Besluit van 21 juli 2004 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit burgemeesters

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 mei 2004, BW 2004/64267, Directoraat-generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur;

Gelet op artikel 73 van de Gemeentewet en artikel 182 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2004, nr. W04.04.0202/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 2 juli 2004, nr. BW 2004/68904, Directoraat-generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit burgemeesters1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De burgemeester heeft na eervol ontslag of niet-herbenoeming voor een periode van drie maanden aanspraak op een ambtstoelage ter hoogte van de helft van het voor hem bij ontslag of niet-herbenoeming geldende bedrag.

B

Na artikel 27 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 27a

De burgemeester ontvangt ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de kosten voor in verband met de vervulling van het ambt noodzakelijke kinderopvang, naar bij verordening te stellen regels.

C

In artikel 44, eerste lid, wordt onder vernummering van onderdeel d tot onderdeel e, een nieuw onderdeel d ingevoegd, dat luidt:

d. een aanbeveling van de gemeenteraad tot ontslag wegens een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad als bedoeld in artikel 61b, tweede lid, van de Gemeentewet;

D

In artikel 44, vijfde lid, wordt «onder d» vervangen door: onder d en e.

E

Artikel 46a komt te luiden:

Artikel 46a

  • 1. De burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op een uitkering:

    a. bij eervol ontslag op grond van artikel 44, eerste lid, onder d;

    b. bij eervol ontslag op eigen aanvraag, bij niet-herbenoeming als ook bij een eervol ontslag op grond van artikel 44, eerste lid, onder e, indien naar het oordeel van Onze Minister de reden van het ontslag of de niet-herbenoeming is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad.

  • 2. Onze Minister wint ter voorbereiding van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, onder b, het advies in van de commissaris en hij stelt vervolgens de burgemeester in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel.

  • 3. De burgemeester die het ambt ten minste 10 jaar heeft uitgeoefend, heeft in geval van ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 42, eerste lid, recht op een uitkering ten laste van de gemeente, indien de burgemeester in de gemeente van waaruit het ontslag wordt verleend, het ambt ten minste 6 jaar heeft uitgeoefend.

  • 4. De gemeenteraad kan bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag in andere gevallen dan bedoeld in het eerste en derde lid, een uitkering aan de burgemeester toekennen.

  • 5. Een uitkering ingevolge het eerste, derde of vierde lid, is gelijk aan het totaalbedrag van de uitkeringen berekend ten aanzien van betrokkene met overeenkomstige toepassing van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de verplichting, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van die wet.

  • 6. Indien de burgemeester terzake van het ontslag of de niet-herbenoeming, bedoeld in het eerste, derde lid of vierde lid, recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk, wordt de in het eerste, derde of vierde lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.

  • 7. De burgemeester ontvangt bij ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in dit artikel, geen andere eenmalige of periodieke uitkeringen wegens ontslag of niet-herbenoeming dan de uitkeringen bedoeld in dit artikel.

F

1. In de eerste volzin van artikel 46b, eerste lid, wordt «artikel 46a, eerste lid» vervangen door: artikel 46a.

2. In het tweede lid van artikel 46b wordt «artikel 46a» vervangen door: artikel 46a, eerste lid.

G

Aan artikel 46e wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4. Indien de FPU-uitkering en de extra uitkering tezamen minder bedragen dan het bedrag dat de burgemeester zou ontvangen bij een aanspraak op de uitkeringen, bedoeld in artikel 46a, vijfde lid, kan de minister op verzoek van de burgemeester ten laste van de gemeente een aanvulling toekennen ter hoogte van het beëindiging van het ambt. Het bedrag van de aanvulling wordt steeds aangepast aan de procentuele ontwikkeling van de extra uitkering bij FPU.

ARTIKEL II

De Ambtsinstructie commissarissen van de Koning2 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt in artikel 7a, een nieuwe derde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 3. Ingeval van een mogelijke verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad adviseert de commissaris op diens verzoek Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter voorbereiding van het oordeel als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder b, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 21 juli 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding

Dit besluit bevat wijzigingen van het Rechtspositiebesluit burgemeesters en de Ambtsinstructie commissarissen van de Koning in verband met de uitkeringsrechten bij ontslag van de burgemeester. De uitkeringsregeling ingeval van een verstoorde verhouding met de raad wordt op enkele punten aangepast. In de Ambtsinstructie commissarissen van de Koning wordt de advisering door de commissaris inzake de aanspraak op een uitkering opgenomen als een van de activiteiten die de commissaris als rijksorgaan vervult. Aan het rechtspositiebesluit worden voorts bepalingen toegevoegd over de uitkeringsrechten van een burgemeester die na vrijwillig ontslag de ambtsuitoefening wil beëindigen.

Met deze wijzigingen wordt expliciet verwoord dat sprake is van een toereikend en uitputtend stelsel van uitkeringsregelingen.

Over de wijzigingen is overeenstemming bereikt met het Georganiseerd overleg burgemeesters. Ook met de commissarissen is overleg geweest alsmede met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Aanleiding voor het overleg was onder meer de motie De Cloe c.s. met betrekking tot de rechtspositie van burgemeesters.1 De motie verzoekt, mede in verband met de dualisering van het gemeentebestuur en het door de raad verkregen recht van aanbeveling tot benoeming en ontslag, te onderzoeken of aanpassing van de rechtspositie van de burgemeester noodzakelijk wordt geacht en om daarbij de wachtgeldregeling te betrekken. Over het onderwerp is tevens advies uitgebracht door de adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur. Deze commissie adviseert over uiteenlopende vraagstukken die spelen rondom de beloning van topfunctionarissen in de publieke sector.2

Gebleken is van een breed gedragen opvatting dat de uitkeringsregeling voor burgemeesters aanpassing behoeft. Het gevoelen is dat de regeling meer dient te worden toegesneden op de politiek-bestuurlijke kenmerken van het ambt.

2. Huidige uitkeringsregeling burgemeesters

De wet tot wijziging van de benoemingsprocedure is op 1 augustus 2001 in werking getreden.3 De wetswijziging vergroot de invloed van de gemeenteraad op de benoeming, herbenoeming en het ontslag van de burgemeester. Deze vergrote invloed komt vooral tot uiting in het recht van aanbeveling van de gemeenteraad bij benoeming van een burgemeester. Gemeenteraden hebben de gelegenheid een raadplegend referendum over kandidaten te houden voordat de aanbeveling wordt opgesteld. Ook inzake de herbenoeming heeft de raad een recht van aanbeveling. Voorts is in artikel 61b van de Gemeentewet bepaald dat indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, de raad door tussenkomst van de commissaris een aanbeveling tot ontslag aan de minister kan zenden.

Vooruitlopend op de wetswijziging was in 1997 reeds een regeling in het rechtspositiebesluit opgenomen voor de uitkering in verband met een onherstelbare vertrouwensbreuk met de gemeenteraad. De burgemeester verkreeg ten laste van de gemeente een uitkeringsrecht in het geval van ontslag wegens verstoorde verhoudingen met de gemeenteraad. De aanvraag voor het eigen ontslag leidde volgens deze regeling alleen tot een uitkering, indien de ontslagaanvraag was ingegeven door de politieke bestuurlijke situatie in de gemeente. Anderzijds was daarvoor niet vereist dat de ontwikkelingen ook hadden geleid tot een daadwerkelijke bestuurscrisis of het opzeggen van het vertrouwen door de raad. Bepaald was ook dat de burgemeester van wie de eigen ontslagaanvraag voortvloeit uit de onwerkbare verhouding met de raad, een aanspraak heeft op een uitkering jegens de gemeente. Of er sprake is van een onwerkbare situatie wegens onvoldoende vertrouwen van de raad, kan in eerste instantie blijken uit een advies van de commissaris van de Koningin. De commissaris is goed op de hoogte van de omstandigheden in de betrokken gemeente. De minister diende daarom ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in te winnen van de commissaris van de Koningin.

Bij het van toepassing worden van de Werkloosheidswet (WW) op het overheidspersoneel is de uitkeringsregeling daarop aangesloten. Bij ontslag wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk is er recht op een uitkering met overeenkomstige toepassing van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. Aan de burgemeester toegekende uitkeringen ingevolge de WW, worden op deze uitkering in mindering gebracht.

3. De gewenste aanpassing

Er dient een aanpassing te geschieden in verband met de gewijzigde ontslagprocedure in de Gemeentewet. Door het Georganiseerd overleg burgemeesters is vastgesteld dat de huidige uitkeringsregeling ingeval van verstoorde verhoudingen in inhoudelijk opzicht passend en toereikend is. Daarbij is echter tevens geconcludeerd dat de regeling in de bestuurspraktijk stringenter dient te worden toegepast. Dit punt komt ook aan de orde in de Notitie rechtspositie van politieke ambtsdragers.4 Voorts is gebleken dat er behoefte bestaat aan de mogelijkheid dat aan een burgemeester die vrijwillig om ontslag verzoekt, ten laste van de gemeente een uitkering wordt geboden.

Daarbij is gezamenlijk tot het oordeel gekomen dat het wenselijk is dat de burgemeesters onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) worden gebracht en wel in al zijn facetten. Dit vergt tijd. De voorbereidingen voor de daartoe benodigde wetgeving dienen aanstonds en voortvarend ter hand te worden genomen.

In het licht van dit perspectief wordt het tevens wenselijk geacht dat – in de aanloop naar de Appa – in de huidige regelgeving reeds een voorziening wordt getroffen voor burgemeesters die vrijwillig het ambt willen verlaten, zonder dat direct sprake is van verstoorde verhoudingen. De burgemeester zou in lijn met de Appa na een eigen afweging tot de vertrekregeling kunnen besluiten, zonder dat daarvoor instemming van de gemeenteraad vereist is.

Over de wenselijkheid van een aanpassing van de uitkeringsregeling is advies gevraagd aan de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur. De commissie heeft een positief advies uitgebracht. De commissie sluit zich aan bij de opvatting dat het niet strookt met de aard van een politiek ambt dat onderhandeld wordt over ontslag en de daaraan verbonden voorwaarden. De commissie wijst erop dat de gronden voor ontslag voor de burgemeester en de mogelijkheden voor de daaraan gekoppelde financiële voorzieningen uitputtend zijn geregeld in de artikelen 43 tot en met 46 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. Deze artikelen ontlenen hun wettelijke grondslag aan artikel 66, eerste tot en met derde lid, van de Gemeentewet. Op grond van dit juridische kader constateert de commissie dat de praktijk, zoals geschetst, zich buiten de grenzen begeeft van wat de Gemeentewet toestaat. Teneinde een stringente en correcte naleving van de vigerende regelgeving te garanderen is het voor de toekomst noodzakelijk eventuele onduidelijkheden weg te nemen. De commissie hecht eraan dat bij de totstandkoming van een tijdelijke regeling voor burgemeesters bij vertrek op eigen verzoek de gegroeide praktijk in het Rechtspositiebesluit burgemeesters expliciet wordt uitgesloten.

De adviescommissie stelt voor de mogelijkheid voor ontslag op eigen verzoek met een wachtgeldaanspraak toe te voegen. Instemming van de gemeenteraad is hierbij niet vereist. Wat betreft de aanspraak en de uitkeringsduur sluit de commissie aan bij het voorstel zoals door de minister in de adviesaanvraag was gedaan. Het niveau van de uitkering zou gelijk moeten zijn aan de hoogte van de uitkering welke reeds nu aan een burgemeester kan worden toegekend op basis van het Rechtspositiebesluit burgemeesters bij verstoorde verhoudingen. Voor het overige zou het geldende regime van de WW ook op deze tijdelijke regeling onverkort van toepassing moeten zijn. De kosten van de regeling komen ten laste van de gemeente. De commissie adviseert de tijdelijke regeling in te stellen met daarbij de volgende twee voorwaarden:

1. De tijdelijke regeling eindigt door opname van de burgemeesters in de Appa, ongeacht de eventuele gevolgen van wijzigingen in de Appa-wachtgeldregeling.

2. Aan het Rechtspositiebesluit burgemeesters wordt een bepaling toegevoegd waarmee verdere onderhandelingen over vertrekregelingen expliciet worden uitgesloten.

4. De nieuwe regeling

Met onderhavig wijzigingsbesluit worden de artikelen 44 en 46a in het rechtspositiebesluit aangepast aan de nieuwe procedures voor benoeming en ontslag. Dit betekent dat de situatie van verstoorde verhoudingen expliciet wordt toegevoegd aan de ontslaggronden, genoemd in artikel 44 van het rechtspositiebesluit. Deze ontslaggrond behelst de omstandigheid dat de raad ingevolge artikel 61b van Gemeentewet de aanbeveling tot ontslag heeft gedaan. Bij ontslag op aanbeveling van de raad is voor wat betreft het uitkeringsrecht, geen nadere beoordeling door de minister benodigd. In dat geval heeft de burgemeester een uitkeringsaanspraak ten laste van de gemeente. Dit is verwoord in het eerste lid, onder a, van artikel 46a.

Artikel 46a, eerste lid, onder b, ziet op de situatie dat er sprake is van een vertrek van de burgemeester wegens verstoorde verhoudingen zonder dat daar echter een aanbeveling tot ontslag van de gemeenteraad aan ten grondslag ligt. Deze situatie vereist een beoordeling van de minister en een daartoe strekkend advies van de commissaris. Bepaald is dat de burgemeester ten laste van de gemeente recht heeft op een uitkering bij een ontslag op eigen aanvraag, niet-herbenoeming (al dan niet op aanbeveling van de raad) dan wel een ontslag op «overige gronden», indien naar het oordeel van de minister de reden daarvoor is gelegen in verstoorde bestuurlijke verhoudingen. Ter voorbereiding van dat oordeel wint hij advies in van de commissaris. De commissaris neemt in deze omstandigheid – als rijksorgaan – een belangrijke positie in. Artikel 7a van de Ambtsinstructie ziet reeds op de activiteiten die de commissaris verricht in de situatie dat de raad voornemens is een aanbeveling tot ontslag te doen. De commissaris dient toe te zien op een ordelijk verloop van de procedure. De commissaris adviseert de minister over de aanbeveling van de gemeenteraad en rapporteert daarbij over de inhoud en het verloop van de procedure.5 Toegevoegd aan deze taken is de advisering van de commissaris, bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder b, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters (zie onder artikel II). Dit betreft als gezegd de situatie van vertrek van de burgemeester wegens verstoorde verhoudingen zonder dat dit heeft geleid tot een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester.

In het derde lid van artikel 46a is – in lijn met de aanbeveling van de beloningscommissie – een aanspraak geregeld voor de burgemeester die het ambt vrijwillig wenst te verlaten. Deze voorziening bestaat voor burgemeesters die meerdere jaren het ambt hebben vervuld en kan bijvoorbeeld de mogelijkheid bieden om zich op de loopbaan te heroriënteren. De aanspraak geldt voor burgemeesters die in totaal 10 jaar het burgemeestersambt hebben vervuld. De uitkering komt ten laste van de gemeente van waaruit de burgemeester het ambt verlaat. Om met name deze reden is als tweede vereiste gesteld dat de burgemeester ten minste 6 jaar in deze (laatste) gemeente het ambt uitgeoefend moet hebben.

Het vierde lid van artikel 46a heeft betrekking op een burgemeester die het ambt wenst te verlaten, maar het burgemeesterschap minder dan 10 jaar heeft vervuld danwel het ambt in minder dan 6 jaar in de laatste gemeente heeft uitgeoefend. In dat geval is een uitkeringsregeling slechts mogelijk indien gemeenteraad daarmee instemt.

In het vijfde lid is bepaald op welke wijze de in het derde en vierde lid bedoelde uitkeringen worden berekend. De uitkering betreft het bedrag van de WW en de voor het rijkspersoneel geldende bovenwettelijke uitkering.

Ten slotte voorziet dit wijzigingsbesluit in de mogelijkheid om een aanvulling toe te kennen op de FPU en de voor burgemeesters geldende extra uitkering bij FPU. Deze aanvulling ziet op de situatie dat de aan de FPU verbonden uitkeringsrechten lager uitkomen dan bij de toepassing van ontslaguitkeringen die zouden bestaan bij toepassing van artikel 46a, eerste, derde of vierde lid. De aanvulling op de FPU-rechten waartoe de minister op verzoek van de burgemeester kan besluiten, bedraagt in dat geval het verschil tussen de ontslaguitkeringen berekend met toepassing van artikel 46a, vijfde lid, en de FPU-rechten (de FPU met extra uitkering). De aanvulling komt ten laste van de gemeente. Het ligt derhalve in de rede dat de minister de gemeente zal raadplegen alvorens op het verzoek te beslissen. De aanvulling is gelijk aan het verschil tussen de werkloosheidsuitkeringen en het geheel van FPU-uitkeringen op het moment zou als dit zou gelden op het moment van de ambts beëindiging. De aanvulling wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de procentuele ontwikkeling van de voor burgemeesters geldende extra uitkering bij FPU.

Het nieuwe artikel 16, derde lid, regelt de toekenning van een ambtstoelage na beëindiging van de functie. De ambtstoelage wordt ter hoogte van de helft van het bedrag doorbetaald voor een periode van drie maanden. De toepassing van de bepaling is verruimd in de zin dat de aanspraak geldt voor alle gevallen van eervol ontslag en niet-herbenoeming. Overweging is dat bepaalde ambtsuitgaven ook na functiebeëindiging nog enige tijd doorlopen. Niet goed valt in te zien waarom deze aanspraak alleen bij bepaalde gevallen van ontslag en niet-herbenoeming zou gelden. Bij ontslag wegens gemeentelijke herindeling komt deze halve ambtstoelage ten laste van de rechtsopvolgende gemeente.

Voor verhuiskosten geldt het bestaande artikel 31. De burgemeester heeft ingevolge dit artikel ten laste van de gemeente aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten bij verhuizing ingeval van vertrek uit de ambtswoning of vertrek uit de gemeente, binnen uiterlijk één jaar na ontslag of niet-herbenoeming.

5. Toepassing van de regelgeving

Het wettelijk stelsel inzake de rechtspositie van burgemeesters – en overigens van alle politieke ambtsdragers – kent zoals reeds uiteengezet een systematiek waarbij de rechtspositionele voorzieningen in beginsel limitatief en uitputtend zijn geregeld.

Dat uitgangspunt betekent dat ook ontslaguitkeringen aan burgemeesters slechts toegekend dienen te worden indien en voorzover deze zijn geregeld. De aanspraken dienen te berusten op algemene voorschriften en te worden toegekend met toepassing van deze voorschriften. Het is niet wenselijk dat politieke ambtsdragers onderhandelingen voeren over de financiële voorwaarden voor een vertrek uit een politieke functie.

Het Georganiseerd overleg burgemeesters acht een dergelijke situatie niet in overeenstemming met de aard van het burgemeestersambt en is derhalve het volgende overeengekomen.

In artikel 66, derde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend, de burgemeester als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de gemeente geniet. Het geheel van rechtspositionele voorzieningen vereist wettelijke regeling. Dit impliceert dat ook uitkerings- en wachtgeldaanspraken krachtens wettelijke voorschriften dienen te worden toegekend. Het past niet bij een bestuurlijk ambt dat aan het vertrek uit de functie financiële voorwaarden worden verbonden en onderhandelingen plaatsvinden over de hoogte en duur van een ontslaguitkering. Dit uitgangspunt geldt in zijn algemeenheid ten aanzien van politieke ambtsdragers.6

Met onderhavige wijziging van het rechtspositiebesluit zijn de uitkeringsrechten van burgemeesters – tezamen met de aan de Werkloosheidwet verbonden aanspraken – uitputtend geregeld. Ook de hoogte en duur van de mogelijke uitkeringen is geregeld en een gemeente kan derhalve geen andere of hogere ontslaguitkeringen toekennen. De mogelijkheid om in bijzondere gevallen ten gunste van de burgemeester een afwijkende regeling te treffen is daarom niet aanwezig.

Met het Georganiseerd overleg burgemeesters en andere betrokkenen is overeengekomen dat met onderhavige wijziging van het rechtspositiebesluit is voorzien in de vereiste en noodzakelijke uitkeringsrechten. Partijen onderkennen dat de regelgeving duidelijk en toereikend is en spannen zich ervoor in dat deze op correcte wijze wordt toegepast. Dat betekent allereerst dat de minister ingeval van mogelijk verstoorde verhoudingen zijn bevoegdheden op adequate wijze zal aanwenden. Verstoorde verhoudingen vormen een grond voor ontslag.

6. Vergoeding voor kinderopvang

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om tevens een regeling te treffen voor de vergoeding van kosten voor kinderopvang (artikel 27a). De regeling is vergelijkbaar met de regeling die geldt voor wethouders (zie artikel 24 Rechtsbesluit wethouders). De burgemeester kan een tegemoetkoming krijgen in de kosten van kinderopvang. Deze kinderopvang zal verband moeten houden met de vervulling van het ambt.

7. Uitgaven

Met de wijziging zal het rechtspositiebesluit als beschreven voorzien in een uitkeringsmogelijkheid bij vrijwillig vertrek van de burgemeester met instemming van de gemeente. Indien de burgemeester in totaal 10 jaar of langer het burgemeestersambt heeft vervuld, kan de burgemeester van de regeling gebruik maken zonder dat instemming van de gemeente is vereist. De uitkering komt ten laste van de gemeente van waaruit de burgemeester het ambt verlaat. Uitgangspunt is dat de uitgaven als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van de burgemeester bij de gemeente blijven berusten. Er vind geen aanpassing van het Gemeentefonds plaats. Dit was ook de uitkomst van het overleg met de VNG. Een raming van het aantal burgemeesters dat van de uitkeringsmogelijkheid gebruik zal maken, is overigens niet te geven. Verwachting is echter dat dit aantal zeer beperkt zal zijn mede gelet op de komende overgang naar de gekozen burgemeester.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1994, 462, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 oktober 2003, Stb. 432.

XNoot
2

Stb. 1994, 445, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 februari 2002, Stb. 80.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2000/2001, 28 000 VII, nr. 11.

XNoot
2

De taakopdracht van de belonings-commissie is geformuleerd in kamerstukken II 2002–2003, 28 479, nr. 3.

XNoot
3

Stb. 2001, 358.

XNoot
4

Kamerstukken II 2001–2002, 28 479, nr. 1, blz. 34.

XNoot
5

Zie Stb. 2002, 80, blz. 6.

XNoot
6

In de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (Appa) zijn de daarin vervatte uitkeringsrechten uitputtend geregeld.

Naar boven