Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2004, 386 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2004, 386 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 10 maart 2004, nr. P/2004001117;
Gelet op artikel 12 van de Militaire ambtenarenwet 1931, artikel 4 van de Wet privatisering ABP, alsmede artikel 5 van de Kaderwet militaire pensioenen;
De Raad van State gehoord (advies van 1 april 2004, nr. W07.004.0111/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 8 juni 2004, nr. P/2004002378;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Inkomstenbesluit militairen1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 17a wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, dat komt te luiden:
5. Het in het derde lid bedoelde verplichtingen- en sanctieregime is van overeenkomstige toepassing indien de militair bij doorbetaling van bezoldiging tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid de in dat lid bedoelde aanspraak niet had kunnen hebben.
Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk 4a toegevoegd, luidende:
1. Als inkomstenbestanddelen ingevolge dit besluit gelden, bij de berekening van de grondslag voor militair ouderdoms- en nabestaandenpensioen en pensioen ter zake van ziekten of gebreken naar de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vast te stellen regels, uitsluitend:
a. de bezoldiging;
b. de vakantie-uitkering, met uitzondering van dat deel, dat als een tijdelijk bestanddeel van de inkomsten wordt aangemerkt;
c. de eindejaarsuitkering;
d. de vliegtoelage;
e. de garantievliegtoelage;
f. de toelage Huis van H.M. de Koningin;
g. de functioneringstoelage, indien deze voor ten minste vijf jaren onafgebroken is toegekend;
h. de toelage officieren-arts, officieren-tandarts en officieren-apotheker, zodra deze toelage laatstelijk gedurende vijf jaren onafgebroken is genoten;
i. de toelage officieren-medisch specialist, zodra deze toelage laatstelijk gedurende vijf jaren onafgebroken is genoten;
j. de brevettoelage marinierskapel;
k. een op grond van artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) toegekende schadeloosstelling, vergoeding of tegemoetkoming, voor zover deze, naar het oordeel van Onze Minister, een vast onderdeel van zijn inkomen vormt;
l. de door Onze Minister te schatten geldswaarden per jaar van het emolument van kleermakers, schoenmakers en barbiers der zeemacht wegens werkzaamheden ten dienste van de militairen, welke schatting niet individueel geschiedt doch voor alle kleermakers, schoenmakers en barbiers naar een voor elk van deze categorieën te bepalen bedrag, berekend naar de gemiddelde inkomsten, welke door elke categorie jaarlijks uit het bedrijf wordt genoten;
m. het emolument huisvesting Koninklijke marechaussee;
n. de vaste vergoeding voor extra beslaglegging van de militair die voor onbepaalde tijd is aangesteld, voor zover hij deze na 31 december 2001 heeft genoten, met uitzondering van de militair bedoeld in artikel 39a, onderdelen a onder 1, b onder 1, c en e onder 1 van het AMAR.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de gewezen militair die een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen geniet en voor wie de ontslagleeftijd met ingang van 1 januari 2006 bij of krachtens artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 is gewijzigd.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de gewezen militair die een ontslaguitkering, waaronder tevens te begrijpen een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen, geniet in de zin van de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde regels, met dien verstande dat onderdeel n van het eerste lid niet als inkomensbestanddeel bij de berekening van de pensioengrondslag wordt meegenomen.
1. De eigen bijdrage van de militair aan het arbeidsongeschiktheidspensioen komt overeen met het pensioenbijdrageverhaal voor het invaliditeitspensioen dat ingevolge artikel 4, vijfde lid van de Wet privatisering ABP van een overheidswerknemer, die met die militair kan worden gelijkgesteld, door de sectorwerkgever wordt geheven.
2. De eigen bijdrage van de gewezen militair aan het arbeidsongeschiktheidspensioen komt overeen met het pensioenbijdrageverhaal voor het invaliditeitspensioen dat ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP van een gewezen overheidswerknemer, die met die gewezen militair kan worden gelijkgesteld, door de voor de ontslaguitkering zorgdragende instantie wordt geheven.
3. De tijdelijke aanvullende eigen bijdrage van de militair en de gewezen militair aan het ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedraagt een door het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP ingevolge de Kaderwet militaire pensioenen vast te stellen extra bijdrage in de jaren 2004 tot en met 2006. Deze bijdrage wordt geheven over de bijdragegrondslag die geldt voor het pensioenbijdrageverhaal voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen in de desbetreffende jaren.
1. Op de inkomsten van de militair bedoeld in artikel 39a, onder a ten 1°, b ten 1°, c en e ten 1° van het AMAR wordt een pseudo-pensioenpremievergoeding voor extra beslaglegging ingehouden, overeenkomstig de pensioenbijdrage die verhaald zou zijn indien op basis van artikel 23a, onderdeel n, de vaste vergoeding voor extra beslaglegging voor zover hij deze na 31 december 2001 heeft genoten, tot zijn pensioengrondslag zou behoren.
2. De pseudo-pensioenpremievergoeding voor extra beslaglegging wordt op de datum dat hij met leeftijdsontslag gaat gerestitueerd aan de militair, uitgezonderd de militair bedoeld in het derde en vierde lid.
3. Voor de militair, bedoeld in het eerste lid, die na 31 december 2002 de leeftijd bereikt waarop hij twee jaren ouder is dan de voor hem geldende ontslagleeftijd als bedoeld in artikel 39a AMAR wordt de pseudo-pensioenpremievergoeding voor extra beslaglegging op de datum van eerstbedoelde leeftijd omgezet in een pensioenbijdrage en wordt de vaste vergoeding voor extra beslaglegging tot de berekeningsgrondslag voor het pensioen gerekend.
4. Voor de militair, bedoeld in het eerste lid, die na 31 december 2002 met leeftijdsontslag gaat en op de ontslagdatum twee jaar ouder is dan de op die datum voor hem geldende ontslagleeftijd als bedoeld in artikel 39a AMAR, wordt de pseudo-pensioenpremie vergoeding voor extra beslaglegging op de datum van ontslag omgezet in een pensioenbijdrage en wordt de vaste vergoeding voor extra beslaglegging tot de berekeningsgrondslag voor het pensioen gerekend.
5. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien deze militair komt te overlijden voordat hij is ontslagen, te rekenen naar de overlijdensdatum.
1. Over de toelage bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, wordt, zolang niet is uitgesloten dat aan de in dat onderdeel bedoelde voorwaarde zal worden voldaan, een pseudo-pensioenpremie ingehouden, overeenkomstig de pensioenbijdrage die verhaald zou zijn, indien die toelage tot zijn pensioengrondslag zou behoren.
2. De in het eerste lid bedoelde pseudo-pensioenpremie is verschuldigd, totdat blijkt dat aan de in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, bedoelde voorwaarde is voldaan.
3. De in het eerste lid bedoelde pseudo-pensioenpremie over de toelage wordt aan de militair gerestitueerd, zodra die toelage niet meer wordt genoten en is uitgesloten dat aan de in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, bedoelde voorwaarde zal worden voldaan.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien de militair komt te overlijden en niet aan de in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, bedoelde voorwaarde is voldaan.
5. Ter voldoening aan de in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, bedoelde voorwaarde, wordt voor de militair die vóór 1 juni 2006 met leeftijdsontslag gaat mede onder de toelage officieren-medisch specialist begrepen: de bijzondere tegemoetkoming, toegekend aan de officieren-medisch specialist op grond van artikel 115 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement.
6. Indien de in het vijfde lid bedoelde militair op de ontslagdatum ten minste twee jaar ouder is dan de op die datum voor hem geldende ontslagleeftijd, bedoeld in artikel 39a van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement, wordt de toelage aangemerkt als toelage die aan de in artikel 23a, eerste lid, onderdeel i, bedoelde voorwaarde voldoet.
Artikel 14, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. het emolument van kleermakers, schoenmakers en barbiers der zeemacht, bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onderdeel l.
In artikel 25 wordt «bedoeld in artikel II, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet» vervangen door: bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onder m.
In artikel 61a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie2 wordt na het vierde lid en na vernummering van het bestaande vijfde tot en met zevende lid in zesde tot en met achtste lid, een lid toegevoegd, dat komt te luiden:
5. Het in het achtste lid bedoelde verplichtingen- en sanctieregime is van overeenkomstige toepassing indien de ambtenaar bij doorbetaling van bezoldiging tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid de in dat lid bedoelde aanspraak niet had kunnen hebben.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Uitgegeven de tiende augustus 2004
De Minister van Justitie a.i.,
M. C. F. Verdonk
Met de vervanging van de Algemene militaire pensioenwet (AMPW) door de Kaderwet militaire pensioenen, is ook het Besluit uitvoering AMPW ingetrokken. Daarin was de pensioengrondslag nader geregeld voor pensioenen, waarvoor tijdens de actieve militaire dienst premies op het inkomen worden ingehouden. Op basis van artikel 5 van de Kaderwet moet bij algemene maatregel van bestuur een regeling getroffen worden betreffende de eigen bijdrage aan de pensioenvoorzieningen.
Op basis van artikel 4 van de Wet privatisering ABP is tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel een pensioenovereenkomst gesloten (Stcrt. 28 december 1995, nr. 251). In artikel 3 van die algemeen verbindende overeenkomst is bepaald, dat 25% van de aan het ABP af te dragen pensioenpremie wordt verhaald op de werknemer. De rechten en verplichtingen behoren ingevolge de Kaderwet te worden doorvertaald naar het militaire pensioenstelsel.
In artikel 18c.4 van het pensioenreglement van het ABP is bepaald dat inkomensbestanddelen, waarvan vóór de invoering van het nieuwe militaire pensioenstelsel per 1 juni 2001 in het Sectoroverleg Defensie (SOD) is overeengekomen dat zij voor de pensioengrondslag niet meetellen, ook na die datum voor die pensioengrondslag buiten beschouwing zullen blijven. In het SOD is die overeenstemming bereikt ten aanzien van alle bedoelde inkomensbestanddelen, gegeven dat het SOD bij de vernieuwing van het militaire pensioenstelsel een integrale terugkeer van de militaire pensioengrondslag voor ogen stond.
Met dit besluit wordt voldaan aan beide hierboven gestelde vereisten, aangezien over het concept van dit besluit overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel in het Sectoroverleg Defensie. Tevens wordt hiermede gevolg gegeven aan de arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000/2001 waarin is opgenomen dat de vaste vergoeding voor extra beslaglegging (VEB) onder voorwaarden zal worden toegevoegd aan de grondslag de pensioenen. Die voorwaarden noodzaken tot de introductie van een pseudo-pensioenpremie VEB.
De VEB werkt niet door naar het VUT-equivalent.
Een en ander is geschied overeenkomstig de integrale betrokkenheid van de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid bij het vernieuwingsproces (met referte aan de behandeling van de Kaderwet en de publicatie van pensioenovereenkomst en reglementswijzigingen in Stcrt. 26 januari 2001, nr. 18 en Stcrt. 6 juni 2001, nr, 106.
De toevoeging van het achtste lid aan artikel 17a van het Inkomstenbesluit militairen dient om zeker te stellen dat het verplichtingen- en sanctieregime ingevolge de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder meer van toepassing is, als de tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid doorbetaalde bezoldiging niet door een uitkering ingevolge die wetten wordt gekort. De oude tekst kon strikt bezien leiden tot een tegengestelde interpretatie, gezien de daarbij behorende nota van toelichting.
Art. 23a bevat een opsomming van inkomenscomponenten, conform artikel 2 Besluit uitvoering AMPW, waarbij enkele verouderde toelagen niet zijn overgenomen, andere zijn geactualiseerd en nieuwe toelagen zijn opgenomen.
Vervallen zijn:
1°. de toelage voor het vervullen van de functie van commandant van een vliegbasis of van een vliegkamp, en
2°. de toelage ter zake van het bewaken van rijkseigendommen, genoten door een militair, die verplicht een rijkswoning bewoont, aangezien die toelagen niet meer bestaan.
Geactualiseerd is de toelage voor het vervullen van een solistenpartij en van een eerste partij bij de marinierskapel der Koninklijke marine, door die te hernoemen als brevettoelage marinierskapel. Deze toelage is op basis van artikel 16 van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) nader geregeld in art. 9 van de Inkomstenregeling militairen (IRM);
Nieuw opgenomen zijn:
1°. de toelage officieren-medisch specialist, volgens de condities van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2000/2001;
2°. de vaste vergoeding voor extra beslaglegging, ingevolge het arbeidsvoorwaardenakkoord 2000/2001. Daarin is overeengekomen dat de VEB vanaf 1 januari 2002 op basis van de reële percentages aan de grondslag voor het pensioen wordt toegevoegd voor militairen waarop de verplichte verhoging van de ontslagleeftijd van toepassing is en voor militairen die vanaf 1 januari 2001 gedurende een periode van ten minste twee jaar vrijwillig nadienen. Voor hen geldt tevens dat aan de uitkeringsgrondslag bij leeftijdsontslag de vaste vergoeding voor extra beslaglegging ter waarde van 9,3% wordt toegevoegd. De basis en hoogte van de betreffende uitkeringen is, voor zover hier van belang, geregeld bij het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel en de Uitkeringswet gewezen militairen.
De verhoogde ontslagleeftijd geldt voor nieuw instromend personeel vanaf 1 januari 2002, ingevolge art. 39 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). Voor het zittende BOT-personeel is overgangsbeleid neergelegd in art. 39a AMAR, waarin de verplichte verhoging voor nader onderscheiden categorieën personeel in de tijd is gefaseerd. In onderdeel n van het eerste lid is geregeld dat voor het zittend personeel dat als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd is aangesteld (BOT), dat geen gevolg ondervindt van de verplichte verhoging, de VEB niet in de pensioengrondslag wordt opgenomen. De redactie is zo gekozen dat behoudens bij uitzicht op UKW-oude stijl iedere militair met een aanstelling voor onbepaalde tijd de reële VEB-percentages in de pensioengrondslag verwerkt zal zien.
Op basis van het tweede lid wordt de VEB ook aan de pensioengrondslag toegevoegd voor de gewezen militair waarop het regime van verplichte verhoging van de ontslagleeftijd aan de orde is.
Voor de gewezen militair waar dit regime van verplichte verhoging van de ontslagleeftijd niet van toepassing is geldt op basis van het derde lid dat de VEB niet aan de pensioengrondslag wordt toegevoegd.
In art. 23b, eerste en tweede lid is ingevolge artikel 5 van de Kaderwet militaire pensioenen bepaald dat de eigen bijdrage van de militair aan het arbeidsongeschiktheidspensioen, die niet kan worden betrokken bij de pensioenovereenkomst met het ABP inzake ouderdoms- en nabestaandenpensioen, bij de invoering van het nieuwe pensioenstelsel dezelfde blijft als die van de burgerambtenaar.
In het derde lid van dat artikel is uitvoering gegeven aan de met de centrales van overheidspersoneel, vertegenwoordigd in het sectoroverleg defensie, alsmede in de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid gemaakte afspraken dat geheel ten laste van de militaire deelnemer in de Stichting pensioenfonds ABP in de jaren 2004 tot en met 2006 een tijdelijke aanvullende premiebijdrage wordt geheven:
a. ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het nog tot uiterlijk 1 januari 2005 hanteren van het eindloonstelsel in plaats van het middelloonstelsel;
b. bij wijze van nacalculatie ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het voor militairen over de jaren 2003 en 2004 handhaven van de knipsystematiek bij stijging van de berekeningsgrondslag met meer dan 25%.
Het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP heeft het onder a en b bedoelde percentage voor het jaar 2004 reeds in totaliteit vastgesteld op 1,6. Voor de jaren 2005 en 2006 zal wat betreft het in onderdeel b bedoelde percentage nog vaststelling door dat bestuur volgen aan de hand van de alsdan ter beschikking staande nacalculatorische gegevens.
Art. 23c. Over de berekeningsgrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen dient pensioenbijdrage te worden betaald door de militair, ingevolge de pensioenovereenkomst. Overeengekomen is dat de militair voor wie de VEB niet tot de berekeningsgrondslag wordt gerekend, geen pensioenbijdrage over dat deel hoeft te betalen. Toch is het mogelijk dat deze militair door na te dienen alsnog aan de voorwaarden voldoet. Om die reden is er voor gekozen een pseudo-pensioenpremie VEB te introduceren, die wordt geheven bij militairen zonder VEB in de pensioengrondslag. De pseudo-pensioenpremie wordt gerestitueerd voor de militair die niet de periode van twee jaren vrijwillig nadienen volmaakt. Is sprake van een aantoonbare volledige nadienperiode van twee jaren, dan wordt de VEB aan de grondslag toegevoegd en de ingehouden pseudo-pensioenpremie omgezet in pensioenbijdrage.
Art 23d voorziet in een pseudopremie over de toelage officieren-medisch specialist. Als na vijf jaar, is gebleken dat die toelage (inclusief voorloper) onafgebroken is genoten, wordt die gevolgd door een «echte» pensioenpremie, te onderscheiden in premiedelen ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen.
Uiteraard wordt niet eerder pseudopremie en «echte» pensioenpremie over de toelage ingehouden dan vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Staat op enig moment definitief vast dat de toelage niet in de pensioengrondslag wordt verwerkt, zoals bij het niet volmaken van die vijf jaren door voortijdig ontslag of overlijden, dan leidt dat tot restitutie van de ingehouden pseudopremie.
Het vijfde lid van dat artikel bevat een overgangsregeling voor diegenen die hun loopbaan vóór 1 juni 2006 afronden: voor de berekening van de drempeltijd van vijf jaar voor opname van de toelage in de pensioengrondslag mag de periode van de bijzondere tegemoetkoming ingevolge artikel 115 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement als voorloper van de toelage meetellen.
In het zesde lid van dat artikel is een nadere overgangsvoorziening getroffen voor die betrokkenen, voor zover aan het einde van de loopbaan blijkt, dat niet de voor opname in de pensioengrondslag vereiste drempeltijd, maar wèl een vrijwillige nadienperiode van 2 jaar is afgerond. Deze lopende gevallen zullen zich na afvang door gehanteerde rendementscriteria bij horizontale instroming beperken tot toekenning aan een militair die zich eerst in een latere fase van zijn loopbaan gespecialiseerd heeft.
Onderdelen C en D in verband met verwijzingen naar het ingetrokken Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet. betreffen noodzakelijke aanpassingen.
De toevoeging van het achtste lid aan artikel 61a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie dient om zeker te stellen dat het verplichtingen- en sanctieregime ingevolge de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder meer van toepassing is, als de tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid doorbetaalde bezoldiging niet door een uitkering ingevolge die wetten wordt gekort. De oude tekst kon strikt bezien leiden tot een tegengestelde interpretatie, gezien de daarbij behorende nota van toelichting.
Gelet op het feit, dat dit besluit pas ná 1 juni 2001 in het Staatsblad is geplaatst, was het nodig om aan dit besluit terugwerkende kracht te verlenen in verband met de in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000/2001 neergelegde invoeringscondities. De terugwerkende kracht werkt uitsluitend ten gunste van de rechthebbenden.
Vanwege een aanvankelijke koppeling aan andere overlegprocedures (met referte aan de voorbereidingen van een militair prepensioen) is dit besluit vertraagd tot stand gekomen. Lopende de procedure is op voorhand aan de inhoud van dit besluit uitvoering gegeven, zodat de terugwerkende kracht slechts het effect sorteert van formalisering van een bestaande situatie.
De Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 september 2004, nr. 176.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-386.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.