Besluit van 9 september 2004, houdende wijziging van het Besluit politieregisters met het oog op de verstrekking van gegevens aan personen of instanties met een publieke taak belast en het aanbrengen van enkele andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2 juni 2004, nr. 5281587/04/6, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, 13a, vijfde lid, 16, eerste lid onderdeel c, 18, derde lid en 19 van de Wet politieregisters;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2004, nr. W03.04.0223/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 september 2004 nr. 5304957/04/6 uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit politieregisters wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, wordt «een persoonsregistratie als bedoeld in artikel 17, aanhef en onder a, van de Wet persoonsregistraties (Stb. 1988, 665)›› vervangen door: een bestand van het Rijk, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven.

B

In artikel 5, eerste lid, onder d, wordt «registraties» telkens vervangen door: bestanden.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de Registratiekamer» vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

2. In het zevende lid wordt «De Registratiekamer» vervangen door: Het College bescherming persoonsgegevens.

D

Artikel 10 komt te luiden:

Antecedenten worden op hun verzoek, voorzover zij deze behoeven voor de uitoefening van hun taak, verstrekt aan:

a. reclasseringswerkers als bedoeld in artikel 6 van de Reclasseringsregeling 1995;

b. personeel, verbonden aan de raad voor de kinderbescherming als bedoeld in artikel 2 van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming.

E

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «Centrale Justitiële Dienst».

2. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. De commissie, bedoeld in artikel 8 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.

3. In het eerste lid komt onderdeel g te luiden:

g. de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, voorzover zij deze behoeven:

1°. voor het nemen van beslissingen over hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel, hetzij de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de inrichting voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of de veiligheid van de inrichting respectievelijk de voorziening;

2°. voor het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof;

3°. in verband met het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet of een scholings- en trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

4. In het eerste lid wordt in onderdeel i «de Registratiekamer» vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

5. In het eerste lid komt onderdeel y te luiden:

y. ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven voor een goede uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden;

6. In het eerste lid worden twee onderdelen ingevoegd, die luiden:

z. het college van burgemeester en wethouders, indien aan het college bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld in de gemeentelijke verordening inzake het escortbedrijf, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit BIBOB, voorzover het gegevens betreft die het college behoeft voor een goede uitoefening van die toezichthoudende bevoegdheden;

aa. Onze Ministers, voorzover het betreft gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dreigings- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek, met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten.

7. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In aanvulling op de verstrekking als bedoeld in het eerste lid worden uit een register zware criminaliteit desgevraagd gegevens verstrekt aan de personen of instanties, genoemd in het eerste lid, onder a, f, g, h, l, p, q, r, u en w, in de in die onderdelen aangegeven gevallen, voorzover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, en aan de personen, genoemd in het eerste lid, onder aa, in de in die onderdelen aangegeven gevallen, voorzover zij deze behoeven voor het verrichten van dreigings- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek, met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten.

F

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «alsmede».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een komma wordt aan dat lid een zinsnede toegevoegd, die luidt: alsmede aan de leden van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a, van de wet voorzover noodzakelijk voor strafvorderlijke beslissingen omtrent opsporing en vervolging en de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten.

3. In het zesde lid, aanhef, wordt «de Registratiekamer» vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

G

In artikel 18, zesde lid, wordt «de Registratiekamer» vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

H

In de bijlage, bedoeld in artikel 2a, wordt onder punt 3 «de artikelen 178, 361 en 363» vervangen door: de artikelen 177, 178, 361 en 363.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 september 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de eenentwintigste september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. ALGEMEEN

Deze algemene maatregel van bestuur wijzigt het Besluit politieregisters op een aantal onderdelen.

In de eerste plaats wordt het Besluit politieregisters gewijzigd op het punt van de verstrekking van gegevens aan personen of instanties met een publieke taak belast. Dit betreft de verstrekking van gegevens uit politieregisters aan de Handhavingsdienst Luchtvaart, het college van burgemeester en wethouders, directeuren van penitentiaire inrichtingen en Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg verstrekken van gegevens uit politieregisters aan personen wordt ten aanzien van de Koninklijke marechaussee verruimd en ten aanzien van het openbaar ministerie mogelijk gemaakt.

In de tweede plaats wordt voorgesteld de bijlage bij artikel 2a van het Besluit politieregisters aan te passen, door toevoeging van het delict van omkoping van een ambtenaar (artikel 177 Sr.) aan de lijst van misdrijven die van belang zijn voor het register zware criminaliteit.

In de derde plaats wordt de terminologie van het Besluit politieregisters aangepast aan de terminologie van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het Besluit politieregisters wordt nog de terminologie van de Wet persoonsregistraties gehanteerd, welke wet is ingetrokken ingevolge artikel 81 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Voor een meer gedetailleerde toelichting op de voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar het artikelsgewijs gedeelte.

Het ontwerp van dit besluit is ter advisering voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens, het College van procureurs-generaal, het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Het College van procureurs-generaal heeft met instemming gereageerd op het voorstel tot wijziging van artikel 17. Wel heeft het college gewezen op de formulering van het voorgestelde artikel 17 van het besluit en de suggestie gedaan om de zinsnede «voorzover noodzakelijk voor de afdoening van strafzaken» te vervangen door de zinsnede «voorzover noodzakelijk voor strafvorderlijke beslissingen omtrent opsporing en vervolging», zodat in het voortraject de nodige ruimte wordt geboden voor de rechtstreekse toegang tot politieregisters door het openbaar ministerie. Deze suggestie is overgenomen. Het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben eveneens met instemming kennis genomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit politieregisters. De opmerkingen van deze adviesorganen met betrekking tot de tekst van het Besluit politieregisters zijn verwerkt. In overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de wens om de Arbeidsinspectie op te nemen in artikel 14 worden uitgewerkt en meegenomen in een volgende wijziging van het Besluit politieregisters, die thans in voorbereiding is. Ditzelfde geldt voor het verzoek om de mogelijkheid tot verstrekking van gegevens uit politieregisters aan directeuren van de onder de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie ressorterende inrichtingen en gestichten te herstellen. Het College bescherming persoonsgegevens kan instemmen met het voorstel, voorzover het logische aanpassingen zijn naar aanleiding van veranderde wetgeving, maar vraagt evenwel aandacht voor een aantal punten uit het voorstel. Naar aanleiding van het advies van het college is de tekst van de Nota van Toelichting op een aantal onderdelen verhelderd en de noodzaak tot verstrekking nader onderbouwd. Dit betreft artikel I, onderdeel E, onder 3 (artikel 14, eerste lid, onderdeel g), onder 6 (artikel 14, eerste lid, onderdeel z en artikel 14, eerste lid, onderdeel aa) en onder 7 (artikel 14, tweede lid). Verder wordt in het voorgestelde artikel 4, in overeenstemming met de terminologie van de Wet bescherming persoonsgegevens verwezen naar een bestand van het Rijk, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen. Anders dan door het Cbp aanbevolen, wordt in onderdeel E, onder 6 (artikel 14, eerste lid, onderdeel aa) niet rechtstreeks een grondslag voor verstrekking van gegevens aan de nationaal coördinator bewaking en beveiliging gecreëerd omdat deze functionaris onderdeel vormt van de organisatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en verantwoording verschuldigd is aan zowel de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als aan de minister van Justitie. Een rechtstreekse verstrekkingsgrondslag is hiermee niet goed verenigbaar.

2. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdelen A, B, C, E, onder 4, F, onder 3, en G

In deze onderdelen wordt de terminologie die voortvloeit uit de Wet persoonsregistraties vervangen door de terminologie van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Onderdeel D

In artikel 10 wordt de tekst technisch aangepast aan de Reclasseringsregeling 1995, die in de plaats is gekomen van de Reclasseringsregeling 1986 en aan het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming (Staatsblad 1996, 329), dat in de plaats is gekomen van het Organisatiebesluit voor de kinderbescherming 1982.

Onderdeel E, onder 1

Artikel 14, eerste lid, onder a

Artikel 17 biedt de mogelijkheid voor het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg («on-line») verstrekken van gegevens uit een politieregister voor de meest voorkomende verstrekkingen. Personen die binnen de Koninklijke marechaussee geautoriseerd kunnen worden zijn de in artikel 14, onder b, van de Wet politieregisters genoemde ambtenaren en de in artikel 14, eerste lid, onder a, van het Besluit politieregisters genoemde personen. Tot deze laatste categorie behoren de personen die bij de Centrale Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee te Utrecht werkzaam zijn ten dienste van de uitvoering van de politietaken, als bedoeld in artikel 6 van de Politiewet 1993. De beperking van de mogelijkheid tot on-line verstrekking van gegevens uit politieregisters tot de personen die werkzaam zijn bij de Centrale Justitiële Dienst blijkt in de praktijk te knellen. In het kader van de grensbewaking, onder andere op de luchthaven Schiphol, is raadpleging van politieregisters vereist met het oog op de controle van signaleringen. Ook is het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg verstrekken van gegevens uit bepaalde politieregisters noodzakelijk voor analisten die werkzaam zijn bij het nationaal bureau documenten, het bureau informatie en analyse grensbewaking, het bureau misdaadanalyse en de op te richten analysepost drugs op de luchthaven Schiphol. Dit geldt eveneens voor misdaadanalisten die werkzaam zullen zijn bij de overige vijf districten van de Koninklijke marechaussee. Het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg verstrekken van gegevens zal zijn beperkt tot bepaald aangewezen politieregisters, zoals bedrijfsprocessensystemen (BPS/X-POL), het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) en het opsporingsregister (OPS). Door middel van de voorgestelde aanpassing van de tekst van artikel 14, eerste lid, onder a wordt het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg verstrekken van persoonsgegevens uit een politieregister aan de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee ten behoeve van de vervulling van de politietaak geregeld overeenkomstig de wettelijke regeling voor de ambtenaren van de politie.

Onderdeel E, onder 2

Artikel 14, eerste lid, onderdeel b

Dit betreft een technische wijziging. Bij wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, in werking getreden op 10 augustus 1994, is de citeertitel «Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven» vervangen door de «Wet schadefonds geweldsmisdrijven».

Onderdeel E, onder 3

Artikel 14, eerste lid, onderdeel g

Omwille van de inzichtelijkheid zijn de bestaande onderdelen g en y, die betrekking hebben op de verstrekking van gegevens uit een politieregister aan directeuren van justitiële inrichtingen, samengebracht, onderling nauwer afgestemd en aangevuld met een nieuwe grond voor verstrekking. Het eerste subonderdeel is inhoudelijk gelijk aan het bestaande onderdeel g. Het tweede subonderdeel is inhoudelijk eveneens gelijk aan het bestaande onderdeel y, met dien verstande dat de directeuren van inrichtingen voor ter beschikking gestelden en inrichtingen voor jeugdigen als verstrekkingsgerechtigden zijn toegevoegd. Deze toevoeging houdt verband met de in de praktijk gevoelde behoefte om ook voor beslissingen over het verlaten van de inrichting voor verlof door ter beschikking gestelde en jeugdige gedetineerden te kunnen beschikken over gegevens uit politieregisters.

Het derde subonderdeel is nieuw. Een penitentiair programma is een wijze van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in het kader waarvan een gedetineerde buiten een penitentiaire inrichting verblijft en aan een programma van activiteiten deelneemt. Voor jeugdigen bestaat eenzelfde mogelijkheid in de vorm van een scholings- en trainingsprogramma. Dit kan inhouden dat de gedetineerde of jeugdige werkzaamheden verricht bij een particuliere werkgever. Op grond van de Penitentiaire beginselenwet dient een penitentiair programma te worden erkend door de minister van Justitie (artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet). De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bevat eenzelfde regeling voor het scholings- en trainingsprogramma (artikel 4 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen). Vanwege de toenemende druk op de capaciteit van het gevangeniswezen en gelet op de resocialisatieopdracht bestaat er een groot belang bij de instroom van gedetineerden in de penitentiaire programma’s. Ter beoordeling van de veiligheidsrisico’s is het noodzakelijk dat voor het nemen van de beslissing over de erkenning van een dergelijk programma inzicht wordt verkregen in de vraag of, en terzake van welke strafbare feiten, een werkgever in aanraking is gekomen met de politie. De directeur van de betreffende inrichting is belast met de voorbereiding van de beslissing van de minister van Justitie tot erkenning van het penitentiair programma en dient hem daarover van advies. Volledigheidshalve kan worden opgemerkt dat uit de opzet van onderdeel g voorvloeit dat gegevens uit een politieregister worden verstrekt aan de directeuren van inrichtingen, als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Daar ter beschikking gestelden niet deelnemen aan penitentiaire programma’s die voorzien in tewerkstelling buiten de inrichting zal in de praktijk van deze mogelijkheid geen gebruik worden gemaakt.

Onderdeel E, onder 5

Artikel 14, eerste lid, onderdeel y

De Handhavingsdienst Luchtvaart is met ingang van 1 mei 2000 opgericht en vormt per 1 juli 2001 onderdeel van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Ingevolge artikel 11.1 van de Wet luchtvaart en artikel 73 van de Luchtvaartwet is de Handhavingsdienst Luchtvaart belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de luchtvaartwetgeving gestelde regels. De Handhavingsdienst Luchtvaart beschikt over bestuursrechtelijke sanctie-instrumenten en vervult zijn taak in nauwe samenwerking met het openbaar ministerie en de Luchtvaartpolitie. De taakuitvoering van de Handhavingsdienst Luchtvaart wordt belemmerd doordat de Luchtvaartpolitie bij geconstateerde overtredingen van vergunningen en ontheffingen de vergunningverlenende Inspectie Verkeer en Waterstaat niet deze overtredingen in kennis kan stellen. Verstrekking van persoonsgegevens uit een politieregister van de Luchtvaartpolitie aan de Handhavingsdienst Luchtvaart is niet mogelijk omdat de Handhavingsdienst niet is opgenomen in artikel 14 van het Besluit politieregisters. Opneming van het voorgestelde onderdeel y in artikel 14 van het Besluit politieregisters maakt deze verstrekking mogelijk.

Onderdeel E, onder 6

Artikel 14, eerste lid, onderdeel z

Met de afschaffing van het zogenaamde bordeelverbod (artikel 250ter oud van het Wetboek van Strafrecht) zijn de gemeenten belast met de regulering van de prostitutiebranche. De Gemeentewet bepaalt dat de raad bevoegd is verordeningen vast te stellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (artikel 151a van de Gemeentewet). Een bijzondere vorm betreft het zogenaamde escortbedrijf. In artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit BIBOB wordt het escortbedrijf omschreven als het bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verrichten of seksuele handelingen aanbieden in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte. In de algemene plaatselijke verordeningen kunnen regels worden gesteld over, of voorwaarden worden gesteld aan de exploitatie van een escortbedrijf, bijvoorbeeld het bezit van een vergunning. Het college van burgemeester en wethouders is doorgaans door de raad belast met het toezicht op de naleving van de algemene plaatselijke verordening. Teneinde te voorkomen dat escortbedrijven zonder vergunning werken, en strafbare feiten als mensenhandel te bestrijden, bestaat bij de handhavende organen behoefte aan gegevens uit politieregisters, zoals bedrijfsprocessensystemen (BPS/X-POL) en het herkenningsdienstsysteem (HKD). In de bedrijfsprocessensystemen worden gegevens opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993. Dit betreffen gegevens die de politie ter kennis komen tijdens de dagelijkse werkzaamheden zoals surveillance, het registreren en doorgeven van meldingen door de meldkamer en het opnemen van aangiften. In het register van de Herkenningsdienst worden gegevens opgenomen ten behoeve van de identificatie en verificatie van personen en voorwerpen. De Wet politieregisters voorziet thans niet in de mogelijkheid van verstrekking van dergelijke gegevens. Weliswaar is verstrekking van persoonsgegevens mogelijk aan de burgemeesters, voorzover zij deze behoeven voor de handhaving van de openbare orde (artikel 15 van de Wet politieregisters), maar het escortbedrijf wordt gekenmerkt doordat diensten op het gebied van prostitutie worden aangeboden in niet voor het publiek toegankelijke ruimten. Opneming van het voorgestelde onderdeel z in artikel 14 van het Besluit politieregisters maakt deze verstrekking mogelijk.

Artikel 14, eerste lid, onderdeel aa

Naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie feitenonderzoek inzake de veiligheid en beveiliging Pim Fortuyn is door de regering bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nationaal coördinator bewaking en beveiliging (NCBB) benoemd die verantwoording verschuldigd is aan zowel de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als aan de Minister van Justitie. De nationaal coördinator is onder meer belast met het inzamelen van bij de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanwezige informatie ten behoeve van het uitvoeren van dreigings- en risico-evaluaties en het door de zogenaamde evaluatiedriehoek laten vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen. De evaluatiedriehoek adviseert aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie over te treffen maatregelen met betrekking tot het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten. De betreffende gegevens worden binnen de politie onder andere gehouden in het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) en het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Het NSIS bevat gegevens over personen en voorwerpen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de doeleinden genoemd in de artikelen 95 tot en met 100 van de Overeenkomst van Schengen, zoals de uitlevering of signalering van personen. De nationaal coördinator wordt ondersteund door functionarissen die de informatie op volledigheid en juistheid toetsen en de onderlinge samenhang vergelijken. Een dreigingsanalyse is een gevraagde of ongevraagde analyse van concrete en potentiële bedreigingen tegen een of meer bepaalde personen, objecten of diensten binnen het domein van de overheid. Een risicoanalyse is een analyse van de mate waarin een bepaald belang wordt bedreigd, dit in relatie tot de signalen over een potentiële of concrete dreiging en de mogelijkheden van de belangendragers om zich tegen deze dreiging te weer te stellen. Op basis van de geconstateerde risico’s kunnen vervolgens maatregelen worden getroffen.

De bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen worden verstrekt namens de Minister van Justitie respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Informatie over dreigingen wordt binnen het politieveld op decentraal niveau verzameld door regionale informatieknooppunten van de regionale politiekorpsen en op nationaal niveau bijéén gebracht in het nationaal informatieknooppunt van het Korps landelijke politiediensten. De relevante gegevens worden vervolgens verstrekt aan de nationale coördinator bewaken en beveiligen met het oog op het verrichten van de dreigings- en risico-evaluaties en het laten vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek.

Onderdeel E, onder 7

Artikel 14, tweede lid

Artikel 13a, vijfde lid, van de Wet politieregisters biedt een wettelijke grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens uit een register zware criminaliteit aan personen of instanties met een publieke taak belast. Het is van essentieel belang dat de nationale coördinator bewaken en beveiligen kan beschikken over de benodigde informatie uit dergelijke politieregisters voor het verrichten van evaluaties en het vaststellen van opdrachten en adviezen door de evaluatiedriehoek. Het gaat om een bijzondere verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het bewaken en beveiligen van een beperkte groep van personen, objecten en diensten vanwege het nationale belang dat met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid. In zijn algemeenheid is niet voorzienbaar welke gegevens in een concreet geval een bijdrage kunnen leveren aan of aanleiding kunnen geven tot een dreigingsanalyse ten behoeve van de bewaking en beveiliging van personen of objecten. Dit zal steeds per geval bezien moeten worden. De benodigde gegevens zullen in de eerste plaats betrekking hebben op verdachten van misdrijven, waarvoor het register is aangelegd, en personen, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van misdrijven waarvoor het register is aangelegd. Gelet op de taak van de NCBB kan echter bij voorbaat niet worden uitgesloten dat de gegevens ook betrekking hebben op de andere categorieën van personen, vermeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wet politieregisters. Wel worden de gegevens slechts verstrekt aan de ministers voorzover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dreigings- en risico-evaluaties met het oog op het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten. De toevoeging van onderdeel aa aan de opsomming van het tweede lid maakt de verstrekking van gegevens uit het register zware criminaliteit voor dit doel mogelijk.

Onderdeel F, onder 1 en 2

Artikel 17 biedt de mogelijkheid voor het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg («on-line») verstrekken van gegevens uit een politieregister voor de meest voorkomende verstrekkingen. De leden van het openbaar ministerie behoren tot de categorie personen die alleen op verzoek gegevens uit politieregisters verstrekt kunnen krijgen. In de praktijk bestaat bij het openbaar ministerie dringend behoefte aan het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg verstrekken van gegevens door de politie uit bepaalde politie-informatiesystemen in verband met de integratie van de werkzaamheden van politie en parket in het kader van het integraal veiligheidsbeleid. Dit komt in de eerste plaats tot uitdrukking in het feit dat een aanzienlijk deel van de processen-verbaal van de politie wordt afgedaan met aanhouding gevolgd door onmiddellijke uitreiking van een dagvaarding. Bij het openbaar ministerie worden de bij de politie ingekomen zaken gescreend op de zogenaamde au-afdoening (aanhouding en uitreiking) met het oog op eventuele bijsturing. De aanpak van de veelvoorkomende criminaliteit is gebaat met een vroegtijdige interventie van het openbaar ministerie in de daarvoor in aanmerking komende zaken. Verder kan worden gedacht aan raadpleging van de bedrijfsprocessensystemen van de politie door het openbaar ministerie in het kader van de piketdienst ten behoeve van het opstellen van de dagvaarding en het nemen van beslissingen omtrent aanhouding en voorlopige hechtenis. Ten slotte is de noodzaak tot on-line-consultatie van bepaalde politieregisters aan de orde bij de slachtofferzorg. Dit betreft de ontwikkeling van de zogenaamde één-loket-functie, zodat slachtoffers door het parket op de hoogte kunnen worden gesteld van de stand van zaken in het opsporingsonderzoek. Aanvullend zullen de nodige waarborgen worden getroffen met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtstreekse geautomatiseerde verstrekking zal zijn beperkt tot bepaald aangewezen politieregisters die fungeren als bedrijfsprocessensysteem. Dit betreft systemen als BPS of X-POL. Hiertoe zullen de nodige organisatorische en technische maatregelen worden getroffen. De autorisatie van de beheerder zal slechts worden gegeven voor bepaald aangewezen ambtenaren die bij het parket werkzaam zijn. Daarvoor moet worden gedacht aan officieren van justitie of parketsecretarissen. Daarnaast kan de medewerker slachtofferzorg van het parket worden geautoriseerd voor verstrekkingen ten behoeve van de slachtofferzorg. Tenslotte zullen de nodige maatregelen op het gebied van de beveiliging van gegevens en de vastlegging van verstrekkingen worden getroffen zodat gewaarborgd wordt dat de verstrekking van gegevens uit politieregisters uitsluitend plaats vindt aan personen die gerechtigd zijn tot kennisneming.

Onderdeel H

Bijlage, bedoeld in artikel 2a

Bij de wet van 13 december 2000 tot herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede aanpassing van enkele bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, van artikel 51a van de Uitleveringswet en van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering in verband met de goedkeuring en uitvoering van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie (herziening corruptiewet) (Stb. 616) is de strafbedreiging van het misdrijf van omkoping van een ambtenaar, strafbaar gesteld in artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht, verhoogd tot een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde van vier jaar gevangenisstraf van artikel 67, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Opneming in het register zware criminaliteit van persoonsgegevens omtrent personen ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het omkopen van ambtenaren is niet mogelijk omdat artikel 177 niet is opgenomen in de bijlage bij artikel 2a van het Besluit politieregisters. Voor de genoemde wetswijziging voldeed artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht namelijk niet aan de in artikel 1, eerste lid, sub k., onder 3°, van de Wet politieregisters gestelde eis dat voor dit misdrijf voorlopige hechtenis mogelijk is. Nu dit sinds die wetswijziging wel het geval is en het hier een misdrijf betreft dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, is artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen in de bijlage bij artikel 2a van het Besluit politieregisters. Daarmee wordt de vastlegging van persoonsgegevens met betrekking tot personen, die betrokken zijn bij het misdrijf van actieve omkoping van ambtenaren, in het register zware criminaliteit mogelijk gemaakt.

Artikel II

Het ligt in de bedoeling dit besluit spoedig na plaatsing in het Staatsblad in werking te laten treden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven