Besluit van 21 juli 2004 tot wijziging van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 (toevoeging van een grondslag voor de uitvoering van bindende communautaire besluiten door middel van een ministeriële regeling alsmede vermindering van administratieve lasten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 maart 2004, nr. HDJZ/SCH/2004-529, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 3 en 3a van de Schepenwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 14 april 2004, nr. W09.04.0115/V/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 juli 2004, nr. HDJZ/SCH/2004-1685, Hoofddirectie Juridische Zaken;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vissersvaartuigenbesluit 20021 wordt als volgt gewijzigd:

A

De eerste volzin van artikel 1.12, vierde lid, komt te luiden: In aanvulling op het periodiek onderzoek wordt het vissersvaartuig, met inachtneming van bij ministeriële regeling te bepalen tussenpozen, aan een tussentijds onderzoek onderworpen.

B

Na artikel 1.14 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.15 Uitvoering van communautaire voorschriften

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld die strekken ter uitvoering van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, genomen krachtens artikel 8 van richtlijn nr. 97/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt (PbEG L 1998, 34).

  • 2. In een regeling als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de regels alleen van toepassing zijn op vissersvaartuigen die dienstdoen in Nederlandse wateren of hun vangst aan land brengen in een Nederlandse haven.

C

In artikel 6.14, tweede lid, wordt de zinsnede «de bemanningsleden die daarmee aan werk zijn» vervangen door: de bemanningsleden die daarmee aan het werk zijn.

D

Artikel 11.3 vervalt.

E

Artikel 11.18 komt te luiden:

Artikel 11.18

De schipper draagt er zorg voor dat de aan boord aanwezige dagboeken worden bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in dit besluit is bepaald.

F

Artikel 11.20 vervalt.

G

In artikel 13.1 vervalt «11.18, vierde, vijfde en zesde lid,».

H

In het model van het certificaat van overeenstemming, opgenomen in de bijlage, komt onderdeel 2, onder 3, van de verklaring betreffende het eerste onderzoek te luiden:

  • 3. dat een/geen1 certificaat van vrijstelling is uitgereikt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 juli 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,

S. M. Dekker

Uitgegeven de negentiende augustus 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Vissersvaartuigenbesluit 2002 strekt tot implementatie van richtlijn nr. 97/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt (PbEG L 1998, 34). Richtlijn nr. 97/70/EG is een harmonisatierichtlijn die bepaalt, in grote lijnen weergegeven, dat vissersvaartuigen die dienstdoen in de wateren van de Europese Unie, moeten voldoen aan de voorschriften van het op 2 april 1993 te Torremolinos tot stand gekomen Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen (Trb. 2001, 168), en voegt daar zelf nog enkele voorschriften aan toe. Het Protocol en het onderliggende verdrag zijn internationaal niet in werking getreden en naar verwachting zal dat ook niet binnen afzienbare tijd gebeuren.

Een groot aantal voorschriften van het Protocol van Torremolinos bevat zogeheten «vague expressions», voorschriften waarin alleen wordt bepaald dat een bepaalde voorziening naar het oordeel van de nationale overheid voldoende dient te zijn. Het wordt daarbij aan de nationale overheid overgelaten om te bepalen wanneer zij een voorziening voldoende acht. Onlangs is de Europese Commissie ertoe overgegaan om enkele van die «vague expressions» uit te werken. Zij heeft daartoe, op grond van artikel 8 van richtlijn nr. 97/70/EG, richtlijn nr. 2002/35/EG van 25 april 2002 (PbEG L 112) tot wijziging van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, vastgesteld. In richtlijn nr. 2002/35/EG worden enkele aanbevelingen van de Internationale Maritieme Organisatie verplicht gesteld. Naar verwachting zullen er in de komende jaren nog meer van zulke richtlijnen met een geharmoniseerde interpretatie van «vague expressions» tot stand komen. Deze wijziging van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 strekt er toe om de implementatie van richtlijn nr. 2002/35/EG en eventuele volgende richtlijnen op relatief eenvoudige wijze mogelijk te maken.

De implementatiedatum van richtlijn nr. 2002/35/EG was 1 januari 2003. Die datum is overschreden als gevolg van capaciteitsproblemen. In de praktijk heeft deze vertraging geen gevolgen omdat de normen van richtlijn nr. 2002/35/EG reeds sinds 1 januari 2003 worden toegepast bij de bouw van nieuwe vissersvaartuigen.

Van de mogelijkheid in deel B, voorschrift 6, subparagraaf 1, onder c, van de Bijlage bij richtlijn nr. 2002/35/EG om voor houten schepen afwijkende termijnen te stellen voor de tussentijdse onderzoeken is geen gebruik gemaakt aangezien in de Nederlandse professionele zeevisserij houten vaartuigen reeds vele jaren in onbruik zijn geraakt.

Artikelen

Artikel I, onderdeel A

Artikel I/6, eerste lid, onderdeel c, van het Protocol van Torremolinos schrijft voor dat vissersvaartuigen, naast de voorgeschreven periodieke onderzoeken, ook tussentijdse onderzoeken moeten ondergaan, en wel met door de nationale overheid te bepalen tussenpozen. In artikel 1.12, vierde lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 was dit ingevuld door te bepalen dat vissersvaartuigen elk jaar tussentijds dienden te worden onderzocht. In het vorige Vissersvaartuigenbesluit, dat in 1989 tot stand is gekomen, was ook reeds voorgeschreven dat zo’n onderzoek jaarlijks diende te geschieden.

In richtlijn nr. 2002/35/EG heeft de Commissie bepaald dat met ingang van 1 januari 2003 voor nieuwe vissersvaartuigen een interval van twee jaar gaat gelden. Artikel 1.12, vierde lid, is nu bij deze wijziging aldus aangepast dat de frequentie voor de tussentijdse onderzoeken bij ministeriële regeling wordt voorgeschreven. Voor nieuwe vissersvaartuigen zal, overeenkomstig richtlijn nr. 2002/35/EG, worden bepaald dat deze elke twee jaar dienen plaats te vinden.

Artikel I, onderdeel B

Zoals in het algemeen deel reeds is uiteengezet, is bij dit besluit een bepaling opgenomen in het Vissersvaartuigenbesluit 2002 op grond waarvan richtlijn nr. 2002/35 en komende richtlijnen op eenvoudige wijze kunnen worden uitgevoerd. De gekozen formulering maakt het niet mogelijk om bij ministeriële regeling af te wijken van het besluit. Aangezien komende richtlijnen naar verwachting slechts een geharmoniseerde interpretatie van «vague expressions» zullen bevatten krachtens artikel 8 van richtlijn nr. 97/70/EG, bestaat aan zo’n afwijkingsmogelijkheid ook niet direct behoefte.

Ingevolge het tweede lid van het nieuwe artikel 1.15 kan de reikwijdte van de ministeriële regeling die strekt ter uitvoering van EG-richtlijnen, worden beperkt tot vissersvaartuigen die dienstdoen in Nederlandse wateren of hun vangst aan land brengen in een Nederlandse haven. De Schepenwet, waarop het Vissersvaartuigenbesluit 2002 berust, is een rijkswet. Het Vissersvaartuigenbesluit 2002 geldt derhalve in beginsel ook voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Op grond van artikel 299 (227 oud), derde lid, van het EG-verdrag is alleen het vierde deel van dat verdrag van toepassing op de in Bijlage II bij het verdrag genoemde landen en gebieden overzee, waaronder Aruba en de Nederlandse Antillen. Richtlijn nr. 97/70/EG berust op het derde deel, Titel V - Vervoer, van het EG-verdrag, en is derhalve niet van toepassing in die landen. De Nederlandse Antillen en Aruba zijn derhalve niet verplicht om te voldoen aan richtlijn nr. 97/70/EG en de eventuele wijzigingen daarvan. Artikel 1.15, tweede lid, maakt het mogelijk om het toepassingsgebied van de regeling te beperken, zoals dit ook al eerder is geschied in het Vissersvaartuigenbesluit 2002. De Nederlandse Antillen en Aruba kunnen aldus zelf bepalen of de Europese voorschriften die verder gaan dan de internationale voorschriften van het Protocol van Torremolinos, van toepassing zullen zijn op vissersvaartuigen die geregistreerd zijn in die landen.

Artikel I, onderdeel D

De totale administratieve lasten van het Vissersvaartuigenbesluit zijn berekend op € 2.293.073. Het kabinet heeft besloten om waar mogelijk de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. In dat kader is in dit onderdeel het voorschrift dat dagelijks peiling dient te worden genomen van tanks, kofferdammen en vullingen, geschrapt, evenals de verplichting om ten minste elke vier maanden de werking van diverse peilinrichtingen te controleren.

Artikel I, onderdeel E

De gedetailleerde verplichting tot het bijhouden en inzenden van dagboeken is vervangen door de meer algemene verplichting tot het bijhouden van de dagboeken conform het elders in het besluit bepaalde. De artikelen 7.16, zesde lid, 8.3, derde lid, en 9.16 bevatten voorschriften ten aanzien van registratie in dagboeken. Op grond van artikel 9, eerste lid, onder h, en tweede lid, van de Schepenwet is de schipper reeds verplicht om van diverse gebeurtenissen aan boord aantekening te houden in dagboeken en om aan de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat desgevraagd informatie te verstekken. Het vervallen van de verplichting om scheepsdagboeken regelmatig in te zenden levert een besparing op van € 22.275.

Artikel I, onderdeel F

Ook de verplichting om de tekst van de Schepenwet, het Vissersvaartuigenbesluit 2002 en andere regelingen met betrekking tot vissersvaartuigen aan boord te hebben, is vervallen. Dit levert een besparing op van € 60.000.

Artikel I, onderdeel G

In verband met de wijziging van artikel 11.18 is de strafbepaling aangepast.

Artikel I, onderdelen C en H

Deze onderdelen bevatten uitsluitend redactionele verbeteringen van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 en hebben geen inhoudelijke betekenis.

Artikel II

Aangezien richtlijn nr. 2002/35/EG reeds op 1 januari 2003 geïmplementeerd had moeten zijn, is voorzien in een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van dit besluit.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Stb. 2002, 60.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 september 2004, nr. 176.

Naar boven