Besluit van 24 augustus 2004 tot wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2004, nr. WV 2004-00282 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1, derde lid, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 19681 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Onder 2° wordt «in de drie voorafgaande jaren» vervangen door: in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren.

2. Onder 3° wordt «gedurende drie jaren op jaarbasis» vervangen door: tot het einde van het kalenderjaar en in elk van de twee daaropvolgende kalenderjaren.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2004.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 augustus 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de tweede september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In mijn beleidsbesluit van 22 juni 2004, nr. CPP2004/1454M heb ik het voornemen uitgesproken om het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) aan te passen. Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt daartoe. Het gaat hierbij om een stroomlijning van de fietsregeling in de omzetbelasting met die in de loonbelasting, en wel op het punt van de bij de toepassing ervan te hanteren drie-jaarstermijn.

2. Nadere inhoud van de wijziging

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329) bestaat de mogelijkheid om de aftrek van de aan een ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting – de zogenoemde voorbelasting – in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk uit te sluiten. Het betreft dan uitgaven die enerzijds voor de ondernemer bedrijfskosten vormen, maar anderzijds een consumptief karakter hebben. Genoemd eerste lid is nader uitgewerkt in het BUA. In artikel 1, eerste lid, van het BUA wordt de aftrek van voorbelasting onder meer uitgesloten in gevallen waarin goederen en diensten worden gebezigd voor het aan het personeel van de ondernemer uitkeren van loon in natura. Op grond hiervan is aftrek uitgesloten van de voorbelasting die drukt op de kosten die de ondernemer maakt voor het zogenoemde woon-werkverkeer van zijn personeel. Een uitzondering is echter gemaakt – hetgeen een aftrek van de voorbelasting impliceert – voor de fiets in het woon-werkverkeer (artikel 1, derde lid, onderdeel c, van het BUA). Deze fietsregeling vormt het equivalent van de fietsregeling in de loonbelasting.

De onderhavige wijziging in de fietsregeling voor de omzetbelasting ziet op het volgende. In genoemd onderdeel c is onder 2° en 3° een tweetal voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan om de faciliteit van toepassing te doen zijn. Zo is onder 2° de voorwaarde opgenomen dat in de drie voorafgaande jaren aan de werknemer geen fiets is verstrekt of ter beschikking is gesteld. Onder 3° kent een vergelijkbare toetsperiode van drie jaren met betrekking tot de mate waarin een vergoeding mag worden verstrekt of waarin in ander vervoer mag worden voorzien. Bij de toepassing van vergelijkbare toetsen in de fietsregeling in de loonbelasting wordt sinds 1 januari 2004 niet langer gewerkt met «jaren» maar met «kalenderjaren» (regeling van 19 december 2003, Stcrt. 29 december 2003, nr. 250, ter stroomlijning van de fietsregeling in de loonbelasting met de pc-regeling in de loonbelasting, die al langer met kalenderjaren werkt). Artikel I van dit wijzigingsbesluit strekt ertoe de fietsregeling in de omzetbelasting op één lijn te brengen met die in de loonbelasting. Dit betekent dat ook in de omzetbelasting bij de toepassing van de fietsregeling sprake zal zijn van kalenderjaren.

Ingevolge artikel II werkt deze wijziging terug tot en met 1 januari 2004. Nu het hierbij gaat om een begunstigende maatregel bestaan er geen bezwaren tegen deze terugwerkende kracht.

3. Overige aspecten

Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient een koninklijk besluit tot wijziging van het BUA achteraf bij wet te worden goedgekeurd. Een voorstel van wet terzake zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden gezonden.

De aanpassing van het BUA vertoont geen samenhang met andere bestaande of in voorbereiding zijnde niet-fiscale regelingen. Een gelijkschakeling van de toetstermijnen van de fietsregeling in de omzetbelasting met die in de loonbelasting, leidt voor belastingplichtigen tot een betere uitvoerbaarheid van de regelingen. Voor de uitvoering ervan worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Er worden personele gevolgen voor de Belastingdienst noch een grotere werkdruk voor het justitiële apparaat noch gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verwacht. Het wijzigingsbesluit is vanuit het oogpunt van deregulering niet relevant. De budgettaire derving die met het wijzigingsbesluit is gemoeid, is verwaarloosbaar.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Stb. 1968, 473, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 september 2002, Stb. 472.

Naar boven