Besluit van 23 augustus 2004, houdende algemene regels voor havenontvangstvoorzieningen (Besluit havenontvangstvoorzieningen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 mei 2004, nr. HDJZ/SCH/2004-1241, Hoofddirectie Juridische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op Bijlagen I, II, IV en V van het op 2 november 1973 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147) en met het op 17 februari 1978 te Londen totstandgekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332) en de artikelen 6, eerste, tweede en derde lid, 6a, zevende lid, en 6b van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2004, nr. W09.04.0216/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 augustus 2004, nr. HDJZ/SCH/2004-1691, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

§ 2. Aanwijzing havens

Artikel 2

Bij regeling van Onze Minister worden de havens aangewezen waarvan de havenbeheerders zorgdragen voor toereikende havenontvangstvoorzieningen die geschikt zijn voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en bij die aanwijzing te bepalen overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen.

§ 3. Havenafvalplannen

Artikel 3

Het havenafvalplan heeft betrekking op alle soorten scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen afkomstig van schepen die gewoonlijk de betrokken haven aandoen en bevat in ieder geval de volgende elementen:

a. een beoordeling van de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen, gelet op de behoefte van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen;

b. een beschrijving van het soort havenontvangstvoorzieningen en de capaciteit daarvan;

c. een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor de ontvangst en inzameling van scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen;

d. een beschrijving van het tariefsysteem, waarvan in ieder geval de grondslagen van de bijdragen bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de wet alsmede de hoogte van deze bijdragen deel uit maken;

e. procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen;

f. procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere betrokken partijen;

g. soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen, voor een in het plan aangeduide periode;

h. een overzicht van de toepasselijke wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;

i. vermelding van een of meer functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het plan;

j. een beschrijving van eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;

k. een beschrijving van de methoden voor het registreren van het feitelijk gebruik van de havenontvangstvoorzieningen;

l. een beschrijving van de methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen, en,

m. een beschrijving van de wijze waarop scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen worden verwijderd.

Artikel 4

Indien in de werking van de haven, of in de bedrijfsvoering van de in de haven gevestigde havenontvangstvoorzieningen, significante veranderingen plaatsvinden, stelt de havenbeheerder, onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde, zo spoedig mogelijk een geactualiseerd havenafvalplan vast.

Artikel 5

Op de voorbereiding van het havenafvalplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 6

  • 1. De havenbeheerder zendt binnen veertien dagen na vaststelling van het havenafvalplan dit plan aan Onze Minister ter verkrijging van goedkeuring.

  • 2. Het havenafvalplan gaat vergezeld van een afschrift van de naar voren gebrachte zienswijzen en de verslagen, bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7

  • 1. De havenbeheerder maakt het goedgekeurde havenafvalplan binnen veertien dagen na de goedkeuring op zodanige wijze bekend dat de inhoud van het havenafvalplan voor een ieder toegankelijk is.

  • 2. Onverminderd het eerste lid verstrekt de havenbeheerder, al dan niet op elektronische wijze, aan iedere havengebruiker een uittreksel van het havenafvalplan waarin in ieder geval de volgende elementen zijn opgenomen:

    a. een korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen;

    b. de locatie van de havenontvangstvoorzieningen voor iedere aanlegplaats, met een toelichtende tekening of kaart;

    c. een lijst van de gewoonlijk verwerkte soorten scheepsafval, schadelijke stoffen en restanten van schadelijke stoffen;

    d. een lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;

    e. een beschrijving van de afgifteprocedures;

    f. een beschrijving van het tariefsysteem, waarvan in ieder geval de grondslagen van de bijdragen bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de wet alsmede de hoogte van deze bijdragen deel uit maken, en,

    g. procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen.

§ 4. Melding tekortkomingen en klachtenprocedure

Artikel 8

  • 1. Indien naar het oordeel van de kapitein havenontvangstvoorzieningen ontoereikend zijn, kan hij of zijn vertegenwoordiger dit aan de desbetreffende havenbeheerder melden.

  • 2. De havenbeheerder registreert de melding, voorziet deze van de datum van ontvangst en zendt een afschrift van de melding aan de inspecteur-generaal.

  • 3. De beheerder stelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar aanleiding van de melding, alsmede van de eventuele conclusies die hij daaraan verbindt.

  • 4. De beheerder doet de inspecteur-generaal een afschrift toekomen van het geschrift, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister wordt een formulier vastgesteld waarmee de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

  • 6. Meldingen over de vermeende ontoereikendheid van in Nederland aanwezige havenontvangstvoorzieningen die vanwege het secretariaat van de Internationale Maritieme Organisatie aan Nederland worden doorgeleid worden in ontvangst genomen door de inspecteur-generaal. De inspecteur-generaal voorziet de melding van de datum van ontvangst en zendt een afschrift van de melding aan de havenbeheerder. De havenbeheerder zendt de inspecteur-generaal een schriftelijke en gemotiveerde reactie op deze melding. De inspecteur-generaal draagt zorg voor de verzending van een afschrift van deze reactie aan het secretariaat van de Internationale Maritieme Organisatie.

  • 7. De inspecteur-generaal is belast met het verzenden van de afschriften, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder f, van de richtlijn.

§ 5. Indirecte financiering pleziervaartuigen en vissersvaartuigen

Artikel 9

  • 1. De havenbeheerder laat het heffen van een bijdrage bij iedere aanloop achterwege jegens de exploitant van een pleziervaartuig waarmee ten hoogste twaalf passagiers mogen worden vervoerd, indien hij met de exploitant een overeenkomst is aangegaan, inhoudende:

    a. dat deze een periodieke vergoeding verschuldigd is als bijdrage in de kosten van het in de desbetreffende haven in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van scheepsafval, ongeacht het aantal malen dat het schip gedurende die periode die haven aandoet, en,

    b. het voldoen van de bijdrage de kapitein van het schip het niet overdraagbare recht geeft gedurende het verblijf van het schip in de desbetreffende haven of havens scheepsafval af te geven bij een havenontvangstvoorziening zonder daarvoor een afzonderlijke vergoeding verschuldigd te zijn. De havenbeheerder kan de hoeveelheid, de eigenschappen en de wijze van afgifte van het desbetreffende scheepsafval bepalen.

  • 2. De havenbeheerder heft geen bijdrage bij de aanloop van een vissersvaartuig indien de exploitant van dat vaartuig aantoont dat hij een overeenkomst heeft gesloten met een bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoon die hem tegen betaling van een periodieke bijdrage het recht verleent scheepsafval af te geven aan een havenontvangstvoorziening, ongeacht het aantal malen dat het schip gedurende die periode zijn haven aandoet.

§ 6. Wijzigingen in andere besluiten

Artikel 10

Het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

1. De artikelen 12 en 12A vervallen.

2. In de artikelen 9, tweede en vijfde lid, 10, vierde lid, onder b, 13C, tweede lid, onder a en b, 14, tweede lid, 15, zesde en zevende lid, onder a, tweede volzin, onder c, onderdeel 1° en onder d, en negende lid, 16, derde lid, onder a, onderdelen 2° en 3°, 17, tweede lid, 18, eerste lid, en 19 wordt «ontvangstvoorzieningen» telkens vervangen door: havenontvangstvoorzieningen.

Artikel 11

Het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 7 vervalt.

2. Artikel 7A komt te luiden:

Artikel 7A

  • 1. De beheerders van losplaatsen gelegen in havens, die krachtens artikel 6 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen, waar schepen schadelijke vloeistoffen lossen, treffen zodanige voorzieningen dat dergelijke schepen hun ladingtanks geheel kunnen leeglossen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5A en 8 alsmede de Standards.

  • 2. Bij losplaatsen als bedoeld in het eerste lid worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat de inhoud van slangen of leidingen van de walinstallatie, welke gebruikt zijn voor het lossen van schadelijke vloeistoffen, terugstroomt in het schip.

  • 3. Indien naar het oordeel van de kapitein van een schip als bedoeld in het eerste lid, of zijn vertegenwoordiger, bij losplaatsen de voorzieningen als bedoeld in dit artikel, ontoereikend zijn, kan hij zulks melden aan de havenbeheerder. Artikel 8, tweede tot en met vierde lid, van het Besluit havenontvangstvoorzieningen is van overeenkomstige toepassing op de afwikkeling van de melding.

3. In de artikelen 5A, zesde lid, onder a en b, zevende lid, onder b, en 8, derde lid, vierde lid, onder b, onderdeel 3°, vijfde lid, onder a, onder b, onderdeel 2°, zesde lid, onder a en c, onderdeel 2°, zevende lid, onder a, en c, onderdeel 2°, achtste en negende lid, wordt «ontvangstvoorziening» telkens vervangen door: havenontvangstvoorziening.

4. In artikel 5A, zesde lid, onder c, 8, tweede lid, onder b, onderdeel 2°, vijfde lid, onder b, onderdeel 2°, zesde lid, onder c, onderdeel 2° en zevende lid, onder c, onderdeel 2° en artikel 9, tweede lid, onder g, wordt «ontvangstvoorzieningen» telkens vervangen door: havenontvangstvoorzieningen.

Artikel 12

De artikelen 7 en 8 van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen vervallen.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit havenontvangstvoorzieningen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de drieëntwintigste september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In het onderhavige besluit zijn regels opgenomen ter uitvoering van het op 2 november 1973 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188) (hierna: het verdrag) en van richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332) (hierna: de richtlijn). Daarnaast voorziet dit besluit in enige wetstechnische aanpassingen van bestaande regelgeving.

De doelstelling van dit besluit is tweeërlei. Enerzijds moeten verdrag en richtlijn omgezet worden in Nederlandse regelgeving. Anderzijds kan van de gelegenheid dat de richtlijn terzake nieuwe implementatieverplichtingen met zich brengt gebruik worden gemaakt om de bestaande regels doelmatiger te formuleren. Op die manier kan enige reductie van het aantal regels voor de scheepvaart worden bereikt.

2. Implementatie van het verdrag

Van het verdrag maken een viertal bijlagen deel uit die elk betrekking hebben op een specifieke groep van voor het zeemilieu schadelijke stoffen. Het betreft achtereenvolgens bijlage I voor olie en oliehoudende stoffen en mengsels, bijlage II voor in bulk vervoerde vloeibare chemicaliën, bijlage IV voor sanitair afval en bijlage V voor huishoudelijk afval. Elk van deze bijlagen bevat verplichtingen voor de lidstaten om zorg te dragen voor voldoende havenontvangstvoorzieningen, alsmede enige aanvullende regels over de afdoening van klachten bij de vermeende ontoereikendheid van deze voorzieningen. Bijlage II bevat ook nog enige regels met betrekking tot de wijze van afgifte van restanten van vloeibare chemicaliën aan havenontvangstvoorzieningen. De desbetreffende verplichtingen zijn geïmplementeerd in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen (bijlage I), het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen (bijlage II) en het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen (bijlage V). Op korte termijn wordt voorzien in de implementatie van bijlage IV in een nieuw Besluit sanitair afval zeeschepen. In het onderhavige besluit worden deze regels waar mogelijk vervangen door voor alle categorieën schadelijke stoffen gelijkluidende regels, die uitsluitend worden opgenomen in dit besluit. Regels uit de genoemde bijlagen die specifiek zijn bedoeld voor een afzonderlijke categorie schadelijke stoffen blijven wel in de evengenoemde besluiten opgenomen. Op deze wijze kan het aantal regels voor de scheepvaart enigszins worden teruggedrongen. Een zelfde benadering zal worden gevolgd bij de mede op dit besluit te baseren ministeriële regeling. De bestaande regelingen waarbij de havens zijn aangewezen op wie verplichtingen tot het voorhanden hebben van havenontvangstvoorzieningen rusten1 vervallen van rechtswege bij de inwerkingtreding van dit besluit. Van evenbedoelde nieuwe regeling maakt een nieuwe aanwijzing deel uit.

3. Implementatie van de richtlijn

Ter implementatie van de richtlijn is de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs) gewijzigd2. De achtergronden van de richtlijn zijn uitvoerig beschreven in de memorie van toelichting bij het voorstel tot voornoemde wetswijziging3. Kort samengevat wordt met de richtlijn beoogd de bescherming van het zeemilieu te vergroten door het aanscherpen van de verplichtingen die door de lidstaten van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) zijn vastgelegd in het verdrag.

De kern van de richtlijn bestaat uit de verplichte afgifte van scheepsafval bij havenontvangstvoorzieningen. Het verdrag voorziet niet in een algemeen geformuleerde afgifteplicht, doch slechts in de afzonderlijke verplichting, neergelegd bijlage II, om sommige restanten van schadelijke stoffen af te geven. Om de scheepvaart in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, dienen de lidstaten te zorgen voor de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen. In artikel 6 van de Wvvs is aan de havenbeheerders de opdracht gegeven te zorgen voor toereikende voorzieningen. Dat wil zeggen dat er in elke zeehaven zodanige voorzieningen aanwezig moeten zijn dat de scheepvaart die gewoonlijk van die haven gebruik maakt, daar het scheepsafval kan afgeven, zonder onnodig oponthoud, na een verplichte vooraanmelding. Schepen dienen een bijdrage te betalen bij iedere aanloop, ongeacht of zij feitelijk scheepsafval afgeven. Het grootste gedeelte van de richtlijn is geïmplementeerd op wetsniveau. In dit besluit worden enkele bepalingen die ter implementatie van de richtlijn in de Wvvs zijn opgenomen nader uitgewerkt. Het betreft hier voornamelijk bepalingen die nadere uitwerking geven aan artikel 5 en bijlage I van de richtlijn, waar inhoud en wijze van vaststelling van het havenafvalplan zijn geregeld. Daarnaast zijn de hoofdlijnen voor de klachtenprocedure voor vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen geregeld. Verder zijn enige regels vastgesteld met betrekking tot de financiering van de afgifte van en verwerking van afvalstoffen afkomstig van de pleziervaart en de visserij.

4. Het havenafvalplan

Zoals in paragraaf 3 aangegeven is, dient de havenbeheerder te zorgen voor een toereikend aanbod van havenontvangstvoorzieningen. De wet zegt daarover, in navolging van de richtlijn en het verdrag, dat deze voorzieningen zodanig moeten zijn dat de scheepvaart er zonder onnodig oponthoud scheepsafval en ladingresiduen kan afgeven. Uit artikel 4 van de richtlijn volgt dat havenontvangstvoorzieningen toereikend zijn, indien zij geschikt zijn voor de ontvangst van de soorten en hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen van schepen welke de haven gewoonlijk aandoen, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers van de haven, de grootte en de geografische ligging van de haven, het soort schepen dat de haven aandoet en de eventueel te verlenen ontheffingen. Het is evident dat deze omstandigheden per haven sterk kunnen verschillen. Om die reden bevat de richtlijn geen nadere regels met betrekking tot de wijze waarop moet worden voorzien in het aanbod van havenontvangstvoorzieningen, maar laat de richtlijn dit, in beginsel, aan de havenbeheerder zelf over. Volledige vrijheid heeft de havenbeheerder echter niet.

Voor elke haven dient een zogenaamd afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan te worden vastgesteld. In Nederland is dit plan inmiddels bekend komen te staan als het «havenafvalplan», regelmatig als HAP aangeduid.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de richtlijn moet het plan na overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder de havengebruikers of hun vertegenwoordigers worden uitgewerkt en vastgesteld. In artikel 6, derde lid, van de Wvvs is deze verplichting geïmplementeerd. In het onderhavige besluit worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van de totstandkomingsprocedure en de inhoud van het havenafvalplan.

Wat de functie van het plan betreft, moet er op worden gewezen dat het havenafvalplan niet primair een regulerende functie heeft, zoals bijvoorbeeld een bestemmingsplan op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het bevat in beginsel geen bepalingen die voor burgers bindend zijn, al kan dit onder omstandigheden wel het geval zijn. De havenbeheerder kan er voor kiezen het tarief, bedoeld in artikel 6a, tweede lid, van de Wvvs als onderdeel van het havenafvalplan te laten vaststellen. Een verplichting daartoe heeft hij niet. Wel moet het tarief, onafhankelijk van de wijze van vaststelling (ook) in het plan worden opgenomen. Het plan heeft een belangrijke communicatieve functie. Havengebruikers kunnen het raadplegen om, bijvoorbeeld, te bezien welke havenontvangstvoorzieningen in de haven bestaan, wanneer deze beschikbaar zijn, welke bijdragen bij aanloop moeten worden betaald en wat de grondslagen zijn van de vergoeding voor de afgifte van scheepsafval waarvan de afgifte en verwerking niet indirect gefinancierd wordt. De afspraken die de havenbeheerder maakt met havengebruikers of hun vertegenwoordigers en de in zijn haven gevestigde afvalbedrijven met betrekking tot het serviceniveau, bedrijfsuren, werkwijze etc. zullen in het havenafvalplan moeten worden opgenomen.

De inhoud van het plan is grotendeels descriptief. Zoals hierboven is aangegeven kan een havenafvalplan, onder omstandigheden, ook een normatief element bevatten.

Regels ten aanzien van het interne functioneren van havenontvangstvoorzieningen worden niet in de Wvvs, in dit besluit, of in het havenafvalplan vastgesteld. Voor zover deze regels nodig zijn, worden die bij of krachtens de Wet milieubeheer gesteld. De houders van havenontvangstvoorzieningen zijn overigens vergunningplichtig op grond van de milieuwetgeving.

Het plan dient wel de procedure voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen te bevatten. Het plan zal in elk geval een beschrijving van de in artikel 8 van dit besluit neergelegde procedure moeten bevatten. Daarnaast biedt bijlage I bij de richtlijn en artikel 3, onderdeel e, van dit besluit ruimte voor de havenbeheerder die procedures in het plan te completeren. Daarbij moet met name worden gedacht aan regels voor de fase tussen ontvangstbevestiging en de uiteindelijke reactie op de klacht. Het is aan de havenbeheerder overgelaten op welke wijze hij het onderzoek verricht, of hij de klager (of diens vertegenwoordiger) mondeling wil horen, en welke termijnen moeten worden gehanteerd.

Om redenen van doelmatigheid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard op de wijze van voorbereiding van het plan. Voor zover het plan een bindend element bevat, zal het als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt, en zijn de op besluiten betrekking hebbende afdelingen van die wet mede van toepassing op de bekendmaking van het plan en de mededeling aan belanghebbenden en derden.

5. Klachten bij vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen

Ondanks het feit dat de havenbeheerder na overleg met de havengebruikers of hun vertegenwoordigers zorg draagt voor een toereikend voorzieningenniveau, kan het zijn dat individuele havengebruikers menen dat de havenontvangstvoorzieningen tekort schieten. Zowel uit de bijlagen I, II, IV en V bij het verdrag, als uit de richtlijn vloeit voort dat de kapitein het recht heeft zich bij de desbetreffende autoriteiten te beklagen over vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen. Het ligt dan in de rede dat een procedure wordt vastgesteld waarin de behandeling van dergelijke klachten is geregeld. Immers, voorkomen moet worden dat dit klachtrecht inhoudsloos wordt. In de artikelen 12A, tweede lid, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen, 7, achtste lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen en 8, tweede lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen was de kern van deze klachtprocedure reeds neergelegd, ter uitvoering van de overeenkomstige bepalingen van het verdrag. Artikel 6b van de Wvvs schrijft thans voor dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de ontvangst en behandeling van klachten over de vermeende ontoereikendheid van voorzieningen.

In dit besluit is die verplichting als volgt uitgewerkt. De hoofdlijnen van de klachtprocedure zijn in artikel 8 van dit besluit neergelegd. In dat artikel worden de bestaande voorschriften uit evenbedoelde besluiten geharmoniseerd, met dien verstande dat er ter beperking van de administratieve lasten van het scheepvaartbedrijfsleven enige dwingende elementen uit die regels worden weggelaten. In de eerste plaats is duidelijker dan voorheen geformuleerd dat de kapitein het recht heeft een klacht in te dienen, en dat hij daartoe dus niet verplicht is. In de tweede plaats is de verplichting van de kapitein om een dubbele melding te doen, zowel aan de havenbeheerder, als aan het hoofd van de Scheepvaartinspectie, komen te vervallen. In plaats daarvan kan de kapitein volstaan met het doen van één melding, aan de havenbeheerder. In artikel 8 is voorgeschreven dat de havenbeheerder de melding doorzendt aan de inspecteur-generaal. In de derde plaats is de verplichting voor de kapitein om van elke indiening van een klacht een melding in het oliejounaal of het ladingjournaal te doen geschrapt. Deze verplichting vloeit niet voort uit het verdrag of de richtlijn. Bij gebreke aan een internationaal- of Europeesrechtelijke verplichting om die regel te stellen, en bij gebreke aan een dringende noodzaak daartoe is het verantwoord die regel te schrappen.

In artikel 8, eerste lid, van dit besluit is nu geregeld dat de klacht kan worden ingediend door de kapitein bij de havenbeheerder. Aan de kapitein is, evenals onder de oude regelgeving het geval was, een ruime beoordelingsmarge gelaten met betrekking tot de opportuniteit van het gebruik van het klachtrecht. De havenbeheerder is verplicht de datum van ontvangst aan te tekenen en de klacht in afschrift aan de inspecteur-generaal te zenden. De wijze waarop de havenbeheerder de klacht intern behandelt wordt niet in artikel 8 geregeld. Dit wordt aan de havenbeheerder overgelaten, met dien verstande dat hij daarover nadere regels kan opnemen in zijn havenafvalplan. Artikel 3, onderdeel e, van dit besluit biedt daarvoor voldoende ruimte. Wel is in artikel 8, derde lid, opgenomen dat de havenbeheerder schriftelijk en gemotiveerd reageert op de klacht, en aangeeft welke consequenties hij aan de uitspraak verbindt. De reactie moet aan de kapitein worden gegeven. Omdat het schip doorgaans niet wacht op de afhandeling, is geregeld dat de reactie ook aan de vertegenwoordiger van de kapitein, bijvoorbeeld een scheepsagent, kan worden gestuurd. Een afschrift van de reactie wordt aan de inspecteur-generaal gezonden.

De inspecteur-generaal wordt in artikel 8, zesde en zevende lid, ook belast met een aantal andere administratieve taken. Indien een klacht over de ontoereikendheid van havenontvangstvoorzieningen in Nederland door een andere staat door tussenkomst van de IMO bij de Nederlandse regering wordt ingediend, draagt de inspecteur-generaal zorg voor het ter kennis brengen van die klacht aan de havenbeheerder en de verzending van de reactie van de havenbeheerder aan de IMO. Voorts wordt de inspecteur-generaal belast met het doen van de op grond van artikel 12, eerste lid, onder f, van de richtlijn verplichte meldingen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

6. Financiering inzameling en verwerking scheepsafval pleziervaart en visserij

Artikel 6a, zevende lid, van de Wvvs geeft de mogelijkheid om van pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd en vissersvaartuigen een periodieke vergoeding te vragen, ongeacht het aantal aanlopen in een haven, in plaats van de indirecte bijdrage die verschuldigd is bij iedere aanloop van een (aangewezen) haven. In artikel 9 van dit besluit is hieraan uitvoering gegeven.

Artikel 9, eerste lid, schrijft voor dat indien de havenbeheerder een dergelijk systeem wil toepassen, hij daartoe met de exploitant van een pleziervaartuig een overeenkomst sluit. Voor de goede orde zij er op gewezen dat als een havenbeheerder met een schipper niet een dergelijke overeenkomst sluit, hij van die schipper per aanloop een bijdrage dient te heffen. Indien een dergelijke overeenkomst niet tot stand komt, blijft artikel 6a, eerste lid, van de Wvvs dus gewoon gelden. Artikel 9, eerste lid, ziet overigens uitsluitend op de beheerders van jachthavens die deel uitmaken van een havencomplex, aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, van de Wvvs. Op andere jachthavens is niet de Wvvs, maar de Wet milieubeheer van toepassing. Voor een nadere toelichting op de verhouding tussen beide toepassingsbereiken zij verwezen naar paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het meergenoemde voorstel van wet. Artikel 9, eerste lid, van dit besluit bevat een met artikel 6a, derde lid, van de Wvvs corresponderend recht. Het geeft de havenbeheerder de mogelijkheid om het afgifterecht van de schippers te beperken, teneinde afvaltoerisme te kunnen voorkomen. Hetgeen wordt afgegeven boven de door de havenbeheerder bepaalde hoeveelheid, zal de schipper zelf moeten bijfinancieren.

In Nederland functioneert voor de visserijsector al geruime tijd een systeem waarbij de exploitanten van vissersvaartuigen een abonnement afsluiten met een rechtspersoon, de Stichting Financiering Afvalstoffen Visserij (SFAV), dat hen in staat stelt in alle visserijhavens scheepsafval af te geven, ongeacht het aantal aanlopen per tijdsperiode. De geldstroom tussen scheepsexploitant en exploitant van de havenontvangstvoorziening verloopt geheel via de SFAV. De havenbeheerder speelt hier geen rol. Het overgrote deel van de visserij neemt deel aan deze regeling, die bevredigend functioneert. Dit systeem, dat geheel in overeenstemming is met artikel 8 van de richtlijn, dient behouden te blijven. Om het systeem van de SFAV in te passen in de regelgeving, is in artikel 9, tweede lid, bepaald dat de havenbeheerder afziet van de heffing van een bijdrage wanneer de kapitein aantoont dat hij een abonnement heeft bij een aangewezen rechtspersoon. Het ligt in de bedoeling de SFAV als zodanig bij ministeriële regeling aan te wijzen.

Tariefstelling op grond van artikel 9 heeft naar verwachting geen effect op de concurrentiepositie van de Nederlandse visserijhavens of jachthavens die deel uitmaken van een krachtens artikel 6 van de Wvvs aangewezen haven.

7. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Mede ter vermindering van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven is de mogelijkheid te klagen over vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen in dit besluit, uitdrukkelijk als een recht, en niet als een verplichting geformuleerd. In dit opzicht leidt dit besluit daarom niet tot administratieve lasten. Verder zijn een aantal informatieverplichtingen, te weten de verplichting van de kapitein om de Inspectie Verkeer en Waterstaat te informeren bij het indienen van een klacht en de verplichting aantekening te houden in het oliejournaal of het ladingjournaal van het feit dat er een klacht is ingediend, geschrapt. In paragraaf 5 van deze nota is nader op de klachtprocedure ingegaan. Aangezien in het desbetreffende peiljaar geen klachten zijn ingediend zijn de administratieve lasten bij een eerdere inventarisatie niet gekwantificeerd. Indien na inwerkingtreding van dit besluit blijkt dat het aantal klachten toeneemt zal dit bij de eerstvolgende nulmeting alsnog gebeuren.

De gegevens die de havenbeheerders behoeven ter completering van de havenafvalplannen blijken voor het overgrote deel bij de havenbeheerders zelf reeds voorhanden. Wat betreft de invulling van artikel 3, onderdelen g, l, en m, van dit besluit kunnen uit de op grond van de milieuwetgeving in te leveren zogeheten S-formulieren de nodige gegevens worden afgeleid. De hiermee gemoeide administratieve lasten zijn reeds verantwoord in meergenoemde memorie van toelichting.

Dit besluit leidt voorts tot enige toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het betreft hier de lasten gemoeid met het bijhouden van de havenafvalplannen en de lasten die de visserijsector heeft in het kader van het toezicht op de naleving van artikel 9, tweede lid. De toename van deze lasten wordt als volgt gekwantificeerd.

Iedere drie jaar wordt voor iedere haven, aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, van de wet een nieuw havenafvalplan vastgesteld. In totaal gaat het om ongeveer 25 havens. Verwerking van een nieuw plan kost aan postverwerking (op papier of elektronisch) 10 minuten, aan intellectuele kennisname 30 minuten en aan verwerking in de administratieve organisatie 80 minuten. In totaal is daarmee 120 minuten per havenafvalplan gemoeid. Er wordt uitgegaan van kennisname door 150 cargadoorsbedrijven en 25 afvalinzamelbedrijven. Bij deze aanname is rekening gehouden met filialen en nevenvestigingen, in die zin dat wordt aangenomen dat elke cargadoor en inzamelaar uitsluitend regionaal werkt. De interne lasten per handeling worden gewaardeerd tegen een tarief van € 50,– per uur. Er is geen sprake van externe lasten. De frequentie van de jaarlast wordt, als uitvloeisel van een driejaarlijkse plancyclus, bepaald op 0,33. De jaarlijkse last per bedrijf bedraagt daarom € 33,33. De totale administratieve lasten, gemoeid met deze kennisnameverplichting bedragen € 5833,–. Deze berekening is in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Cargadoors opgesteld.

De administratieve lasten van de visserijsector, gemoeid met het toezicht op de naleving, verloopt in zeer belangrijke mate via de SFAV. De SFAV verzamelt twee maal per jaar de voor het toezicht op de naleving nodige overzichten en gegevens uit de bedrijfsvoering en stelt deze op papier of elektronisch ter beschikking aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Per keer is hiermee ongeveer twee uur gemoeid. De interne lasten worden gewaardeerd tegen € 50,– per uur. Er is geen sprake van externe lasten. De frequentie van de last wordt bepaald op twee maal per jaar. De jaarlijkse last van de SFAV bedraagt daarom € 200,–. Aangezien de Inspectie Verkeer en Waterstaat via deze informatievoorziening al beschikt over het gegeven of een individuele visser wel of niet is aangesloten bij de SFAV, behoeft bij een eventuele controle aan boord in beginsel niet gevraagd te worden naar documentatie met betrekking tot die relatie.

Het geheel van de administratieve lasten gemoeid met dit besluit bedraagt dus € 6033,–. Dit bedrag wordt verdisconteerd in de reductiedoelstelling van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bij brief van 14 januari 2004, no. G/V-04/000444/VV, is een ontwerp van dit besluit ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege administratieve lasten (Actal). Bij brief van 13 februari 2004, no. RL/EA/2004/032, heeft Actal een reactie gegeven. Op verzoek van het college is bovenstaande kwantificering van de administratieve lasten toegevoegd. Voorts heeft de reactie van Actal aanleiding gegeven de nota van toelichting op enige andere punten te verduidelijken en aan te vullen. Naar het oordeel van Actal is onduidelijk of havenbeheerders tot het bedrijfsleven behoren. Dezerzijds wordt op dat punt volstaan met vermelding van het uitgangspunt dat havenbeheerders in de zin van meergenoemd wetsvoorstel, en dit besluit, niet als zodanig zijn aangemerkt.

8. Externe consultatie

Een voorontwerp van dit besluit is ter consultatie aangeboden aan de Nationale Havenraad, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, de Stichting de Noordzee, de Vereniging van Ondernemingen in de Milieudienstverlening ten behoeve van de Scheepvaart en de Vereniging van Rotterdamse Cargadoors. De ontvangen reacties zijn aanleiding geweest tekst en toelichting op vele punten bij stellen.

9. Bestuurlijke lasten

In paragraaf 10.5 van meergenoemde de memorie van toelichting is reeds een verantwoording gegeven van de bestuurlijke lasten gemoeid met de vaststelling en goedkeuring van het havenafvalplan.

Wat betreft de bestuurlijke lasten voor de inspecteur-generaal die voortvloeien uit de klachtenprocedure, moet worden opgemerkt dat het aantal klachten de afgelopen jaren zeer gering is geweest. Gemiddeld wordt er één klacht per jaar ingediend. Als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 12b van de Wvvs moet rekening worden gehouden met een stijging van het aantal klachten die proportioneel zal zijn met de verwachte stijging van het aantal afgiftes. Zelfs als dit aantal afgiftes flink zou toenemen, zal het absolute aantal klachten naar verwachting laag blijven. De bijkomende belasting van de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat als gevolg van dit besluit moet daarom als gering worden aangemerkt.

10. Medeverantwoordelijkheid

Dit besluit is tot stand gekomen onder medeverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze nota is mede namens de staatssecretaris vastgesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In een ministeriële regeling zal per haven aangegeven worden voor welke soorten schadelijke stoffen in ieder geval toereikende havenontvangstvoorzieningen aanwezig dienen te zijn. Daarbij zal de bestaande categorisering van havens in beginsel gehandhaafd blijven. Deze regeling komt in de plaats van de bestaande regelingen die voor iedere categorie schadelijke stof de havens aanduiden die voor de desbetreffende afvalsoort voor toereikende voorzieningen zorg moeten dragen.

Artikel 3

Artikel 3 geeft de elementen aan die het havenafvalplan in ieder geval moet bevatten. Bij de goedkeuring zal er op worden toegezien dat deze elementen van het plan deel uit maken.

In onderdeel b is de verplichting opgenomen om in het havenafvalplan een beschrijving van, onder meer, het soort havenontvangstvoorzieningen op te nemen. Daarmee wordt beoogd dat de havenbeheerder in het havenafvalplan in ieder geval aangeeft welke havenontvangstvoorziening geschikt is voor de inzameling van welke soort scheepsafval.

In onderdeel c wordt in overeenstemming met bijlage I van de richtlijn aangegeven dat het havenafvalplan een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van scheepsafval moet bevatten. Nu deze beschrijving doorgaans per scheepstype verschilt, moet de mate van detaillering van de beschrijving zodanig zijn dat uit het havenafvalplan voor de voornaamste typen schepen voldoende duidelijk blijkt op welke manier het bij een inzamelaar van afvalstoffen terecht kan, en of die inzamelaar zelf bepaalde procedures voorschrijft.

In onderdeel g is voorgeschreven dat het plan een overzicht van de soorten en hoeveelheden ontvangen en verwerkt scheepsafval en ladingresiduen over een in het plan bepaalde periode moet bevatten. Het gaat bij deze beschrijving om historische gegevens die een indicatie bevatten van de omvang van de afvalstromen.

Ter uitvoering van de in onderdelen j en m opgenomen verplichtingen kan in het havenafvalplan zo nodig worden verwezen naar de op de verwerking van afvalstoffen betrekking hebbende voorschriften van het landelijk afvalbeheersplan, vastgesteld krachtens de Wet milieubeheer, of de voorschriften van de desbetreffende vergunning.

De in bijlage I beschreven verplichtingen voor de houder van een havenontvangstvoorziening zijn inhoudelijk reeds geïmplementeerd in afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer. Milieutechnische voorschriften gericht tot de houders van havenontvangstvoorzieningen zijn opgenomen in de voorschriften, verbonden aan de vergunning. Het systeem van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer impliceert een actualisatieverplichting van het voor de vergunningverlening bevoegd gezag die mede gericht is op een vermindering van de milieubelasting.

Artikel 4

In artikel 5, derde lid, van de richtlijn is bepaald dat de havenafvalplannen niet slechts elke drie jaar worden goedgekeurd, maar ook nadat zich significante veranderingen voordoen in de haven. De frequentie van de plancyclus is neergelegd in artikel 6, derde lid, van de Wvvs. In deze bepaling is de procedure voor tussentijdse wijzigingen neergelegd.

Artikel 6

Na de vaststelling van het plan door de havenbeheerder, of, wanneer één plan voor meer havens wordt vastgesteld door de havenbeheerders, wordt het plan aan de minister aangeboden. Gelet op het grote belang dat aan de afstemming tussen vraag en aanbod van voorzieningen wordt gehecht, zal bij de goedkeuring nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de vraag of de betreffende havenbeheerder alvorens het plan vast te stellen voldoende met de betrokken partijen, in het bijzonder de havengebruikers of hun vertegenwoordigers, heeft overlegd.

Artikel 7

Het havenafvalplan is niet alleen een planinstrument voor de havenbeheerder om in kaart te brengen welke voorzieningen nodig zijn om de scheepvaart in de gelegenheid te stellen scheepsafval en ladingresiduen af te geven, het is ook een communicatiemiddel. De havenbeheerder moet het plan dan ook op zodanige wijze bekendmaken dat het voor een ieder toegankelijk is. Raadpleging via internet en terinzagelegging in de havenkantoren zijn geëigende middelen voor de bekendmaking. Aangezien het havenafvalplan een omvangrijk document is, wordt niet voorgeschreven dat het gehele plan aan iedere havengebruiker wordt verstrekt. Wel moet aan iedere havengebruiker een uittreksel van het plan worden verstrekt met daarin de essentiële, met name operationele, informatie. Uiteraard behoort het tot de mogelijkheden dit uittreksel elektronisch te verstrekken. Wat betreft de in het tweede lid, onder b, opgenomen verplichting is het evident dat de havenbeheerder aan die verplichting ook kan voldoen door een samenvattende beschrijving te vermelden van het soort voorzieningen per ligplaats. Vermelding van de standplaats van elke vuilniscontainer in, bijvoorbeeld, het Rotterdamse havengebied zou immers leiden tot weinig hanteerbare uittreksels voor de havengebruikers.

Artikelen 10 tot en met 12

Gelet op het feit dat dit besluit algemene regels voor havenontvangstvoorzieningen geeft, kunnen de regels voor havenontvangstvoorzieningen in de besluiten ter implementatie van de bijlagen I, II en V van het verdrag vervallen. Een uitzondering betreft de regels voor losplaatsen, niet zijnde havenontvangstvoorzieningen. Deze bepalingen blijven in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen gehandhaafd, met dien verstande dat de klachtenprocedure geregeld in artikel 8 van dit besluit op meldingen van vermeende tekortkomingen bij losplaatsvoorzieningen van toepassing wordt verklaard.

Verder is het noodzakelijk de in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen gebruikte aanduidingen voor havenontvangstvoorziening in overeenstemming te brengen met de terminologie van dit besluit. In de artikelen 10 en 11 zijn de daarvoor noodzakelijke voorzieningen opgenomen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Bijlage bij de nota van toelichting

Transponeringstabellen

Bepaling richtlijn

Bepaling Besluit havenontvangstvoorzieningen

3, onderdeel b

2

4, derde lid

8, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid

5, eerste lid

4, 5, 6, 7, eerste lid

5, eerste en derde lid

6

8, eerste lid, en 9

9

12, onderdeel f

8, zevende lid

Bijlage I, eerste alinea

3, aanhef

Bijlage I, eerste tot en met zevende gedachtestreepje

3, onderdelen a tot en met g

Bijlage I, achtste tot en met dertiende gedachtestreepje

3, onderdelen h tot en met m

Bijlage I, veertiende tot en met twintigste gedachtestreepje

7, tweede lid

Bepaling richtlijn

Bepaling implementatiewetgeving

Bijlage I, vierde alinea, eerste volzin

Afdeling 8.1.2 Wet milieubeheer

Bijlage I, vierde alinea, tweede volzin

Behoeft geen afzonderlijke implementatie


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 2004, nr. 196.

XNoot
1

Het betreft de regelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 april 1986, nr. PJ/S30668 (Stcrt. 1986, 80) gewijzigd bij regeling van 24 september 1987, nr. S/J31631/87 (Stcrt. 1987, 188), van 29 april 1988, nr. S/J30691/88 (Stcrt. 1988, 122) en van 30 december 1988, nr. S/J32-363/88 (Stcrt. 1988, 254).

XNoot
2

Wet van 6 juli 2004, Stb. 348.

XNoot
3

Kamerstukken II 2003/04, 29 400, nr. 3.

Naar boven