Besluit van 24 augustus 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met een aantal aanpassingen met betrekking tot gezichtsveldverbeterende voorzieningen voor bedrijfsauto’s

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 juni 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-1290, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 21, 22, 26 en 71 van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 16 juli 2004, nr. W.09.04.0265/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 augustus 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-1876, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.3.32, vierde lid, wordt «rechterbuitenspiegel» vervangen door: linker- of rechterbuitenspiegel.

B

In artikel 5.3.45, vijfde lid, wordt «rechterbuitenspiegel» vervangen door «linker- of rechterbuitenspiegel» en wordt «artikel 5.3.45a, eerste lid» vervangen door: artikel 5.3.45a, eerste of tweede lid.

C

Artikel 5.3.45a komt te luiden:

Artikel 5.3.45a

  • 1. Onverminderd artikel 5.3.45 zijn bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977, voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich rechts van het voertuig bevinden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977 en met een bestuurderszitplaats aan de rechterzijde van het voertuig, voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich links van het voertuig bevinden.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor bedrijfsauto’s die in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn geregistreerd.

  • 4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het eerste en tweede lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de achtentwintigste september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit besluit zijn een drietal aanpassingen doorgevoerd ten aanzien van de verplichting tot het voeren van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurders van zware bedrijfsauto’s een beter zicht dienen te bieden op de kwetsbare weggebruikers die zich rechts van deze voertuigen bevinden. In de oude tekst van artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement was de verplichting tot het voeren van de hierboven genoemde gezichtsveldverbeterende voorziening verplicht gesteld voor bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die voor het vervoer van goederen ingericht zijn. De groep van voertuigen waarvoor de verplichting geldt is veranderd in bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977.

In de eerste plaats is hiermee de verplichting tot het voeren van deze voorziening beperkt tot voertuigen die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977. In de praktijk is gebleken dat het aanbrengen ervan vaak op praktische problemen stuitte bij voertuigen die vóór deze datum in gebruik zijn genomen, omdat geen geschikte plek kon worden gevonden om de gezichtsveldverbeterende voorziening aan te brengen. Dat vormde reden om bij deze groep van oude voertuigen nog eens expliciet te kijken naar het effect van de hierboven genoemde gezichtsveldverbeterende voorzieningen. Daaruit is naar voren gekomen dat het hier gaat om een beperkt aantal voertuigen (ongeveer 4000 stuks) waarmee een zeer beperkt aantal kilometers per jaar wordt gereden (ongeveer 1000 kilometer per voertuig). Met de voertuigen wordt doorgaans alleen in het kader van manifestaties gereden. Dat houdt in dat er voorzichtig met de voertuigen wordt omgesprongen en er bovendien veelal in optochten mee wordt gereden, waarbij naast de bestuurder ook een bijrijder aanwezig is. Vanuit dit perspectief is het niet nodig bevonden om voor deze voertuigen de verplichting tot het voeren van de voorziening in stand te laten.

In de tweede plaats is met de nieuwe tekst van artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement de groep voertuigen waarvoor de verplichting geldt omschreven als: bedrijfsauto’s, niet zijnde bussen of kampeerauto’s. Dit brengt, beter dan de oude tekst, tot uitdrukking dat de verplichting ook geldt voor zogeheten trekkers, voertuigen die bestemd zijn voor het voortbewegen van een oplegger. Bovendien zijn aldus bedrijfsauto’s die zijn ingericht voor het uitvoeren van andere werkzaamheden dan het vervoer van personen of goederen ook onder de verplichting gebracht. Het gaat hierbij om kraanwagens en soortgelijke voertuigen. Het is gewenst om deze voertuigen ook te voorzien van de genoemde gezichtsveldverbeterende voorzieningen omdat de risico’s op het punt van het gezichtsveld dezelfde zijn als die voor bedrijfsauto’s die zijn bestemd voor het vervoer van goederen.

In de derde plaats voorziet het nieuwe tweede lid van artikel 5.3.45a voor bedrijfsauto's met een bestuurderszitplaats aan de rechterzijde van het voertuig in een verplichting tot het voeren van de genoemde gezichtsveldverbeterende voorziening aan de linkerzijde van deze voertuigen. Deze verplichting komt in plaats van de verplichting om de voorziening aan de rechterzijde te voeren. Gebleken is dat er meer van dergelijke voertuigen rondrijden dan aanvankelijk werd gedacht. Het gaat hier om voertuigen als kolkenzuigers en bepaalde vuilniswagens. Deze rijden doorgaans met lage snelheid zeer dicht aan de rechterzijde van de weg. Het probleem bij deze voertuigen is dat de bestuurder bij het ontbreken van een adequate gezichtsveldverbeterende voorziening juist geen goed zicht heeft op de kwetsbare weggebruikers aan de linkerzijde van het voertuig. Deze uitbreiding van artikel 5.3.45a gaf ook aanleiding om de artikelen 3.3.32, vierde lid, en artikel 5.3.45, vijfde lid, van het Voertuigreglement aan te passen. In de ministeriële uitvoeringsregelingen zijn in verband met het opnemen van de nieuwe eis in artikel 5.3.45a, tweede lid, eisen gesteld inzake het specifiek te bereiken gezichtsveld.

Het ontwerpbesluit is op 27 april 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2004/0137/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Dit heeft niet geleid tot een reactie.

Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Verder is het ontwerpbesluit overeenkomstig artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994 op 26 april 2004 overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2003/2004, 29 398, nr. 5). Dit heeft niet geleid tot enige reactie.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven