij het oordeel van de trajectcoördinator heeft ingewonnen en heeft overlegd met het college van burgemeester en wethouders.

    De directeur geeft betrokkene van een beslissing als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

    Van de overtreding van de voorwaarden en een beslissing als bedoeld in het eerste lid doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

Artikel 44o

De artikelen 15, eerste en tweede lid, en 17, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting.

Artikel 44p

  • 1. Betrokkene kan bij de beklagcommissie beklag doen over een beslissing als bedoeld in artikel 44n, eerste lid.

  • 2. De artikelen 60, tweede en derde lid, 61 tot en met 65, 67, met uitzondering van het derde lid, het vijfde lid, tweede volzin, en het zesde lid, en 68 tot en met 71 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44q

  • 1. De directeur voert de evaluatie uit van het verloop van het verblijf in de inrichting. De directeur en het college van burgemeester en wethouders voeren de evaluatie uit van het verloop van het verblijf buiten de inrichting in de laatste fase.

  • 2. In het evaluatieverslag wordt een visie op de persoon van betrokkene gegeven.

    Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende aspecten ten aanzien van hem:

    a. zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid en het herstel daarvan;

    b. de ontwikkeling van zijn vaardigheden met het oog op zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive;

    c. de ontwikkeling van zijn motivatie tot gedragsverandering;

    d. zijn oordeel over het verblijf;

    e. incidenten waarbij hij betrokken is geweest;

    f. punten die van belang zijn voor de nazorg.

  • 3. Het verslag komt tot stand in samenwerking met de trajectcoördinator, indien deze is aangewezen, en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 september 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtentwintigste september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat de nadere specifieke regelgeving met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Het kader voor de nadere regelgeving is de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de daarop gebaseerde Penitentiaire maatregel (Pm). De Pbw en de Pm zijn immers ook van toepassing op de tenuitvoerlegging van de ISD en op de rechtspositie van degene aan wie de ISD is opgelegd. Daarom is de nadere regelgeving inzake de ISD eveneens opgenomen in de Pm.

De voorgestelde regeling strekt tot uitvoering van artikel 38o, tweede en derde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze artikelleden zijn ongewijzigd gebleven in de wet inzake plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (wet van 9 juli 2004, Stb. 351). Ingevolge deze wet is de strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV) opgegaan in de ISD. Binnen het ISD-kader kan de bestaande toepassing van de SOV in stand worden gelaten. Het is de bedoeling dat de huidige praktijk van de SOV blijft bestaan, zolang de evaluatie van de SOV nog loopt.

Dit besluit bevat een nieuw hoofdstuk 9A van de Penitentiaire maatregel (Pm). Zoals de regeling van de SOV in het Wetboek van Strafrecht model heeft gestaan voor de regeling van de ISD, heeft de huidige regeling in hoofdstuk 9A model gestaan voor de regeling voor de ISD.

De nieuwe regeling is duidelijkheidshalve opnieuw uitgeschreven, maar komt wat structuur betreft grotendeels overeen met de huidige regeling. Het nieuwe hoofdstuk 9A voorziet in een gedifferentieerde aanpak. Mede met het oog op voortzetting van de huidige praktijk van de SOV onder de voorgestelde regeling, is de huidige systematiek van hoofdstuk 9A in tact gelaten. Daarom kan deze toelichting kort zijn en wordt in hoofdzaak volstaan met een toelichting op de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige regeling. De nota van toelichting op het huidige hoofdstuk 9A blijft dus van belang (Stb. 2001, 159, pp. 6 e.v.).

De wijzigingen vloeien voort uit het bredere toepassingsbereik van de ISD ten opzichte van de SOV. Voor de ISD komen immers ook andere groepen van hardnekkige veelplegers in aanmerking dan degenen die verslaafd zijn aan harddrugs. Nu de ISD ziet op verschillende groepen van veelplegers, wordt zij op verschillende wijze tenuitvoergelegd. Anders dan bij de SOV waarbij standaard een programma wordt aangeboden, vindt de tenuitvoerlegging van de ISD globaal gesproken op tweeërlei wijze plaats: een ISD zonder programma en een ISD met programma. Met programma wordt bedoeld een samenhangend pakket aan activiteiten en interventies, specifiek gericht op behandeling van de problematiek van de gedetineerde die de aanleiding vormt voor het stelselmatig plegen van strafbare feiten. Een ISD zonder programma houdt een sobere tenuitvoerlegging in en is bestemd voor veelplegers die (nog) niet (meer) in staat en bereid zijn om aan een programma deel te nemen. Ook bij een ISD zonder programma, zoals hiervoor bedoeld, wordt in zinvolle dagbesteding voorzien en wordt de gedetineerde zoveel mogelijk gestimuleerd om een meer actieve houding aan te nemen. Een ISD met programma is bestemd voor degenen die in staat en bereid zijn om deel te nemen aan een programma. In een ISD met programma kan een verslavingsproblematiek met zich brengen dat een programma wordt aangeboden dat de vergelijking met de huidige SOV kan doorstaan. Maar er kunnen ook andere programma’s worden aangeboden. In alle gevallen is er ruimte voor de voorbereiding van contact met degenen die verantwoordelijk zijn voor de nazorg.

De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt gerealiseerd door de inzet van extra detentiecapaciteit met de mogelijkheid van een personeelsintensief activiteitenaanbod en extra reclasseringsinzet bij onder meer de extramurale fase.

Over een conceptbesluit is advies uitgebracht door de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Rsj).

De Rsj heeft gewezen op het belang dat de ISD zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van betrokkene op zijn terugkeer in de maatschappij. Daartoe beveelt de Rsj aan dat aan de gedetineerde een basisprogramma wordt aangeboden.

In de algemene en artikelsgewijze toelichting is naar voren gebracht dat ook bij een sobere tenuitvoerlegging zonder specifieke programmering basisvoorzieningen worden aangeboden die bijdragen tot een zinvolle dagbesteding met het oog op de terugkeer in de maatschappij.

Bij de toepassing en uitvoering van de ISD zullen de daarop betrekking hebbende opmerkingen van de Rsj ter harte worden genomen.

De verdere opmerkingen van de Rsj hebben geleid tot verduidelijking van de toelichting op de artikelen 44i en 44p en tot aanvulling van artikel 44m, eerste lid.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 44b

Deze bepaling is wat de inhoud betreft ongewijzigd gebleven, met dien verstande dat SOV is vervangen door ISD en het begrip «gemeentebestuur» in het kader van het project dualisering gemeentebestuur is vervangen door «burgemeester en wethouders». Deze laatste wijziging is eveneens aangebracht in de artikelen 44e, 44f, 44g, 44k, 44l, 44m, 44n en 44q.

Artikel 44c

Deze bepaling is ongewijzigd gebleven. De overwegingen die destijds ten grondslag hebben gelegen aan de keuze voor een specifieke regeling van de laatste fase van de SOV en om niet aan te sluiten bij de regeling van het penitentiair programma, kunnen ook gelden voor de ISD, indien de tenuitvoerlegging van de laatste fase ervan buiten de inrichting plaatsvindt.

Artikel 44d

Deze bepaling voorziet in een gedifferentieerde en flexibele tenuitvoerlegging van de ISD. Niet langer is bepaald dat de tenuitvoerlegging geschiedt in drie fasen, zoals thans bij de SOV het geval is. Zulks staat overigens niet in de weg aan tenuitvoerlegging van de ISD in drie fasen.

Uitgangspunt is dat de ISD in een inrichting voor stelselmatige daders of een daartoe bestemde afdeling van een inrichting wordt tenuitvoergelegd (eerste lid). Dat kan ingevolge de artikelen 9 en 10a Pbw een inrichting of een afdeling zijn met een dubbele bestemming.

Met het oog op een flexibele toepassing is niet langer voorgeschreven dat de tenuitvoerlegging van de ISD in de inrichting plaatsvindt in een regime van beperkte gemeenschap. Tenuitvoerlegging in de inrichting kan dus zowel plaatsvinden in een regime van algehele gemeenschap als in een regime van beperkte gemeenschap.

De regeling in artikel 3 Pm inzake de duur van het dagprogramma en het aantal uren aan activiteiten en bezoek geldt ook voor de ISD.

Het tweede lid komt overeen met het huidige derde lid, zij het dat de door de directeur te stellen nadere regels voor het tijdelijk verlaten van de inrichting het gehele verblijf in de inrichting (niet slechts de tweede fase) betreffen.

In het derde lid is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de ISD (bedoeld in artikel 38o, derde lid, Sr) kan plaatsvinden buiten de inrichting. Anders dan bij het tijdelijk verlaten, bedoeld in het tweede lid, is bij de toepassing van het derde lid uitgangspunt dat betrokkene de laatste fase in haar geheel buiten de inrichting verblijft. Verblijf buiten de inrichting in de laatste fase is niet meer standaard in de ISD. Die mogelijkheid bestaat alleen voor degenen die in staat zijn met grotere vrijheden om te gaan en bereid zijn om aan de daaraan gestelde voorwaarden te voldoen en de daarvoor geldende afspraken na te komen.

Opmerking verdient dat ingevolge de artikelen 15 en 43 Pbw degene aan wie de ISD-maatregel is opgelegd, kan worden overgebracht naar een plaats waar hem de vereiste zorg en hulp kunnen worden geboden. Dit biedt de mogelijkheid om betrokkene gespecialiseerde hulp te bieden, b.v. op het terrein van de psychiatrie of verslavingszorg.

Artikel 44e

Deze bepaling komt in essentie overeen met het huidige artikel. Betrokkenheid van het college van burgemeester en wethouders is aan de orde, indien en voor zover de laatste fase buiten de inrichting wordt doorgebracht.

De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, dus ook voor de executie van de ISD in al haar fasen.

In het eerste lid is bepaald dat de directeur van de inrichting een – van de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie afgeleide – algemene verantwoordelijkheid heeft voor de tenuitvoerlegging van de ISD in de laatste fase. In artikel 8, eerste lid, van de Pm is een overeenkomstige regeling voor de tenuitvoerlegging van het penitentiair programma neergelegd. Dit betekent dat de directeur in de praktijk verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de gehele ISD, ook voor de laatste fase.

In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de ISD in de laatste fase buiten de inrichting ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die deelneemt aan de tenuitvoerlegging van de ISD. In dit verband wordt verwezen naar artikel 8, tweede lid, van de Pm. Daarin is onder meer bepaald dat degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het penitentiair programma, toezicht houdt op het dagelijkse verloop daarvan.

Met de uitvoering van de maatregel wordt gedoeld op de feitelijke en dagelijkse uitvoering van de laatste fase. Daarvoor is het college verantwoordelijk. Het college maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van zijn bevoegdheden en de ten dienste staande middelen en voorzieningen.

De Rsj heeft terecht gewezen op het belang van een adequate centrale aansturing van de tenuitvoerlegging en uitvoering van de laatste fase. In overleg met de partners zal worden bekeken hoe deze aansturing het beste gestalte kan krijgen.

Artikel 44f

Het is van belang dat de Minister van Justitie en de gemeenten die deelnemen aan de ISD en derhalve betrokken (kunnen) worden bij de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de ISD buiten de inrichting, nadere afspraken daarover maken. Het is niet noodzakelijk dat afzonderlijke afspraken met iedere gemeente worden gemaakt. Het is ook mogelijk om die afspraken met groepen van gemeenten te maken. Afspraken kunnen worden gegoten in een convenant. Wanneer daaraan in de lokale praktijk behoefte bestaat, kan de officier van justitie worden gemachtigd voor het sluiten van een dergelijk convenant.

Artikel 44g

De wijzigingen die in artikel 44g zijn aangebracht, vloeien voort uit de andere structurering van de ISD.

Artikel 44h

Deze bepaling is mutatis mutandis ongewijzigd gebleven.

Artikel 44i

De wijzigingen die zijn aangebracht, hangen samen met de omstandigheid dat tenuitvoerlegging van de ISD kan plaatsvinden zonder aanbod van een specifiek programma.

Het individueel begeleidingsplan maakt onderdeel uit van het verblijfsplan. Wanneer geen specifiek programma wordt aangeboden, geeft het begeleidingsplan een kort overzicht van de basisvoorzieningen die worden aangeboden aan de gedetineerde om hem voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij.

Artikel 44j

In het algemeen gedeelte is al naar voren gebracht dat de ISD op verschillende wijze kan worden tenuitvoergelegd. Dat is nodig, omdat de ISD ziet op verschillende groepen van stelselmatige daders en de persoon en de geaardheid van de daders verschillend zijn.

De ISD is als maatregel mede gericht op en geschikt voor de oplossing van een specifieke problematiek bij de verdachte waarmee het plegen van delicten samenhangt.

Gedurende het verblijf wordt een op gedragsbeïnvloeding gericht programma betrokkene aangeboden, indien zulks zinvol is met het oog op beëindiging van zijn recidive en de oplossing van een eventueel bij hem bestaande specifieke problematiek waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt. Indien betrokkene niet vatbaar is of wil zijn voor gedragsbeïnvloeding, kan een daarop gericht programma niet bijdragen aan beëindiging van zijn recidive en de oplossing van een specifieke problematiek. Dat aanbod blijft achterwege, wanneer betrokkene niet in staat en bereid is deel te nemen aan een op gedragsbeïnvloeding gericht programma. Betrokkene komt dan in een basisprogramma. Hem wacht dan een sobere tenuitvoerlegging, tenzij blijkt dat het aanbieden van een specifiek programma alsnog zinvol is. In het «niet bereid zijn» mag niet worden berust. Het streven is gericht op het bevorderen van de bereidheid tot deelneming aan een programma. Het personeel dient attent te zijn op mogelijkheden om niet bereidwilligen toe te leiden naar deelneming aan een programma en op positieve ontwikkelingen bij hen. Die bereidheid kan onder meer worden bevorderd wanneer niet bereidwilligen worden geconfronteerd met de positieve gevolgen van deelneming aan een programma door anderen.

Bij de beslissing of de stelselmatige dader voor programmering in aanmerking komt, kan gebruik worden gemaakt van het diagnose-instrument Risc, dat mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot oplegging van de ISD-maatregel.

Voor sobere detentie geldt ook dat met handhaving van het karakter van de ISD als vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij. Dat betekent dat hem daartoe strekkende basisvoorzieningen worden aangeboden. Bovendien sluit sobere detentie niet uit dat betrokkenen gedurende de tenuitvoerlegging alsnog aan een programma als bedoeld in artikel 44j zullen kunnen deelnemen, als zulks zinvol blijkt. Wijziging van sobere detentie in een tenuitvoerlegging met programma is dus mogelijk, terwijl ook wijziging van een ISD met programma in sobere detentie tot de mogelijkheden behoort (vgl. de vroegere plaatsing in unit 4 van een SOV-inrichting).

In een ingevolge het eerste lid aangeboden programma wordt rekening gehouden met het bestaan van criminogene factoren waarmee het stelselmatig plegen van strafbare feiten samenhangt (tweede lid). In dat geval zal het aangeboden programma er mede op gericht zijn een bijdrage te leveren aan de oplossing van die problematiek. Het tweede lid hangt samen met artikel 38m, derde lid, Sr.

Het derde lid is onveranderd gebleven. Het programma is in ieder geval gericht op de ontwikkeling van de in de onderdelen a tot en met g genoemde vaardigheden. De aard en de intensiteit van het programma hangen af van de persoon en de aard van betrokkene.

Artikel 44k

In de SOV wordt in alle gevallen een trajectbegeleider aangewezen. Het is niet zinvol deze verplichting te handhaven voor de ISD. De aanwezigheid van een – thans te noemen – trajectcoördinator wordt gekoppeld aan deelneming aan een programma. De aanduiding van de functie is gewijzigd in trajectcoördinator, omdat diens coördinerende rol voorop staat.

De voorgeschreven betrokkenheid van de verslavingsreclassering GGZ Nederland is geschrapt. Dat laat onverlet dat ook bij de aanwijzing van een trajectcoördinator voor een stelselmatige dader de verslavingsreclassering kan worden ingeschakeld.

Deze taakvermindering voor de (verslavings)reclassering leidt tot minder werk, voor zover deze minder dan thans zal worden ingeschakeld en voor zover minder thans uit haar kringen trajectcoördinatoren worden aangewezen. Dit effect zal zich naar verwachting niet of nauwelijks voordoen, omdat de SOV-praktijk vooralsnog blijft bestaan. Tegenover deze taakvermindering komen er daarentegen extra detentiecapaciteit en daarmee reclasseringsinzet specifiek beschikbaar voor de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel bovenop de reeds bestaande capaciteit. Daarbij komt dat de reclassering ook in het voortraject een belangrijke taak heeft gekregen. Iedere vordering van het openbaar ministerie tot oplegging van een ISD-maatregel zal gepaard gaan met de resultaten van de door de reclassering afgenomen Risc.

Daarnaast wordt erop gewezen dat een gemeente die betrokken is bij de uitvoering van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting een gemeenteambtenaar kan aanwijzen om de uitvoering van die laatste fase te coördineren en erop toe te zien dat de bij de uitvoering betrokken gemeentelijke diensten hun bijdrage leveren en goed met elkaar samenwerken. De trajectcoördinator kan daarbij faciliteren.

Overigens is de bepaling grotendeels ongewijzigd gebleven.

Artikel 44l

Ook deze bepaling is nagenoeg niet gewijzigd. Zij regelt de eventuele overstap van de betrokkene naar een verblijf buiten de inrichting. Die beslissing ligt in handen van de selectiefunctionaris. In de regel zal degene die in aanmerking komt voor plaatsing buiten de inrichting hebben deelgenomen aan een programma en zal hij deelnemen aan een op verblijf buiten de inrichting toegesneden programma.

Het stellen van een bijzondere voorwaarde kan bij voorbeeld een bijdrage leveren aan de oplossing van een andere verslavingsproblematiek dan een harddrugverslavingsproblematiek. Daarvoor geldt reeds de algemene voorwaarde, vermeld in het derde lid, onderdeel d.

Het bepaalde in het vierde lid is thans neergelegd in artikel 44n, vierde lid.

Artikel 44m

De bepaling is grotendeels ongewijzigd gebleven. De voorgestelde wijziging voorziet in de mogelijkheid van terugplaatsing, indien betrokkene niet meer in staat is deel te nemen aan het programma dan wel aan de daaraan verbonden voorwaarden te voldoen. Ook buiten verwijtbaarheid van betrokkene kan zich een situatie voordoen waarin hij feitelijk niet meer deelneemt aan het programma, dan wel niet meer voldoet aan de voorwaarden, welke ertoe noopt dat hij, om terugval te voorkomen, tijdelijk wordt teruggeplaatst.

Artikel 44n

Een gedeelte van het huidige vierde lid is als gezegd overgeheveld naar artikel 44l, vierde lid.

Artikel 44o

Deze bepaling is in essentie niet gewijzigd.

Artikel 44p

Deze bepaling is niet gewijzigd. Zij voorziet in de mogelijkheid van beklag tegen een beslissing van de directeur na overtreding van de voor de laatste fase geldende voorwaarden. Op (de mogelijkheid van) dat beklag zijn de in het tweede lid genoemde bepalingen van de Pbw van overeenkomstige toepassing.

Overigens staat er tegen een de gedetineerde betreffende door of namens de directeur genomen beslissing ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open bij de beklagcommissie.

Artikel 44q

In verband met het loslaten van een wettelijke drie fasenstructuur zijn het huidige tweede lid en de eerste volzin van het vierde lid geschrapt. De inhoud van het huidige vierde lid, tweede volzin, is als een nieuw onderdeel f overgeheveld naar het derde lid.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 2004, nr. 196.

Naar boven