Besluit van 27 mei 2003, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van legkippen (Legkippenbesluit 2003)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 maart 2003, nr. TRCJZ/2003/2049, Directie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 1999/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203) alsmede op de artikelen 35, 38, 40, tweede lid, onderdeel c, 45, 108 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 9 mei 2003; nr. W11.03.0114/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 mei 2003, nr. TRCJZ/2003/4668, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

b. legkip: legrijpe kip van de soort Gallus gallus die wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;

c. huisvestingssysteem: voorziening waarin legkippen op dezelfde wijze worden gehouden;

d. kooi: afgesloten ruimte bestemd voor het houden van één of meer legkippen waarin de legkippen zich niet vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus binnen de stal kunnen bewegen;

e. bruikbare oppervlakte: een ten minste 30 cm breed oppervlak met een helling van ten hoogste 8 graden met boven het gehele oppervlak een vrije ruimte van ten minste 45 cm hoogte. De oppervlakte van het nest wordt niet tot de bruikbare oppervlakte gerekend;

f. nest: afgescheiden ruimte voor een individuele legkip of een groep legkippen die geschikt is voor het leggen van eieren en waarin een legkip niet in contact kan komen met bodembestanddelen die bestaan uit draadgaas;

g. strooisel: houtkrullen, stro, gehakseld stro, turf, zand of ander materiaal met een losse structuur dat legkippen in staat stelt aan hun ethologische behoeften te voldoen;

h. zitstok: horizontaal aangebrachte stok of lat van hout, metaal of kunststof zonder scherpe randen waar de legkip op kan zitten of rusten, in ieder geval niet bestaande uit draadgaas.

Artikel 2

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op houders van legkippen die minder dan 350 legkippen houden.

  • 2. Legkippen worden ten minste gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 4, 7, 8, eerste en tweede lid, 9 en 10.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden in een kooi gehuisveste legkippen ten minste gehuisvest en verzorgd:

    a. overeenkomstig de artikelen 5, 7 tot en met 10, of

    b. vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2011, overeenkomstig de artikelen 6, 7, 8, eerste, tweede en vijfde lid, 9 en 10, indien het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat het voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister registreert houders van legkippen. Hij verstrekt daartoe aan houders van legkippen een nummer dat geschikt is om de voor de menselijke consumptie in de handel gebrachte eieren te kunnen traceren.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste lid.

  • 3. Het is verboden legkippen te houden zonder te beschikken over een nummer als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In de nadere regels, bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister de medewerking vorderen van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren voor het stellen van regelen omtrent het aanvragen en verstrekken van de in het eerste lid bedoelde afzonderlijke nummers. In de nadere regels, bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister tevens de medewerking vorderen van bedoeld bestuur ter zake van het bijhouden van het register en het verstrekken van de nummers.

§ 2. Houden en huisvesten van legkippen in alternatieve huisvestingssystemen

Artikel 4

  • 1. Legkippen beschikken ten minste over:

    a. 1111 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip;

    b. één nest per 7 legkippen dan wel een gemeenschappelijk nest van 1 m2 per 120 legkippen;

    c. een met strooisel bedekte oppervlakte van 250 cm2 per legkip waarbij in ieder geval een derde deel van het grondoppervlak met strooisel is bedekt;

    d. een zitstok met een lengte van 15 cm per legkip die niet is aangebracht boven het strooisel. De horizontale afstand tussen de zitstokken bedraagt ten minste 30 cm en tussen de zitstokken en de wand ten minste 20 cm;

    e. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat;

    f. een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt of, indien het een ronde voerbak betreft, ten minste 4 cm per legkip, en

    g. een bereikbare watervoorziening bestaande uit:

    1°. een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 2,5 cm per legkip bedraagt;

    2°. een ronde drinkbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 1 cm per legkip bedraagt, of

    3°. één drinknippel of één waterbakje per 10 legkippen. Bij watervoorziening via nippels of drinkwaterbakjes zijn per legkip ten minste twee nippels of drinkwaterbakjes bereikbaar.

  • 2. In een huisvestingssysteem waarin de legkippen zich vrij op en tussen de verschillende niveaus kunnen verplaatsen:

    a. is het aantal niveaus op enig punt boven de vloer beperkt tot vier;

    b. bedraagt de vrije hoogte tussen de niveaus ten minste 45 cm;

    c. zijn de voeder- en watervoorzieningen zo over de ruimte verdeeld dat alle legkippen er gelijke toegang toe hebben, en

    d. komen de uitwerpselen van de legkippen die zich op de hogere niveaus bevinden niet op de voor de legkippen toegankelijke lagere niveaus terecht.

  • 3. In een huisvestingssysteem waarin de legkippen toegang hebben tot een ruimte buiten:

    a. geven over de hele lengte van het gebouw verdeelde uitgangen rechtstreeks toegang tot de ruimte buiten;

    b. zijn de uitgangen ten minste 35 cm hoog en 40 cm breed;

    c. hebben de beschikbare uitgangen een gezamenlijke breedte van ten minste 2 m per 1000 legkippen;

    d. heeft de ruimte buiten om verontreiniging te voorkomen een grondoppervlakte die is afgestemd op de bezettingsgraad en het bodemtype, en

    e. is de ruimte buiten voorzien van beschutting tegen slecht weer en roofdieren, en indien nodig van passende drinkvoorzieningen.

  • 4. Een overdekte ruimte mag tot de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde oppervlakte worden gerekend indien de ruimte in ieder geval vanaf 6 uur na het begin van de lichtperiode in de stal onbeperkt toegankelijk is voor de legkippen, gedurende ten minste 10 uren, en de toegangen tot de ruimte ten minste 35 cm hoog en 40 cm breed zijn en een gezamenlijke breedte hebben van ten minste 2 m per 1000 legkippen;

  • 5. De oppervlakken die tot de bruikbare oppervlakte wordt gerekend bieden steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.

§ 3. Houden en huisvesten van legkippen in kooihuisvestingssystemen

§ 3.1 Houden en huisvesten van legkippen in aangepaste kooien

Artikel 5

  • 1. Legkippen die worden gehuisvest in een kooi hebben ten minste de beschikking over:

    a. 750 cm2 oppervlakte waarvan 600 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip, met dien verstande dat de kooi boven andere plaatsen dan de bruikbare oppervlakte op elk punt ten minste 20 cm hoog moet zijn en dat de totale oppervlakte van een kooi niet kleiner mag zijn dan 2000 cm2;

    b. een nest;

    c. een met strooisel bedekte ruimte die ten minste 20 cm hoog is, waar de legkippen kunnen scharrelen en bodempikken;

    d. een zitstok met een lengte van 15 cm per legkip en een vrije ruimte boven de zitstok van 20 cm;

    e. een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 12 cm per legkip bedraagt;

    f. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat, en

    g. een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt dan wel drinknippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn.

  • 2. De bodem van de kooi biedt steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.

§ 3.2 Houden en huisvesten van legkippen in niet-aangepaste kooien

Artikel 6

  • 1. Legkippen die worden gehuisvest in een kooi, waarvan de gebruiker kan aantonen dat de kooi deel uitmaakt van een huisvestingssysteem dat voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik genomen, hebben ten minste de beschikking over:

    a. een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 cm boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 cm boven de overige grondoppervlakte. De ruimte onder de morsranden die de beschikbare grondoppervlakte kunnen beperken, wordt niet tot de grondoppervlakte gerekend;

    b. een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt;

    c. een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt dan wel drinknippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn, en

    d. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat.

  • 2. De bodem van de kooi biedt steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.

§ 4. Algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen

Artikel 7

  • 1. Het geluidsniveau wordt zo laag mogelijk gehouden. Aanhoudend of plotseling lawaai wordt vermeden. Constructie, opstelling, onderhoud en werking van ventilatietoestellen, voedermachines of andere apparaten veroorzaken zo weinig mogelijk lawaai.

  • 2. Het huisvestingssysteem is zodanig opgezet dat een legkip niet kan ontsnappen.

Artikel 8

  • 1. De legkippen worden ten minste eenmaal per dag door de houder geïnspecteerd.

  • 2. De inrichting van het huisvestingssysteem is zodanig dat alle lagen en kooien rechtstreeks en moeiteloos kunnen worden geïnspecteerd en de legkippen gemakkelijk kunnen worden verwijderd.

  • 3. Rijen kooien zijn van elkaar gescheiden door gangen van ten minste 90 cm breed.

  • 4. De bodem van de onderste kooi is ten minste 35 cm boven de vloer van het gebouw geplaatst.

  • 5. De vorm en de grootte van de kooiopening zijn zodanig dat een volwassen legkip uit de kooi kan worden gehaald zonder dat dit lijden of verwondingen veroorzaakt.

Artikel 9

  • 1. Er is voldoende goed werkende verlichtingsapparatuur aanwezig voor een grondige inspectie van iedere legkip op elk willekeurig tijdstip.

  • 2. Een stal waarin legkippen zijn ondergebracht is gedurende de lichtperiode zodanig verlicht dat de legkippen elkaar duidelijk kunnen zien, dat zij hun omgeving visueel kunnen verkennen en dat zij hun gebruikelijke activiteiten kunnen ontplooien. In geval van verlichting met daglicht zijn de lichtopeningen zodanig gepositioneerd dat het licht gelijkmatig over de stal en de kooien wordt verdeeld.

  • 3. Per 24 uur is er een ononderbroken duisternisperiode van 8 uur waarin de legkippen kunnen rusten. Bij de vermindering van kunstlicht wordt een periode van halfduister in acht genomen om de legkippen de gelegenheid te geven zonder verwondingen op stok te gaan.

Artikel 10

  • 1. De uitwerpselen van legkippen worden regelmatig verwijderd. Dode legkippen worden dagelijks verwijderd.

  • 2. Lokalen, uitrusting en gereedschappen waarmee de legkippen in aanraking komen, worden regelmatig grondig gereinigd en ontsmet, in elk geval telkens wanneer de kooien om sanitaire redenen worden leeggemaakt, en ook voordat een nieuwe partij legkippen wordt binnengebracht. Zolang de stal of de kooien bezet zijn, worden alle oppervlakken en alle installaties goed schoon gehouden.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 11

Artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het houden van varkens, kalveren en legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 3, derde lid» vervangen door: Het houden van varkens en kalveren geschiedt overeenkomstig artikel 3, derde lid. Het houden van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 3, tweede lid.

2. In het tweede lid wordt «Het verzorgen van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: Het verzorgen van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste en derde tot en met zesde lid.

3. In het derde lid wordt «Het huisvesten van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 5, tweede, vierde en zevende lid, laatste volzin, alsmede overeenkomstig het negende lid van dat artikel» vervangen door: Het huisvesten van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 5, met uitzondering van het eerste en zesde lid.

Artikel 12

Het Ingrepenbesluit2 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel d komt te luiden: d. het leewieken van vogels die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een niet gesloten ruimte;.

b. Onderdeel e komt te luiden:

e. het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie;.

c. Onderdeel f komt te luiden:

f. het verwijderen van de sporen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie;.

d. Onderdeel g komt te luiden:

g. het verkorten van de boven- of ondersnavel bij kippen en kalkoenen jonger dan 10 dagen;.

e. De onderdelen m, n en u vervallen.

2. Artikel 2, tweede lid, onderdeel k, vervalt.

B

Artikel 4, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. De ingrepen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e, f, g, voor zover het betreft het verkorten van de boven- en ondersnavel bij kippen of kalkoenen die worden gehouden of bestemd zijn om te worden gehouden, in een huisvestingssysteem waarin de dieren zich vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus binnen de stal kunnen bewegen, dan wel dat voldoet aan artikel 4 van het Legkippenbesluit 2003, en onderdeel h, voor zover het betreft het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren bestemd voor de menselijke consumptie, worden aangewezen tot 1 september 2006.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, worden de ingrepen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g tot en met i en s, aangewezen tot 1 september 2011, voor zover zij worden verricht bij dieren die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarvan de gebruiker kan aantonen dat het op 1 september 2001 reeds bestond en nadien niet is herbouwd of verbouwd.

Artikel 13

1. Het Besluit legbatterijen3 wordt ingetrokken.

2. Het Besluit huisvesting legkippen4 wordt ingetrokken.

3. Het Legkippenbesluit5 wordt ingetrokken.

Artikel 14

Artikel 4 is tot en met 1 januari 2007 niet van toepassing op een huisvestingssysteem als bedoeld in dat artikel indien de houder kan aantonen dat het huisvestingssysteem voor 1 januari 2002 is gebouwd en in gebruik genomen en sedertdien niet is ver- of herbouwd.

Artikel 15

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Legkippenbesluit 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 mei 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de tiende februari 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

§ 1. Inleiding

Het Legkippenbesluit 2003 geeft uitvoering aan richtlijn nr. 1999/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203) (hierna: de richtlijn). Het besluit bevat in navolging van de richtlijn de minimumeisen voor de huisvesting van legkippen in kooien en in huisvestingssystemen die geen gebruik maken van kooien. Deze laatste worden aangeduid met de term alternatieve huisvestingssystemen.

Met ingang van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit is het in gebruik nemen van nieuwe niet-aangepaste kooien, de zogenaamde legbatterijen, niet meer toegestaan. Het huisvesten van legkippen in legbatterijen die voor 1 januari 2003 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen, is met ingang van 1 januari 2012 verboden. Huisvesting van legkippen in kooien blijft ook na afschaffing van de legbatterij mogelijk in de zogenaamde aangepaste of verrijkte kooi. In de aangepaste kooi dienen de kippen de beschikking te krijgen over strooisel, zitstokken en een nest.

Voorgeschiedenis

Op 20 november 2001 is het besluit van 2 november 2001, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van legkippen (Legkippenbesluit, Stb. 2001, 545) overeenkomstig artikel 110, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de wet) voorgehangen bij de Tweede Kamer (TK 2001–2002, 28 110, nrs. 141 en 1). De voorschriften van het Legkippenbesluit bevatten een hoger welzijnsniveau dan de richtlijn voorschrijft. In tegenstelling tot de richtlijn voorziet het Legkippenbesluit niet in het huisvestingssysteem van de aangepaste of verrijkte kooi als tussenvorm tussen de legbatterij en het alternatieve huisvestingssysteem. Dit kooihuisvestingssysteem is achterwege gelaten nadat in het algemeen overleg op 5 juli 2001 over onder meer het rapport van de Stuurgroep heroriëntatie pluimveehouderij (Kamerstukken II 2000/01, 26 991 en 26 446, nr. 46) bleek dat een meerderheid van de leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de vaste commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Sport het standpunt van de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ondersteunde. Dit standpunt luidde dat huisvesting van kippen in kooien noch vanuit het oogpunt van dierenwelzijn noch vanuit het economisch perspectief toekomst heeft.

Het Legkippenbesluit is op 20 november 2001 conform het bovenvermelde gedeelde standpunt voorgehangen bij de Tweede Kamer. Bij brief van 4 december 2001 (TK 2001–2002, 28 110, nr. 2) hebben 30 leden van de Tweede Kamer de wens te kennen gegeven dat de inwerkingtreding van het Legkippenbesluit bij wet wordt geregeld. Op 31 januari 2002 is het wetsvoorstel houdende regeling van de inwerkingtreding van het Legkippenbesluit aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 2001–2002, 28 110, nrs. 4–5), waarna de schriftelijke behandeling aanving. Na de ontslagaanvrage van het kabinet-Kok II is het wetsvoorstel op 31 mei 2002 controversieel verklaard. Na het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij brief van 9 oktober 2002 (TK 2002–2003, nr. lnv0200724) het voornemen tot aanpassing van het Legkippenbesluit aangekondigd. Conform het Strategisch Akkoord en het daarin geformuleerde uitgangspunt dat het Europees voorgeschreven minimumniveau voor nationale welzijnsvoorschriften wordt gehanteerd, is in bovengenoemde brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het Legkippenbesluit zal worden aangepast aan het niveau de richtlijn. Deze aanpassing aan het niveau van de richtlijn houdt in dat in het Legkippenbesluit een voorziening wordt opgenomen die het houden van kippen in aangepaste kooien toestaat. Nu de discussie over het wetsvoorstel houdende regeling van inwerkingtreding van het Legkippenbesluit als gevolg van de val van het kabinet-Balkenende zal worden voortgezet door de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling, verdient het de voorkeur te bevorderen dat het onderhavige Legkippenbesluit 2003 wordt ingediend en het wetsvoorstel houdende regeling van de inwerkingtreding van het Legkippenbesluit, alsmede het Legkippenbesluit in te trekken.

§ 2. Inhoud besluit

Het onderhavige besluit is gebaseerd op de artikelen 38 en 45 van de wet op grond waarvan regels kunnen worden gesteld aan de wijze waarop dieren worden verzorgd en gehuisvest. Artikel 3 van het besluit is gebaseerd op de artikelen 108 en 111 van de wet; artikel 11, dat een wijziging van het Besluit welzijn productiedieren bevat, op artikel 35.

Het onderhavige besluit komt inhoudelijk overeen met het Legkippenbesluit met dien verstande dat een kooihuisvestingssysteem voor het houden van legkippen in verrijkte kooien is opgenomen. Daartoe is een nieuw artikel 5 ingevoegd, hetgeen een aanpassing van artikel 2 alsmede een herschikking en hernummering ten opzichte van de artikelen van het Legkippenbesluit tot gevolg heeft gehad.

Doordat het Legkippenbesluit niet binnen de gestelde implementatietermijn in werking is getreden, is voorts een aantal voorschriften aangepast. De richtlijn verbiedt met ingang van 1 januari 2003 het in gebruik nemen van nieuwe legbatterijen. Nu deze datum reeds is verstreken, kan het verbod op het in gebruik nemen van een nieuwe legbatterij eerst op het moment van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit van kracht worden. Wel geldt op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel b, van het onderhavige besluit een overgangstermijn tot 1 januari 2012 voor het gebruik van legbatterijen waarvan de gebruiker kan aantonen dat de legbatterij voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen. Gelet op het feit dat de ingangsdatum van het verbod op het in gebruik nemen van een legbatterij en het daaraan gekoppelde overgangsrecht met de publicatie van het Legkippenbesluit in november 2001 openbaar is geworden, wordt deze overgangstermijn die rekent vanaf 1 januari 2003 niet onredelijk geacht. Immers ondernemers kunnen na de kennisgeving van de nota van toelichting op het eerdere Legkippenbesluit (Stb. 2001, 545) weten dat een eventuele investering in een legbatterij in ieder geval na 1 januari 2003 niet meer rendabel is.

Overtreding van de voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 38, 45 en 111 zijn gesteld, zijn gekwalificeerd als economische delicten en vallen op grond van artikel 125 van de wet onder de Wet op de economische delicten.

De ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren belast met het toezicht op de naleving van dit besluit.

Aan deze nota van toelichting is een transponeringstabel toegevoegd waarin wordt aangegeven door middel van welke artikelen van het besluit de bepalingen van richtlijn 1999/74/EG zijn geïmplementeerd. Tevens is toegevoegd de transponeringstabel behorende bij de nota van toelichting van het Besluit welzijn productiedieren. Uit deze tabel kan worden opgemaakt hoe de bepalingen van Richtlijn nr 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PbEG L 221) in het Nederlandse recht zijn omgezet. In deze tabel is het onderhavige besluit thans verwerkt.

Na vaststelling wordt dit besluit overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de wet aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Vervolgens kan binnen 30 dagen door één der beide kamers of door ten minste éénvijfde van het grondwettelijk aantal leden de wens te kennen worden gegeven dat de inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.

§ 3. Analyse welzijnssituatie legkippen

De in deze paragraaf weergegeven analyse van de situatie rond het dierenwelzijn in de legkippenhouderij is ontleend aan de mededeling van de Europese Commissie van 13 maart 1998, nr. 98/0092 inzake de bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen. De mededeling is gebaseerd op een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité dat is opgesteld door wetenschappers uit de gehele Europese Unie.

Van de thans in gebruik zijnde huisvestingssystemen veroorzaakt de legbatterij de meeste welzijnsproblemen. De in de mededeling beschreven problemen worden veroorzaakt door de zeer beperkte ruimte in de kooi alsmede door het ontbreken van voorzieningen. Beide omstandigheden hebben tot gevolg dat legkippen voor hun welzijn essentiële gedragingen niet kunnen uitvoeren. Door de onmogelijkheid om een normaal bewegingspatroon te volgen, komt veel botzwakte voor waardoor de dieren een groot risico lopen op botbreuken bij manipulatie en transport. Problemen met botzwakte doen zich overigens ook in andere huisvestingssystemen voor, zij het niet in de mate waarin zij bij in legbatterijen gehouden legkippen voorkomen. Een kip heeft, aldus de mededeling van de Europese Commissie, afhankelijk van zijn gewicht reeds 428 tot 592 cm2 nodig om normaal te kunnen staan. De Commissie geeft aan dat het niet voldoende is slechts de beschikbare oppervlakte per kip te vergroten. Meer ruimte in een kale kooi leidt tot grotere agressiviteit. Het is derhalve noodzakelijk de kooi te verrijken zodat de kip een aantal essentiële behoeften kan bevredigen. De kooi moet de kip, aldus de mededeling van Europese Commissie, de gelegenheid bieden tot op stok gaan, eieren leggen in een nest, bodempikken, scharrelen en stofbaden.

In huisvestingssystemen waarin de kippen niet in kooien worden gehouden doen zich eveneens welzijnsproblemen voor. Met name treden verschillende vormen van pikkerij op. Om de gevolgen hiervan te beperken mogen de snavels van de dieren worden verkort. Dat dit een ingreep is die het welzijn van de dieren aantast, mag duidelijk zijn. Indien niet zou worden ingegrepen, zou dat echter eveneens een ernstige aantasting van het welzijn tot gevolg hebben.

§ 4. Gevolgen bedrijfsleven

In het totaal bestaat de pluimveesector uit ongeveer 1100 professionele pluimveebedrijven, waaronder ongeveer 700 legkippenbedrijven. Naar verwachting zal het totale aantal pluimveebedrijven als gevolg van deelname aan een opkoopregeling, de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Stcrt. 2002, 139) ongeveer 10 tot 20 procent afnemen. De gevolgen van het onderhavige besluit zullen voor de verschillende legkippenbedrijven naar verwachting eerst intreden bij het verstrijken van de overgangstermijnen voor de verschillende huisvestingssystemen. De financiële lasten die het onderhavige besluit met zich brengt, zijn ten opzichte van het Legkippenbesluit van 2 november 2001 aanzienlijk verminderd, aangezien het onderhavige besluit de huisvesting van legkippen in kooien toestaat. Een volledige omschakeling naar kooiloze huisvestingssystemen op korte termijn zou de concurrentiepositie van de Nederlandse legkippenhouders ernstig benadelen. Om een gelijke concurrentiepositie van de Nederlandse legkippenhouders met de legkippenhouders van andere lidstaten te bewerkstelligen is in navolging van de richtlijn het huisvesten van legkippen in aangepaste kooien toegestaan. De aangepaste kooi is een alternatief voor de legbatterij. Het huisvesten van legkippen in bestaande legbatterijen is nog tot 2012 toegestaan. Na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit mogen geen nieuwe legbatterijen meer worden geplaatst of in gebruik worden genomen. De aangepaste kooi is een tussenvorm tussen de legbatterij en de alternatieve huisvestingssystemen. Legkippen die in een dergelijke kooi worden gehouden, dienen te beschikken over een legnest, zitstok en strooisel. Om tot uitdrukking te brengen dat de in de kooi aangebrachte voorzieningen daadwerkelijk een functie moeten kunnen vervullen voor de legkippen, is in het onderhavige besluit voorgeschreven dat het toegepaste strooisel de dieren de gelegenheid moet geven tot de uitoefening van de ethologische behoeften. Uit de in de vorige paragraaf aangehaalde mededeling van de Europese Commissie blijkt dat scharrelen, bodempikken en stofbaden ethologische behoeften van legkippen zijn.

§ 5. Gevolgen voor andere regelgeving

5.1 Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen

Deze wet uit 1984 (Stb. 1984, 272) heeft betrekking op het houden van legkippen. In de wet is onder meer voorzien in een basis voor het afschaffen van de legbatterij. In het Besluit huisvesting legkippen (Stb. 1992/492), dat in 1989 is vastgesteld, werd het houden van legkippen in legbatterijen verboden. Het besluit is echter niet in werking getreden. Op basis van de wet is in het Besluit legbatterijen (Stb. 1988, 418), en de Beschikking legbatterijen (Stcrt. 1997, 245) uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 88/166/EEG waarin de minimumeisen ter bescherming van legkippen in batterijen zijn opgenomen. De genoemde algemene maatregelen van bestuur en de ministeriële regeling worden ingevolge artikel 13 van het onderhavige besluit ingetrokken. De Beschikking legbatterijen vervalt met de intrekking van het Besluit legbatterijen waarop deze is gebaseerd. In intrekking van de Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen, is reeds voorzien in artikel 129, onderdeel i, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Inwerkingtreding van dit artikelonderdeel zal worden bevorderd.

5.2 Landbouwkwaliteitswet

In regelgeving op grond van de Landbouwkwaliteitswet (Stb. 1992, 409) zijn de voorschriften opgenomen met betrekking tot de kwaliteitseisen die aan eieren worden gesteld en de handel in eieren. Deze regelgeving strekt grotendeels ter uitvoering van Europese verordeningen. Voorschriften met betrekking tot de aanduiding van het huisvestingssysteem waarin de eieren zijn geproduceerd alsmede met betrekking tot de eisen die aan die systemen worden gesteld, maken hiervan deel uit.

Het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren (Stb. 2002, 530) geeft uitvoering aan Verordening (EG) nr. 5/2001 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2000, houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 1907/90 (PbEG L 2) en Verordening (EG) nr. 1651/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1274/91 houdende bepalingen ter toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 220). Bijlage II bij verordening nr. 1651/2001 bevat een koppeling met de voorschriften van richtlijn nr. 1999/74/EG. Indien aan de eieren een bepaalde kwalificatie wordt gegeven, dient te worden voldaan aan de voorschriften die de richtlijn aan het bij die kwalificatie behorende huisvestingssysteem stelt.

5.3 Ingrepenbesluit

Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verbiedt het verrichten van ingrepen bij dieren, tenzij de ingreep bij of krachtens de wet is toegestaan. In het Ingrepenbesluit (Stb. 1996, 139) is een opsomming gegeven van ingrepen die zijn toegestaan. Vanaf 1 september 2001 is, ingevolge het Ingrepenbesluit, het verrichten van een aantal ingrepen bij pluimvee niet meer toegestaan. Het verkorten van de snavel is een voorbeeld van zo'n ingreep.

Uitgangspunt van de regelgeving met betrekking tot de ingrepen bij pluimvee is dat de noodzaak voor het verkorten van de snavel dient te worden weggenomen. Naar de manieren waarop dit doel in de intensieve houderij kan worden bereikt, wordt nog volop onderzoek gedaan. Uit voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat vooral door het bieden van voldoende afleiding de incidentie van kannibalisme en pikkerij omlaag kan worden gebracht. Op dit moment is er echter nog geen methode beschikbaar die vooral in de alternatieve huisvestingssystemen het beschadigen van de dieren van elkaar tot aanvaardbare proporties terugbrengt.

De richtlijn verbiedt in principe iedere vorm van verminking, tenzij de regelgeving van een lidstaat de verminking toestaat. Om pikkerij tegen te gaan, is het inkorten van de snavel als gevolg van de richtlijn toegestaan bij kuikens jonger dan 10 dagen. Artikel 12 wijzigt het Ingrepenbesluit dienovereenkomstig. Voor kippen die in kooien zullen worden gehouden, is het verkorten van de snavel, overeenkomstig de bestaande overgangstermijnen van het Ingrepenbesluit, nog slechts toegestaan tot de eerste verbouwing van het huisvestingssysteem na 1 september 2001. Het onderscheid tussen kippen die in kooien worden gehouden en kippen die niet in kooien worden gehouden is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Stuurgroep heroriëntatie pluimveehouderij.

Om het houden van legkippen in alternatieve huisvestingssystemen te stimuleren, mogen de snavels van legkippen die zullen worden gehouden in na 1 september 2001 ge- of verbouwde scharrel- of volièresystemen, nog wel worden verkort. De Vrijstellingsregeling ingrepen (Stcrt. 2001, 167) voorziet hier reeds in. Artikel 12 van het onderhavige besluit past de artikelen 2 en 4 van het Ingrepenbesluit aan in overeenstemming met hetgeen reeds in de Vrijstellingsregeling ingrepen was geregeld. Voorts voorziet artikel 12 in een opschoning van de in artikel 2 van het Ingrepenbesluit opgenomen lijsten van toegestane ingrepen in verband met het verlopen van de in artikel 4, eerste lid, van dat besluit opgenomen overgangstermijn voor die ingrepen.

5.4 Besluit welzijn productiedieren

Het Besluit welzijn productiedieren (Stb. 1999, 568) strekt ter implementatie van richtlijn nr. 98/58/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PbEG L 221). In het besluit zijn eisen opgenomen die in het algemeen gesteld kunnen worden met betrekking tot het houden, verzorgen en huisvesten van productiedieren, waartoe ook de legkippen behoren. Het besluit bevat bijvoorbeeld de verplichting te voorzien in een alarmsysteem voor het geval de ventilatie uitvalt en in een noodvoorziening voor de ventilatie. Ook de verplichting de dieren te (doen) verzorgen door personen die beschikken over de benodigde kennis en vakbekwaamheid is in dat besluit opgenomen. Voor houders van legkippen golden deze voorschriften voorheen reeds op grond van de Beschikking legbatterijen. Deze beschikking komt met de intrekking van het Besluit legbatterijen te vervallen. Met artikel 11 van het onderhavige besluit wordt bewerkstelligd dat de voorschriften die ingevolge richtlijn nr. 98/58/EG gelden voor het houden, huisvesten en verzorgen van legkippen op grond van artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren van toepassing blijven. Het gaat hierbij concreet om verplichting die reeds ingevolge artikel 1, de onderdelen a, b, d, e, g, j, k, l, van de Beschikking legbatterijen van toepassing waren op legbatterijen. De overige verplichtingen die uit de Beschikking legbatterijen volgden, blijven op grond van de artikelen 7 tot en met 10 van het onderhavige besluit gelden.

Met de wijziging van artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren in artikel 11 van het onderhavige besluit wordt voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 3 van richtlijn nr. 1999/74/EG, dat lidstaten ertoe verplicht erop toe te zien dat houders van legkippen zich tevens houden aan de toepasselijke bepalingen van richtlijn 98/58/EG.

Het Besluit welzijn productiedieren bevat algemene voorschriften met betrekking tot het houden, huisvesten en verzorgen van legkippen en het onderhavige besluit voorziet in meer specifieke voorschriften hieromtrent. Waar het onderhavige besluit een precisering bevat van de eisen uit het Besluit welzijnproductiedieren, zou dubbele normstelling kunnen ontstaan. Een dergelijke dubbele normstelling zou onder meer ontstaan bij het voorschrift om een dier bescherming en beschutting te bieden indien het niet in een gebouw wordt gehouden. Dit voorschrift is zowel in artikel 3, derde lid van het Besluit welzijn productiedieren als in artikel 4, derde lid, onderdeel e, van het onderhavige besluit opgenomen. Aangezien het onderhavige besluit een specifiek voorschrift bevat met betrekking tot het houden van legkippen buiten een gebouw, is het genoemde artikellid van het Besluit welzijn productiedieren niet van toepassing. Dit geldt eveneens voor het voorschriften met betrekking tot de verzorging van de legkippen en de verlichting in de gebouwen die zowel in het Besluit welzijn productiedieren (artikel 4, tweede lid en artikel 5, eerste en zesde lid) als in het onderhavige besluit (artikel 8, eerste lid en 9) is opgenomen. De wijziging van artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren, die met artikel 11 van het onderhavige besluit wordt bewerkstelligd, voorziet in het voorkomen van een dubbele normstelling.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1

De verschillende vormen van huisvesting voor kippen worden met de algemene term huisvestingssysteem aangeduid. In onderdeel c is deze term gedefinieerd als een voorziening waarin legkippen op dezelfde wijze worden gehouden. Met deze definitie is aangesloten bij de reeds bestaande definitie van huisvestingssysteem in de Wet ammoniak en veehouderij (Stb. 2002, 93). In het kader van het onderhavige besluit zijn twee soorten huisvestingssystemen te onderscheiden. Enerzijds de kooihuisvestingssystemen (artikelen 5 en 6) en anderzijds de alternatieve huisvestingssystemen (artikel 4). De kooihuisvestingssystemen zijn te verdelen in aangepaste kooihuisvestingssystemen (artikel 5) en de niet-aangepaste kooihuisvestingssystemen, ook wel legbatterijen genoemd (artikel 6). Legkippen kunnen slechts gedurende de overgangsperiode in een niet-aangepast kooihuisvestingssysteem worden gehuisvest. Deze overgangsperiode geldt tot en met 31 december 2011 voor kooihuisvestingssystemen waarvan de gebruiker kan aantonen dat ze voor 1 januari 2003 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen.

Om het verschil met het alternatieve huisvestingssysteem nog meer tot uitdrukking te brengen, wordt in onderdeel d omschreven wat onder een kooi wordt verstaan. Zoals ook uit de redactie van artikel 2 van het onderhavige besluit blijkt, is het uitgangspunt van het onderhavige besluit dat legkippen in alternatieve huisvestingssystemen worden gehuisvest.

Het strooisel dat wordt verstrekt, moet van een geschikt type zijn en mag niet klitten. Tevens moet het strooisel de mogelijkheid bieden tot scharrelen, bodempikken en stofbaden, aldus de mededeling van de Europese Commissie. Bij strooisel dat aan de beschrijving in onderdeel g voldoet, kan worden gedacht aan bijvoorbeeld houtkrullen, stro, zand of turf. Ook ander materiaal met een losse structuur kan volstaan als strooisel. De definitie van strooisel in het onderhavige besluit is meer geconcretiseerd ten opzichte van de definitie uit de richtlijn. Bij de definitie in het onderhavige besluit is aangesloten bij de reeds bestaande definitie van strooisel in het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet (Stb. 1997, 658). Het betreft hier geen aanscherping maar een concretisering van artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn, die eveneens uit de mededeling van de Europese Commissie kan worden afgeleid.

Artikelen 2, 5 en 6

Uit artikel 2 volgt dat het onderhavige besluit niet van toepassing is op houderijen waar een beperkt aantal legkippen wordt gehouden. In artikel 1, tweede lid, van de richtlijn worden kippenhouderijen voor het fokken van legkippen nog als aparte categorie genoemd, waarop de voorschriften niet van toepassing zijn. Uit de definitie van legkip in artikel 1, onderdeel b, volgt reeds dat het besluit niet van toepassing is op kippenhouderijen waar broedeieren worden geproduceerd.

In artikel 2 is tevens het uitgangspunt neergelegd, dat legkippen niet in kooien worden gehuisvest. Het tweede lid van artikel 2 bepaalt daarom dat legkippen worden gehuisvest overeenkomstig artikel 4, waarin de eisen aan alternatieve huisvestingssystemen zijn opgenomen. Als uitzondering daarop is het toegestaan legkippen in kooien te huisvesten overeenkomstig de artikelen 5 en 6. In artikel 5 is de huisvesting van legkippen in aangepaste kooien geregeld. Tot 1 januari 2012 is het echter nog toegestaan om legkippen in niet-aangepaste kooien of legbatterijen te houden. Artikel 6 bevat de eisen die gedurende de periode tot 1 januari 2012 aan legbatterijen worden gesteld, die voor 1 januari 2003 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen.

Artikel 3

Ingevolge artikel 7 van de richtlijn dient iedere pluimveehouder geregistreerd te zijn. In richtlijn nr. 2002/4/EG van de Commissie van 30 januari 2002 met betrekking tot de registratie van onder richtlijn nr. 1999/74/EG van de Raad vallende inrichtingen waar legkippen worden gehouden, zijn specifieke voorschriften met betrekking tot deze registratie opgenomen. Aangezien het specifieke en gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften betreft, heeft het de voorkeur deze in een ministeriële regeling vast te leggen. In artikel 3 is derhalve geregeld dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nadere regels kan stellen met betrekking tot de registratie van pluimveehouders. Tevens laat artikel 3 de mogelijkheid open het register in medebewind op te dragen aan het bestuur van het Productschap voor Pluimvee en Eieren.

Artikel 4

In onderdeel a is artikel 4, eerste lid, onderdeel 4, van de richtlijn dat voorschrijft dat de bezetting in een alternatief huisvestingssysteem niet meer dan negen legkippen per vierkante meter bruikbare oppervlakte mag bedragen, vertaald in de concrete en eenduidige norm van 1111 vierkante centimeter bruikbaar oppervlak per legkip. Deze concretisering dient in het bijzonder de toegankelijkheid en handhaafbaarheid van deze norm.

Met betrekking tot huisvestingssystemen waar de legkippen toegang hebben tot een ruimte buiten, geldt op grond van het derde lid, onderdeel e de verplichting om de ruimte buiten indien nodig te voorzien van passende drinkvoorzieningen. In bijlage III van de Verordening (EG) Nr. 1651/2001 van de Commissie van 14 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1274/91 houdende bepalingen ter toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren wordt beschreven wanneer een dergelijke drinkvoorziening nodig is. Deze verordening heeft betrekking op de benaming van de eieren. Een bepaalde benaming mag slechts worden gevoerd indien de relevante voorschriften van de richtlijn met betrekking tot het bij deze benaming behorende huisvestingssysteem worden nageleefd. Ingevolge onderdeel a van Bijlage III moeten eieren van hennen met vrije uitloop in ieder geval afkomstig zijn van bedrijven die ten minste aan de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 1999/74/EG voldoen.

Sommige pluimveehouderijen beschikken over een ruimte die weliswaar overdekt is, maar die geen geïntegreerd onderdeel van de stal uitmaakt. De ruimte is vaak gedurende de nacht en een gedeelte van de dag afgesloten voor de dieren. In het vierde lid van artikel 4 is daarom aangegeven in welke gevallen deze ruimte mag worden meegeteld bij de berekening van het strooiseloppervlak.

Artikelen 7 tot en met 10

De artikelen 7 tot en met 10 bevatten de regels met betrekking tot de verzorging van legkippen.

Artikel 7 regelt het geluidsniveau in de huisvestingssystemen. De voorbeelden van mogelijke oorzaken van een te hoog geluidsniveau die in het eerste lid zijn opgesomd, zijn niet limitatief. Naast deze mogelijke oorzaken, geldt de norm ten algemene met betrekking tot iedere bron die een te hoog geluidsniveau veroorzaakt.

Artikel 9 heeft betrekking op de kwaliteit van de verlichtingsapparatuur en het constante niveau daarvan. In het eerste lid is een concretisering van het voorschrift uit onderdeel 3 van de bijlage bij de richtlijn aangebracht. Uit het eerste lid volgt dat er een zodanig goedwerkende verlichtingsapparatuur aanwezig te dient zijn, dat de inspectie die ingevolge artikel 8 ten minste eenmaal per dag dient plaats te vinden, op ieder willekeurig tijdstip van de dag kan plaatsvinden.

Artikel 12

Onderdeel A van dit artikel voorziet in een aanpassing van artikel 2 van het Ingrepenbesluit. Het toepassen van de ingrepen, die als het gevolg van deze aanpassing komen te vervallen, was op grond van het «oude» artikel 4, eerste lid, van het Ingrepenbesluit reeds met ingang van

1 september 2001 verboden. Het gaat hierbij om de volgende ingrepen:

– het leewieken van vogels die in een gesloten ruimte worden gehouden;

– het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, indien de nakomelingen hiervan niet voor de menselijke consumptie worden gehouden;

– het verwijderen van de sporen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, indien de hiervan niet voor de menselijke consumptie worden gehouden;

– het aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij varkens die in de buitenlucht op zachte gronden gehouden worden;

– het ter voorkoming van melkzuigen aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij runderen;

– het verwijderen van een deel van de staart bij honden tot de leeftijd van zeven dagen;

– het brandmerken van paarden.

Met de wijziging van artikel 4, eerste lid, van het Ingrepenbesluit in onderdeel B wordt het toepassen van een aantal ingrepen onder voorwaarden tot 1 september 2006 ook toegestaan bij dieren die in een her- of verbouwd huisvestingssysteem worden gehouden. De overgangstermijn tot 1 september 2011 van artikel 4, tweede lid, blijft echter ongewijzigd van toepassing op de ingrepen die worden verricht bij dieren die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een huisvestingssysteem dat na 1 september 2001 niet is her- of verbouwd. Het gaat hier om de volgende ingrepen:

– het verkorten van de boven- en ondersnavel bij kippen of kalkoenen jonger dan 10 dagen;

– het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen;

– het verwijderen van neuslellen bij kalkoenen;

– het aanbrengen van een neuskapje bij fazanten.

Als gevolg van de wijziging van onderdeel g van artikel 2 van het Ingrepenbesluit is het verkorten van boven- en ondersnavels bij kippen en kalkoenen gedurende de verschillende overgangstermijnen zoals weergegeven in artikel 4 nog slechts toegestaan indien de dieren jonger dan 10 dagen oud zijn. Deze toevoeging volgt voor kippen uit onderdeel 8 van de bijlage bij de richtlijn, maar is tevens van toepassing verklaard op kalkoenen. Hiermee is aangesloten bij de reeds bestaande praktijk. Tevens geeft de toevoeging uitvoering aan de verplichting van artikel 3 van het Ingrepenbesluit om een ingreep op zodanige wijze uit te voeren dat niet onnodig pijn of letsel wordt veroorzaakt en het dier niet meer dan nodig in zijn functioneren wordt belemmerd.

Artikel 15

Dit artikel voorziet erin dat bepalingen van het besluit op verschillende tijdstippen in werking kunnen treden. Deze voorziening wordt om de navolgende redenen van belang geacht.

Indien van de zijde van één van beide Kamers der Staten-Generaal in het kader van de voorhangprocedure nader politiek beraad noodzakelijk geacht wordt over één of meer bepalingen van het besluit, biedt artikel 15 de mogelijkheid om deze bepalingen op een later tijdstip in werking te laten treden of in een uiterste geval in het geheel niet van kracht te laten worden. Daarentegen kunnen bepalingen, waarover tussen de regering en de beide Kamers overeenstemming bestaat, zo spoedig mogelijk in werking treden. Aldus kan worden voorkomen dat bezwaren tegen een of meer bepalingen de inwerkingtreding van het gehele besluit opschort. Dit wordt gelet op het feit dat de implementatietermijn van de richtlijn nr. 1999/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203) reeds op 1 januari 2002 is verstreken, onwenselijk geacht. In dit licht bezien biedt artikel 15 derhalve de mogelijkheid de spoedige implementatie van deze richtlijn door het onderhavige Legkippenbesluit 2003 maximaal te vergroten.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Transponeringstabel 1999/74/EG

Richtlijn 99/74/EGLegkippenbesluit, overige regelgeving
artikel 1artikelen 1 en 2, eerste lid Legkippenbesluit
artikel 2artikel 1 Legkippenbesluit
artikel 3Legkippenbesluit, artikelen 3, tweede lid, 4, eerste en derde tot en met zesde lid, 5, m.u.v. het eerste en zesde lid, van het Besluit welzijn productiedieren
artikel 4, eerste lidartikel 4, eerste tot en met derde lid en vijfde lid Legkippenbesluit
artikel 4, tweede lidartikel 14 Legkippenbesluit
artikel 5artikel 6 Legkippenbesluit
artikel 6artikelen 5 en 8, derde en vierde lid Legkippenbesluit
artikel 7artikel 3 Legkippenbesluit
artikel 8, eerste lidArtikel 1, eerste lid, onder 4°, 2, vierde lid, 5 tot en met 16, van de Wet op de economische delicten; artikel 1, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; artikelen 114, eerste lid, en 115, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
artikel 8, tweede en derde lidbevat opdracht aan EC, behoeft geen implementatie in regelgeving.
artikel 9Artikelen 17 tot en met 27 van de Wet op de economische delicten; artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
artikel 10bevat opdracht aan EC, behoeft geen implementatie in regelgeving.
artikel 11bevat besluitvormingsprocedure, behoeft geen implementatie in regelgeving
Artikelen 12 tot en met 15behoeven geen implementatie in regelgeving
  
BijlageLegkippenbesluit, overige regelgeving
  
onderdeel 1artikel 8, eerste lid, Legkippenbesluit
onderdeel 2artikel 7, eerste lid, Legkippenbesluit
  
BijlageLegkippenbesluit, overige regelgeving
  
onderdeel 3artikel 9 Legkippenbesluit
onderdeel 4artikel 10 Legkippenbesluit
onderdeel 5artikel 7, tweede lid, Legkippenbesluit
onderdeel 6artikel 8, tweede lid, Legkippenbesluit
onderdeel 7artikel 8, vijfde lid, Legkippenbesluit
onderdeel 8Artikel 12 Legkippenbesluit/ artikelen 2 en 4 Ingrepenbesluit

Transponeringstabel 98/58/EG

Richtlijn 98/58/EGBesluit welzijn productiedieren, overige regelgeving
  
artikel 1artikel 1
artikel 2artikel 1 van het besluit en artikel 1, eerste lid, van de wet
artikel 3artikel 36, eerste lid, van de wet
artikel 4artikelen 2 tot en met 6
artikel 5-
artikel 6Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
artikel 7–12-
  
BijlageBesluit welzijn productiedieren, overige regelgeving
  
onderdeel 1artikel 4, eerste lid (zie ook artikel 11, tweede lid, Legkippenbesluit)
onderdeel 2artikel 4, tweede lid; artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit; artikel 8, eerste lid, Legkippenbesluit
onderdeel 3artikel 5, eerste lid; artikelen 2, tweede lid, en 10, eerste lid van het Varkensbesluit; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit; artikel 9 van het Legkippenbesluit
onderdeel 4, eerste zinartikel 4, derde lid; artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, tweede lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 4, laatste zinartikel 5, tweede lid; artikelen 2, eerste lid, en 2b, tweede lid, van het Varkensbesluit; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 5artikel 6, eerste lid; artikel 40, tweede lid, Diergeneesmiddelenwet
onderdeel 6 artikel 6, eerste lid; artikel 6, tweede lid, van de Regeling administratie voorschriften ingevolge Diergeneesmiddelenwet
  
BijlageBesluit welzijn productiedieren, overige regelgeving
  
onderdeel 7artikel 3, eerste en tweede lid; artikelen 2, tweede en derde lid, van het Varkensbesluit; artikel 2, tweede en derde lid, van het Kalverenbesluit; artikel 2 van het Besluit legbatterijen; artikelen 4 tot en met 6 en 8, vijfde lid, van het Legkippenbesluit
onderdeel 8artikel 5, derde lid; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit; artikel 10, tweede lid, van het Legkippenbesluit
onderdeel 9artikel 5, vierde lid; (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 10artikel 5, vijfde lid; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 11artikel 5, zesde lid; artikelen 2, tweede lid, en 10, eerste lid, van het Varkensbesluit; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit; artikel 9, tweede en derde lid, van het Legkippenbesluit
onderdeel 12artikel 3, derde lid; artikel 4, derde lid, van het Legkippenbesluit
onderdeel 13, eerste en tweede zinartikel 5, tiende lid; artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 13, derde en laatste zinartikel 5, zevende lid; artikel 2, tweede en derde lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 14artikel 4, vierde en vijfde lid; artikelen 2, derde lid, en 13 van het Varkensbesluit; artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, tweede lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 15artikel 4, zesde lid; artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit; (zie ook artikel 11, tweede lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 16artikel 5, achtste lid; artikelen 2, derde lid, en 13, tweede lid, van het Varkensbesluit ; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit; artikelen 4, eerste lid, onderdeel g, 5, eerste lid, onderdeel g en 6, eerste lid, onderdeel c, van het Legkippenbesluit
  
BijlageBesluit welzijn productiedieren, overige regelgeving
  
onderdeel 17artikel 5, negende lid; artikel 2, tweede lid, van het Kalverenbesluit (zie ook artikel 11, derde lid, van het Legkippenbesluit)
onderdeel 18artikel 6, tweede lid; artikel 2 Diergeneesmiddelenwet
onderdeel 19Ingrepenbesluit
onderdeel 20artikel 55 van de wet; Besluit voortplantingstechnieken bij dieren
onderdeel 21artikelen 2 en 3 van het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren.

XNoot
1

Stb. 1999, 568, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 april 2003, Stb. 184.

XNoot
2

Stb. 1996, 139, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 2001, Stb. 545.

XNoot
3

Stb. 1988, 418.

XNoot
4

Stb. 1992, 492.

XNoot
5

Stb. 2001, 545.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 maart 2004, nr. 47.

Naar boven