Wet van 9 juli 2004, houdende wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor de handhaving van de voorschriften bij of krachtens de Drank- en Horecawet gesteld, wenselijk is het instrument van de bestuurlijke boete te introduceren ten einde de mogelijkheden tot sanctionering te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Drank- en Horecawet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

– bijlage: bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid;

– overtreding: handeling als omschreven in de bijlage, welke in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 9, tweede lid, 12 tot en met 20, vierde lid, 20, zesde lid, 22, 24, 25 of 29, tweede lid;

– boete: bestuurlijke sanctie bestaande in de verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen.

B

Artikel 31, tweede lid, onderdeel b en c, komen te luiden:

b. een bij of krachtens de artikelen 2, 13 tot en met 17, 19 tot en met 21, 22, eerste lid, onder b, tot en met 23, tweede lid, of 24 gesteld verbod of het bij artikel 29, tweede lid, gesteld gebod wordt overtreden;

c. het reglement bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet wordt nageleefd, of niet wordt voldaan aan het gebod, bedoeld in artikel 9, tweede lid, dat de dagen en tijdstippen waarop bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt duidelijk zichtbaar in de horecalokaliteit zijn aangegeven;

C

Na artikel 44 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 7a. Bestuurlijke boete

Artikel 44a
  • 1. Ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen kan Onze Minister een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend.

  • 2. De hoogte van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

  • 3. Overtredingen, met uitzondering van overtreding van artikel 9, tweede lid, of artikel 29, tweede lid, kunnen, in afwijking van het eerste lid, niet met een boete worden afgedaan, indien:

    a. de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft; of

    b. de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel.

  • 4. Onze Minister kan de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, ingeval het bedrag van de boete op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

  • 5. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van het eerste lid worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 44e bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

  • 6. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt, indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd:

    a. tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht;

    b. door burgemeester en wethouders aan de vergunninghouder schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen de vergunning in te trekken, overeenkomstig artikel 31, vierde lid.

  • 7. Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 44b
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete bepaalt.

  • 2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

Artikel 44c

Degene jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 44d
  • 1. Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de persoon bedoeld in artikel 44a, eerste lid, daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. Onze Minister stelt de persoon in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 3. Indien de persoon zijn zienswijze mondeling naar voren wil brengen en de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister op zijn verzoek zorg voor benoeming van een tolk die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 44e
  • 1. Indien een krachtens artikel 41 aangewezen ambtenaar vaststelt dat een in de bijlage omschreven overtreding is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

  • 2. Het rapport vermeldt in ieder geval:

    a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift en de omschrijving in de bijlage;

    b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is begaan;

    c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    d. de verklaring van degene bedoeld in artikel 44c, indien afgelegd.

  • 3. Het rapport wordt toegezonden aan Onze Minister.

  • 4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in artikel 44a, eerste lid, bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon.

  • 5. Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 44a, eerste lid, die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 44f
  • 1. Onze Minister legt de boete op bij beschikking.

  • 2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

    a. de hoogte van de boete en de termijn waarbinnen ze moet worden betaald;

    b. de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift en de omschrijving in de bijlage;

    c. de in artikel 44e, tweede lid, onderdelen b en c, bedoelde gegevens.

  • 3. Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 44a, eerste lid, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 44g

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 44f wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 44h
  • 1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt na verloop van twee jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2. Een beschikking tot oplegging van een boete stuit de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 44i
  • 1. Een boete wordt betaald binnen zes weken na inwerkingtreding van de beschikking waarbij de boete is opgelegd.

  • 2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken.

  • 3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

  • 4. Bij gebreke van betaling binnen de in het derde lid genoemde termijn kan Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 5. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete verschuldigd is, bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

  • 7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

  • 8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of voor een te hoog bedrag is vastgesteld.

  • 9. De bevoegdheid tot invordering vervalt twee jaar nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

  • 10. De opbrengst van de boete en de wettelijke rente komt toe aan Onze Minister.

ARTIKEL II

In artikel 11j, zevende lid, van de Tabakswet2 wordt «de president» vervangen door: de voorzieningenrechter.

ARTIKEL III

In artikel 32j, zevende lid, van de Warenwet3 wordt «de president» vervangen door: de voorzieningenrechter.

ARTIKEL IV

Ten aanzien van overtredingen die begaan zijn voor het tijdstip van inwerkingtreding van de krachtens artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet vastgestelde algemene maatregel van bestuur, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

Tavarnelle, 9 juli 2004

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de tweede september 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 2000, 185, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 2002, Stb. 347.

XNoot
2

Stb. 1988, 342, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 december 2003, Stb. 2004, 32.

XNoot
3

Stb. 1988, 360, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 april 2004, Stb. 164.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2003/2004, 29 299.

Handelingen II 2003/2004, blz. 5190–5194; 5231.

Kamerstukken I 2003/2004, 29 299 (A herdr.).

Handelingen I 2003/2004, blz. 2122–2123.

Naar boven