Besluit van 2 juli 2004 tot wijziging van het Besluit orde van dienst gerechten en het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 12 mei 2004, nr. 5285101/04/6;

Gelet op de artikelen 11 en 41 van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2004, no. W03.04.0190/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 23 juni 2004, nr. 5292670/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit orde van dienst gerechten1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het cijfer «1» voor het eerste lid vervalt.

2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor burgerlijke zaken die met een dagvaarding worden ingeleid, worden in dat reglement de dag en het uur van de rolbehandeling opgenomen.

3. Het tweede lid vervalt.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. De voorzitter van de meervoudige kamer of degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer kan bepalen dat in verband met de omstandigheden in een bepaalde zaak voor de behandeling van die zaak op andere dagen, tijdstippen of plaatsen zittingen worden gehouden dan is vastgesteld in het reglement, bedoeld in artikel 2.

  • 2. Het bestuur van een gerecht kan bepalen dat voor enig ander doel een buitengewone zitting plaatsvindt.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Iedere rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast is bevoegd aan de procespartijen, advocaten, procureurs en gemachtigden die optreden in zaken in zijn kamer aanhangig, inlichtingen te vragen naar aanleiding van de processtukken en de mondelinge voordrachten.

  • 2. De voorzitter van de meervoudige kamer of degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer is belast met de handhaving van de orde tijdens de zittingen.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Het bestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad stelt vast hoe de voorzitter van een meervoudige kamer, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, en 75, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt aangewezen.

  • 2. De leden van een kamer kunnen zich met instemming van het bestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad laten vervangen door een andere rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast, tenzij de goede gang van zaken binnen het gerecht zich daartegen verzet.

  • 3. Een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast heeft, indien hij dit wenst, niet langer dan vier achtereenvolgende jaren zitting in dezelfde sector.

E

In artikel 7, tweede lid, wordt «binnen vierentwintig uur» vervangen door: binnen een dag.

F

Artikel 8 vervalt.

G

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid vervalt: op de minuut.

2. In het derde lid wordt «De minuten» vervangen door: De stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid,.

H

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt: minuten van alle, en wordt na «stukken» ingevoegd: , bedoeld in artikel 9,.

2. In het tweede lid vervalt: in minuut.

I

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. De openingstijden van de griffie worden, met inachtneming van het tweede lid, door het bestuur van een gerecht vastgesteld bij reglement.

  • 2. De griffie is in de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaats en de nevenzittingsplaats op de dagen waarop terechtzittingen worden gehouden ten behoeve van de bij die zittingen betrokken procespartijen en hun advocaten en gemachtigden tenminste een kwartier voor de aanvang van een zitting en een kwartier na afloop daarvan geopend.

  • 3. Bij de behandeling van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied treedt de griffie van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de nevenzittingsplaats is gelegen op als griffie van de hoofdplaats als bedoeld in de artikelen 41, zesde lid, en 59, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De besturen van de betrokken gerechten dragen er zorg voor dat de griffie, de griffierwerkzaamheden en de administratie van zaken van het gerecht op de nevenzittingsplaats gescheiden en als zodanig herkenbaar worden uitgevoerd van de griffie, de griffierwerkzaamheden en administratie van zaken van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de zittingsplaats is gelegen.

J

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Naast de bij of krachtens de wet aan de griffier opgedragen taken bestaan griffierswerkzaamheden in ieder geval uit:

a. het bijwonen van terechtzittingen en verhoren;

b. het maken van aantekeningen, en

c. het bieden van ondersteuning aan een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast in al diens ambtsverrichtingen.

K

Na artikel 12a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12b

  • 1. Indien door feitelijke omstandigheden van tijdelijke aard het niet mogelijk is dat griffierswerkzaamheden worden uitgevoerd in de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaats of de nevenzittingsplaats, kan het bestuur van een gerecht bepalen dat voor de duur van die omstandigheden griffierswerkzaamheden elders worden verricht.

  • 2. Het besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

L

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5 Administratie van aanhangige zaken

M

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Het bestuur van een gerecht draagt zorg voor een deugdelijke administratie van de bij het gerecht aanhangige zaken, met dien verstande dat deze administratie tenminste voldoet aan de volgende eisen:

    a. de rol deel uitmaakt van de administratie en dat inschrijving ter rolle gebeurt door inschrijving in de administratie;

    b. zaken worden ingeschreven in de volgorde waarin zij worden aangebracht;

    c. elke zaak een afzonderlijk nummer wordt toegekend;

    d. bij elke zaak tenminste worden vermeld de namen van de partijen en, indien van toepassing, van de advocaten, procureurs of gemachtigden, en

    e. bij elke zaak aantekening wordt gehouden van het verloop van de procedure en van hetgeen verder dienstig wordt geacht.

  • 2. Een kamer kan, met instemming van het bestuur van het gerecht, bij haar aanhangige zaken verwijzen naar een andere kamer van gelijk getal binnen dezelfde sector.

N

Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, worden in artikel 15 twee leden ingevoegd, luidende:

  • 1. Het bestuur van een gerecht draagt er zorg voor dat tijdig voor elke openbare zitting een overzicht van de te behandelen zaken beschikbaar is, onder vermelding van:

    a. de zaken die ter zitting zullen worden behandeld, en

    b. de namen van de behandelende rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bestuur ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen of een beperkt overzicht ter beschikking stellen.

O

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

  • 1. Een vonnis, arrest of beschikking in burgerlijke zaken wordt uitgesproken door:

    a. de voorzitter of een lid van de meervoudige kamer die dit vonnis of arrest heeft gewezen of de beschikking heeft gegeven;

    b. het lid van de enkelvoudige kamer dat dit vonnis of arrest heeft gewezen of de beschikking heeft gegeven, of

    c. de rolrechter onderscheidenlijk de rolraadsheer.

  • 2. Een vonnis, arrest of beschikking in strafzaken wordt zo mogelijk uitgesproken door de voorzitter of één der rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die over de zaak hebben geoordeeld.

  • 3. Een uitspraak in bestuursrechtelijke zaken en in belastingzaken wordt zo mogelijk door de voorzitter of één der rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die over de zaak hebben geoordeeld ter zitting meegedeeld.

  • 4. Wanneer een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of griffier buiten staat is een uitspraak of een proces-verbaal te ondertekenen wordt daarvan in het betreffende stuk melding gemaakt.

P

De artikelen 17 tot en met 20 vervallen.

Q

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

In strafzaken waarin de stukken ingevolge de wet aan de griffie moeten worden toegezonden of ter griffie ter inzage moeten worden neergelegd, worden door het bestuur van een gerecht bij reglement de tijden vastgesteld waarop inzage in de stukken kan worden verkregen door de ambtenaren van het openbaar ministerie of van het parket bij de Hoge Raad, de verdachten, de raadslieden van de verdachten, de benadeelde partijen in strafzaken en hun advocaten en gemachtigden.

R

Na artikel 21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

Voor andere zaken dan strafzaken waarin recht op inzage van stukken bestaat, worden door het bestuur van een gerecht de tijden en de wijze waarop inzage kan plaatsvinden, vastgesteld bij reglement.

S

Na plaatsing van het cijfer «1.» voor de tekst van artikel 22, worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien door feitelijke omstandigheden van tijdelijke aard het niet mogelijk is dat aan – al dan niet rechtens van hun vrijheid beroofde – verdachten of hun raadslieden als bedoeld in het eerste lid, ter griffie gelegenheid wordt geboden kennis te nemen van processtukken kan het bestuur van een gerecht bepalen dat voor de duur van die omstandigheden elders gelegenheid wordt geboden tot kennisneming van processtukken.

  • 3. Het besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

T

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

  • 1. Indien dat noodzakelijk wordt geacht door:

    a. de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek,

    b. een ambtenaar van het openbaar ministerie tijdens het overige voorbereidend onderzoek,

    c. de voorzitter van de kamer dan wel degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer door wie de zaak wordt behandeld van het tijdstip af, bedoeld in artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering,

    wordt de kennisneming onder toezicht gehouden.

  • 2. De mogelijkheid tot kennisneming wordt aldus geboden:

    a. van de stukken wordt het origineel dan wel een afschrift voorgelegd;

    b. de betrokkene kan uit de stukken aantekeningen maken;

    c. aan de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, worden desgewenst de voor het maken van de aantekeningen vereiste middelen ter beschikking gesteld.

U

Artikel 24 vervalt.

V

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. Aan de raadslieden van verdachten in strafzaken worden zo spoedig als mogelijk is afschriften toegezonden van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan.

  • 2. Op verzoek van de verdachte of diens raadslieden worden zo spoedig als mogelijk is afschriften van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan, aan hen verstrekt. Voor meer dan eenmalige verstrekking als bedoeld in dit lid kan van de verzoeker een vergoeding worden gevraagd met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur.

  • 3. De verzending, bedoeld in het eerste lid, en de verstrekking, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats door degene onder wie de processtukken zich bevinden.

W

Onder vernummering van hoofdstuk 2 en 3 tot hoofdstuk 3 en 4, wordt paragraaf 7 van hoofdstuk 1 vernummerd tot een nieuw hoofdstuk 2, met als opschrift «Openbaar ministerie en procureur-generaal bij de Hoge Raad».

X

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

  • 1. De ambtenaren van het openbaar ministerie werkzaam bij de arrondissementsparketten en bij de ressortsparketten zenden een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van een rechtbank of gerechtshof in burgerlijke zaken en belastingzaken naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad, indien deze uitspraak naar hun mening in aanmerking komt voor cassatie in het belang der wet.

  • 2. De inzending van de afschriften, bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed.

Y

Na artikel 26 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

  • 1. De ambtenaren van het openbaar ministerie zenden een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in strafzaken van een rechtbank of gerechtshof van de plaats van vestiging van hun arrondissementsparket onderscheidenlijk ressortsparket, naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad, indien deze uitspraak naar hun mening onder zijn aandacht moet worden gebracht wegens het algemeen belang of een andere reden.

  • 2. De inzending van de afschriften, bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed.

Z

In artikel 27 vervalt de aanduiding «1.» voor het eerste lid, alsmede het tweede lid.

AA

Het opschrift bij hoofdstuk 3 «Paragraaf 1. De griffier en de gerechtsvergadering» vervalt.

BB

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

  • 1. De griffier van de Hoge Raad draagt zorg voor de bij de Hoge Raad in behandeling zijnde stukken.

  • 2. Bij afwezigheid van de griffier treedt op een substituut-griffier dan wel, bij afwezigheid van een substituut-griffier, een waarnemend griffier, op basis van een volgorde die, na overleg met de president, door de griffier is vastgesteld.

CC

Artikel 29, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De bij de Hoge Raad werkzame gerechtsauditeurs, substituut-griffiers en gerechtsambtenaren en de bij het parket van de Hoge Raad werkzame rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren kunnen op uitnodiging deelnemen aan de gerechtsvergadering.

DD

Het opschrift bij hoofdstuk 3 «Paragraaf 2. Behandeling bijzondere zaken» vervalt.

EE

In artikel 30, tweede lid, wordt «reglement van orde» vervangen door: reglement van inwendige dienst.

FF

De artikelen 31 tot en met 33 vervallen.

GG

Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden: Overige bepalingen.

HH

In hoofdstuk 4 wordt voor artikel 34 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33

  • 1. De reglementen, genoemd in de artikelen 2, 11, 21 en 21a, worden door het gerechtsbestuur vastgesteld nadat de vertegenwoordigers van het openbaar ministerie, de Nederlandse orde van advocaten en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders in het arrondissement onderscheidenlijk in het ressort zijn gehoord.

  • 2. De reglementen, bedoeld in het eerste lid, worden gepubliceerd in de Staatscourant.

ARTIKEL II

Artikel 6b van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen2 wordt gewijzigd als volgt:

1. in het eerste lid wordt na «verzoeken» ingevoegd: «tijdelijk»;

2. in het vierde lid vervalt: als bedoeld in het eerste lid;

3. in het zevende lid wordt «een nevenzittingsplaats» vervangen door: een of meer nevenzittingsplaatsen.

ARTIKEL III

De tekst van het Besluit orde van dienst gerechten wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, paragrafen en hoofdstukken van het Besluit orde van dienst gerechten opnieuw vast en brengt hij de in dit besluit voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 juli 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de tiende augustus 2004

De Minister van Justitie a.i.,

M. C. F. Verdonk

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In het Besluit orde van dienst gerechten (Stb. 2001, 619) zijn de regels voor de orde van dienst binnen de gerechten vastgesteld. Voorheen waren deze regels opgenomen in Reglement I.

Naar aanleiding van de consultatie over het concept-Besluit orde van dienst gerechten in september 2001 is door de toenmalige Minister van Justitie in de nota van toelichting toegezegd, dat na de inwerkingtreding van dit besluit bezien zou worden of naast de nu aangebrachte technische wijzigingen, andere – meer inhoudelijke – wijzigingen noodzakelijk zijn gezien de huidige werkwijze binnen de gerechten. Dit laatste zou gebeuren in goed overleg met vertegenwoordigers van de rechterlijke organisatie en met andere bij de rechterlijke organisatie betrokken organisaties.

In november 2002 is door de president van de Hoge Raad en de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak een voorstel tot herziening van het besluit aangeboden aan de minister van Justitie. Dit voorstel was voorbereid door een werkgroep bestaande uit diverse leden van de rechterlijke organisatie (onder andere een president, een directeur beheer gerechten en een secretaris). Dit voorstel is in februari 2003 met hen besproken en op onderdelen gewijzigd.

In april 2003 is het concept-besluit besproken in een klankbordgroep. De samenstelling van de klankbordgroep was als volgt: een vertegenwoordiger van de Hoge Raad, een vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak, een vertegenwoordiger van de Groepsondernemingsraad, een vertegenwoordiger van de Nederlandse Orde van Advocaten, een vertegenwoordiger van het openbaar ministerie en een vertegenwoordiger van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Tijdens de bijeenkomst van de klankbordgroep zijn waardevolle suggesties gedaan, die dankbaar zijn verwerkt in het concept-besluit.

In december 2003 is het concept-besluit voor formele consultatie gezonden aan bovengenoemde organisaties. In maart 2004 ontvingen wij adviezen van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Groepsondernemingsraad Rechtspraak en het Parket-Generaal van het openbaar ministerie. De adviezen zijn over het geheel genomen positief van aard zowel ten aanzien van de inhoud van het concept-besluit als ten aanzien van de wijze van totstandkoming. Zij bevatten overigens opmerkingen van technische en/of redactionele aard. Voorzover deze opmerkingen aanleiding gaven tot aanpassing van het concept-besluit, is dit in de tekst van het besluit danwel de nota van toelichting gebeurd. Op daartoe bestemde plaatsen wordt naar de verschillende adviezen verwezen.

ARTIKELSGEWIJS

De in het besluit geregelde toedelingen van taken en bevoegdheden aan het bestuur van een gerecht worden in de praktijk vaak gemandateerd aan sectorvoorzitters, teamhoofden en anderen. Voor de eenheid binnen het gerecht is het evenwel van belang dat deze in het besluit niet direct aan anderen worden geattribueerd, zodat de mogelijkheid openblijft dat het bestuur het mandaat intrekt en de beslissing in bepaalde kwesties aan zich trekt. Waar in het besluit sprake is van een enkelvoudige of meervoudige kamer, wordt bedoeld de behandelende rechter(s) in een concrete zaak.

A

De wijziging in het eerste lid houdt verband met het feit dat in burgerlijke zaken naast gewone zittingen ook rolzittingen of roldagen worden gehouden. Door de toevoeging van de volzin aan het eerste lid wordt voor deze zogenaamde rolbehandeling ook de tijdstippen bepaald in het reglement, bedoeld in de eerste volzin van artikel 2.

Het tweede lid van artikel 2 vervalt in verband met het nieuwe artikel 33 (zie onderdeel HH).

B

Ingevolge het oude artikel 3 kon de voorzitter van de meervoudige kamer of degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer bepalen dat in verband met de omstandigheden in een bepaalde zaak danwel de organisatie van het gerecht, buitengewone zittingen worden gehouden. In dit nieuwe artikel 3 wordt deze bevoegdheid gesplitst en verdeeld over twee leden.

De voorzitter van de meervoudige kamer of degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer kan, op basis van het eerste lid, bepalen dat in verband met de omstandigheden in een bepaalde zaak, op andere dagen en tijdstippen en/of plaatsen zittingen worden gehouden dan is vastgesteld in het reglement, bedoeld in artikel 2, eerste lid. Het betreft hier dan nog steeds gewone zittingen. Het criterium «organisatie van een gerecht» is in het eerste lid komen te vervallen, omdat dit tot het takenpakket van het bestuur behoort.

Het nieuwe tweede lid geeft het bestuur van een gerecht voortaan de bevoegdheid om een buitengewone zitting te laten plaatsvinden. Op een buitengewone zitting vindt geen behandeling van zaken plaats. Gedacht moet worden aan zittingen met een ceremonieel karakter, zoals bijvoorbeeld de installatie van een rechterlijk ambtenaar of een herdenking van een sterfgeval binnen het gerecht.

C

Iedere rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast is voortaan op basis van het eerste lid bevoegd aan de procespartijen, advocaten, procureurs en gemachtigden die optreden in zaken in zijn kamer aanhangig, inlichtingen te vragen naar aanleiding van de processtukken en de mondelinge voordrachten. Voorheen kwam deze bevoegdheid alleen toe aan de voorzitter van de meervoudige kamer. Dit laatste deed evenwel geen recht aan het feit dat elk lid van een meervoudige kamer een bijdrage heeft in de oordeelsvorming over een bepaalde zaak. Daarom mag voortaan ook elk lid vragen stellen.

Het nieuwe tweede lid van artikel 5 is gelijkluidend aan het eerste lid van het oude artikel 5 en behoeft derhalve geen toelichting.

In het werkgroepsvoorstel van de Raad was een artikellid opgenomen op grond waarvan een kamer – wanneer zij eenparig van oordeel is dat een zaak voldoende is toegelicht– de pleidooien kon doen ophouden.

Dit voorstel is niet overgenomen, omdat bij de recente herziening van het wetboek van burgerlijk rechtsvordering (medio 2001) een stringenter geformuleerde bepaling was opgenomen op grond waarvan «ter voorkoming van onredelijke vertraging van de procedure» de gelegenheid tot pleidooi (door de rechter) kon worden geweigerd. Vanuit de Tweede Kamer is breed kritiek geuit op deze beperking; hetgeen aanleiding was deze bepaling te schrappen. Met inachtneming van het standpunt van de Tweede Kamer en de terughoudende jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, acht ik het niet opportuun de bevoegdheid pleidooien te doen ophouden alsnog in dit besluit op te nemen. Bovendien ben ik van mening dat het tweede lid van art. 5 (van dit besluit), te weten de ordehandhaving tijdens zittingen, de bevoegdheid omvat om excessen bij het houden van pleidooien aan te kunnen pakken.

D

In het nieuwe eerste lid van artikel 6 wordt voorgeschreven dat het bestuur bepaalt hoe de voorzitter van een meervoudige kamer wordt aangewezen. Deze bevoegdheid sluit aan bij de bevoegdheid van het bestuur om de bezetting van kamers te bepalen. In de praktijk wordt de aanwijzing van de voorzitter veelal aan de desbetreffende kamer overgelaten. Ingeval van onenigheid over het voorzitterschap beslist het bestuur dan wel – op basis van – mandaat de sectorvoorzitter.

Er is bewust niet gekozen voor het dwingend voorschrijven van de anciënniteitsregeling, omdat deze regeling niet meer in alle gerechten wordt gehanteerd bij bepalen van onder andere de voorzitter van de meervoudige kamer. Indien gerechten wel gebruik willen maken van de anciënniteitsregeling dan ligt de uniforme toepassing van de volgende – voorheen wettelijke – regeling voor de hand:

– De volgorde van anciënniteit van bij hetzelfde gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, in de rang waarin zij zijn benoemd, wordt bepaald door de dag waarop het koninklijk besluit van hun benoeming is ondertekend.

– Indien de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast voor zijn benoeming in dezelfde rang werkzaam was bij een andere rechtbank, ander gerechtshof of het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, wordt diens anciënniteit bepaald naar de dag waarop het koninklijk besluit tot zijn eerste benoeming is ondertekend. Indien een rechterlijk ambtenaar terugtreedt uit een hogere rang, wordt zijn anciënniteit in de nieuwe rang bepaald door de dag waarop hij in die hogere rang is benoemd. Was hij, vóór de benoeming in die hogere rang, reeds benoemd in de rang waarin hij bij terugtreding wordt benoemd, dan wordt zijn anciënniteit in de nieuwe rang bepaald door de dag van de eerdere benoeming in die rang.

– Indien meerdere rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast op dezelfde dag bij koninklijk besluit in dezelfde rang zijn benoemd, wordt de anciënniteit bepaald door de volgorde van de koninklijke besluiten en indien de benoeming bij één koninklijk besluit heeft plaatsgevonden, door de volgorde van hun namen.

In het tweede lid is de kennisgeving aan het bestuur vervangen door een instemmingsbepaling van het bestuur en is de goede gang van zaken binnen de sector vervangen door de goede gang van zaken binnen het gerecht. De eerste wijziging benadrukt de tweezijdigheid van de relatie tussen het bestuur en de rechter die zich laat vervangen. Het bestuur heeft immers al een bepaalde keuze gemaakt bij het bepalen van de bezetting van de kamers en moet dan ook instemmen met een wijziging daarvan. De tweede wijziging benadrukt dat het bestuur niet alleen naar het belang van de betreffende sector kijkt, maar ook naar die van de andere sectoren binnen het gerecht. Als bijvoorbeeld een rechter zich laat vervangen door een rechter uit een andere sector, kan dit laatste tot gevolg hebben dat in die andere sector capaciteitsproblemen ontstaan.

Het nieuwe derde lid van artikel 6 is gelijkluidend aan het tweede lid van het oude artikel 6.

E

Door deze wijziging wordt verduidelijkt dat alleen op werkdagen in de regel binnen een dag kennis kan worden gegeven aan het openbaar ministerie van de ontvangst van processtukken. Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet, dat aansluit bij de term «dag», worden feestdagen en weekenden uitgesloten.

F tot en met H

De verplichte verzending en betekening van stukken op de minuut zijn in de praktijk achterhaald en kunnen derhalve vervallen.

I

Aan artikel 11 is een nieuw eerste lid toegevoegd. Het eerste lid geeft aan het bestuur de bevoegdheid om de openingstijden van de griffie vast te stellen bij reglement. Deze wijziging draagt bij aan een grotere openbaarheid en daardoor kenbaarheid van de interne gang van zaken bij gerechten.

Het bestuur let bij de vaststelling van de openingstijden niet alleen op het tweede lid van artikel 11, maar ook op artikel 10 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Het tweede lid was het vroegere artikel 11 zonder de onderdelen b en c. Op verzoek van de Raad zijn daarop twee wijzigingen aangebracht. De griffie hoeft niet meer een half uur voor de aanvang van de zitting geopend te zijn, maar in plaats daarvan een kwartier voorafgaand aan en na afloop van een zitting. Bovendien is na «tenminste» de zinsnede opgenomen: ten behoeve van de bij die zitting betrokken procespartijen en hun advocaten en gemachtigden. Door dit laatste wordt voorkomen dat ook griffiepersoneel aanwezig moet zijn voor griffiershandelingen ten behoeve van derden.

J

Artikel 12, onderdeel b is vervallen. De bepaling zag op de mogelijkheid de griffier te verplichten aanwezig te zijn bij collegevergaderingen. In de nieuwe organisatie van de gerechten is de griffier een niet meer als zodanig benoemde functionaris en kunnen gerechtsambtenaren bovendien op uitnodiging deelnemen aan de gerechtsvergadering (art. 22, derde lid, WRO). Het nieuwe onderdeel b is vereenvoudigd. De zinsnede «zoals vereist door de wet of opgedragen door een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast» is geschrapt, omdat dit volgt uit de wet zelf (onder meer art. 14, vijfde lid, WRO).

K

Dit artikel bevat een wijziging op grond waarvan het mogelijk wordt dat bepaalde griffierswerkzaamheden, die direct verband houden met het daar beheerde dossier, tijdelijk in een andere plaats dan de hoofdplaats, nevenvestigingsplaats of nevenzittingsplaats worden verricht.

Deze wijziging is een veralgemenisering van de tijdelijke (nood)voorziening voor het verrichten van griffierswerkzaamheden en het inzien van processtukken in strafzaken van het gerechtshof Amsterdam zoals deze zijn opgenomen in artikel 12a respectievelijk 22a van het Besluit orde van dienst gerechten (Stb. 2003, 434). Die maatregel was noodzakelijk, omdat de strafsector van het gerechtshof tijdelijk gehuisvest werd in een kantoorpand in Amstelveen, in verband met verbouwingswerkzaamheden in het Paleis van Justitie in Amsterdam. De terechtzittingen van de kamers van de strafsector bleven evenwel plaatsvinden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht te Amsterdam, alwaar ook een griffie open blijft. Als gevolg van de feitelijke huisvesting van de strafsector in Amstelveen, is het wel noodzakelijk de strafdossiers tot kort voor behandeling van de zaak ter terechtzitting in Amstelveen te bewaren.

L

Het opschrift van paragraaf 5 is gewijzigd in «administratie van aanhangige zaken», omdat dit beter aansluit bij de inhoud van de artikelen die in deze paragraaf zijn opgenomen.

M

Het nieuwe artikel 13 is een samentrekking en modernisering van de huidige artikelen 13 en 18 tot en met 20. Eén algemene regeling voor de administratie van alle aanhangige zaken bij een gerecht komt daarmee in de plaats van diverse bepalingen voor rollen voor verschillende kamers.

De bepaling stelt minimumeisen aan de administratie in de onderdelen a tot en met e. Deze minimumeisen komen overeen met de eisen die voorheen werden gesteld in het oude artikel 13, eerste lid. Het begrip «zaak» dient daarbij ruim te worden opgevat. De behandeling van een verzoek om verlof tot beslaglegging valt daar bijvoorbeeld ook onder.

Het nieuwe onderdeel a handhaaft wel het begrip «rol» als zodanig voor die kamers waarin dit begrip een belangrijke procesrechtelijke plaats inneemt.

Ten opzichte van het voorstel van de Raad is als voorwaarde toegevoegd dat elke zaak een afzonderlijk nummer wordt toegekend. Dit is van belang, omdat vanwege bijv. privacybelangen een zaak niet altijd op de rol kan worden vermeld met de namen van de procespartijen.

De Raad vroeg of een zo gedetailleerde regeling van de administratie in een algemene maatregel van bestuur überhaupt wel nodig is. Door de gerechten wordt gewerkt met geautomatiseerde systemen waarin het vanzelfsprekend is dat het een nummer krijgt, de namen van partijen worden genoemd en de voortgang wordt geregistreerd. In reactie op deze vraag heb ik de voorwaarden, genoemd in de onderdelen a tot en met e, nogmaals beoordeeld op hun noodzaak. Ik heb ervoor gekozen – mede in het licht van het feit dat de administratieve systemen binnen de gerechten reeds aan deze voorwaarden voldoen – de voorwaarden te handhaven. Ik vind deze voorwaarden – gezien de werkzaamheden van gerechten en de relatie tot procespartijen – zó vanzelfsprekend voor de administratie van een gerecht, dat ik niet kan inzien wat de bezwaren zijn tegen een vastlegging van deze voorwaarden in dit besluit.

Het nieuwe tweede lid regelt dat zaken van een enkelvoudige kamer naar een andere enkelvoudige kamer kunnen worden verwezen en van een meervoudige kamer naar een andere meervoudige kamer. Om dit laatste te benadrukken is in navolging van het advies van de NVvR de zinsnede «van gelijk getal» opgenomen. Eveneens op verzoek van de NVvR en de Raad is aan dit lid toegevoegd, dat deze verwijzing alleen kan plaatsvinden na instemming van het gerechtsbestuur. In de praktijk zal dit veelal de eigen sectorvoorzitter zijn, die deze bevoegdheid namens het gerechtsbestuur uitoefent. Hij zal daarbij rekening houden met de belangen van de procespartijen en die van de rechters in de ontvangende kamer.

Voorbeelden van gevallen waarin behoefte aan verwijzing bestaat zijn: indien in een kamer achterstanden zijn ontstaan, terwijl een parallelkamer nog ruimte heeft om een zaak te behandelen, indien bij bestudering van de stukken blijkt dat voor behandeling van de zaak een bepaalde expertise nodig is die in een parallelkamer voorhanden is, of indien sprake is van verwantschap met een zaak die reeds in een andere kamer aanhangig is. Het niet opnemen van een tijdsaanduiding impliceert dat de verwijzing in elke fase van het geding kan plaatsvinden.

N

Een overzicht van de te behandelen zaken is van belang voor het publiek en de pers, opdat zij weten welke zaken aan de orde zijn. Het eerste lid stemt overeen met de huidige praktijk binnen de gerechten, waarin deze lijst voor de dienstdoende deurwaarder, rechters en andere procesdeelnemers fungeert als een «agenda» van de te behandelen zaken.

Door de hantering van het begrip «tijdig» wordt de bepaling van de juiste termijn overgelaten aan de lokale praktijk van de gerechten. In antwoord op de vraag van de NVvR zijn voorbeelden van «zwaarwegende belangen van anderen» onder meer het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken procespartijen, de veiligheid van de betrokken procespartijen dan wel de behandelende rechters.

De vermelding van de namen van de behandelende rechter(s), zoals geregeld in onderdeel b van het eerste lid, is zowel voor het publiek als voor partijen van belang, bijvoorbeeld voor de tijdige inzage van het nevenfunctieregister.

O

Het nieuwe artikel 16 beoogt een algemene regeling te geven voor het uitspreken van vonnissen, arresten, uitspraken of beschikkingen in burgerlijke zaken, strafzaken en bestuursrechtelijke zaken. Vooral in burgerlijke zaken moet het mogelijk zijn de bestaande praktijk te continueren, waarbij alle vonnissen en beschikkingen feitelijk worden uitgesproken door de rolrechter. Het tweede lid is overgenomen van artikel 362 van het Wetboek van Strafvordering. Het derde lid sluit aan bij de artikelen 8:67 en 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht.

De formulering laat voldoende ruimte om praktisch werkbaar te zijn. Er is van afgezien te bepalen welke rechter het vonnis ondertekent. In burgerlijke zaken kan hierover onduidelijkheid bestaan. Bij sommige gerechten ondertekent de rolrechter, bij andere de behandelende rechter of de behandelende voorzitter. In beide situaties bestaat er enig risico dat een vonnis getekend wordt voordat het door alle behandelende rechters is gelezen. Het treffen van een algemene regeling op dit punt wordt niet opportuun geacht. Deze materie moet per gerecht intern geregeld worden in de beschrijvingen van de werkprocessen. De eerste drie leden hebben uitsluitend betrekking op de bij de wet voorgeschreven voorlezing. De ondertekening of de vraag wie de beslissing neemt komt hierbij niet aan de orde.

P

Artikel 17 is in onbruik geraakt en is vervallen. De artikelen 18 tot en met 20 vervallen in verband met het nieuwe artikel 13.

Q

Het oude artikel 21 is uitgebreid met de mogelijkheid van inzage in stukken voor de benadeelde partijen en hun advocaten en gemachtigden. Dit laatste is een extra tegemoetkoming van de zijde van het gerecht.

De zinsnede «en gemachtigden» is opgenomen naar aanleiding van het advies ter zake van de NVvR en houdt verband met artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering.

R

Artikel 21a is nieuw en komt overeen met de inhoud van artikel 21, maar regelt de inzage in stukken in andere dan strafzaken.

S

Dit artikel bevat een wijziging op grond waarvan het mogelijk wordt dat de verdachte die niet rechtens van zijn vrijheid is beroofd of diens raadsman in een andere plaats dan de hoofdplaats, nevenvestigingsplaats of nevenzittingsplaats kennis kan nemen van processtukken uit het strafdossier. Dit laatste wordt door de Nederlandse Orde van Advocaten als een praktische verbetering gezien.

Voor de rechtens van hun vrijheid beroofde verdachten is een dergelijke regeling niet nodig, omdat artikel 22, eerste lid, van dit Besluit reeds de mogelijkheid biedt ook «elders» dan bij de griffie (of de detentieplaats) gelegenheid te bieden tot kennisneming van de processtukken.

Voor de achtergronden bij deze wijziging wordt verwezen naar een toelichting bij onderdeel K.

T

Het nieuw voorgestelde artikel 23 is een samenvoeging van de oude artikelen 23 en 24. Voor deze samenvoeging is gekozen omdat beide artikelen de kennisneming – al dan niet onder toezicht – van stukken regelen.

Ook dit artikel wordt door de Nederlandse Orde van Advocaten als een praktische verbetering gezien.

U

Artikel 24 is komen te vervallen door de samenvoeging van de artikelen 23 en 24 tot een nieuw artikel 23.

V

Het oude artikel 25 is uitgebreid met de mogelijkheid van de toezending van afschriften van processtukken in strafzaken aan de raadslieden van verdachten. Het initiatief voor de toezending ligt in dit geval bij het gerecht.

Het derde lid is daar om praktische redenen aan toegevoegd.

Het tweede lid van art. 25 regelt de verstrekking van processtukken – op verzoek – aan de verdachte en diens raadslieden. In antwoord op een vraag van de Nederlandse Orde van Advocaten kan worden vermeld, dat het in het tweede lid gebezigde woord «verstrekken» ruimer is dan het in het eerste lid gebezigde woord «toezenden»; verstrekken omvat zowel toezending (op verzoek) als persoonlijke overhandiging ter griffie.

De NVvR vroeg aandacht voor het probleem dat indien een verdachte zich – tegelijkertijd of achtereenvolgens – laat bijstaan door meer dan een raadsman, de ervaring leert dat de eerste raadsman niet bereid is zijn kopiedossier door te geven aan de opvolgende raadsman. Het gevolg hiervan is dat het gerecht dan wederom het complete procesdossier in fotokopie moet verstrekken. De NVvR stelde voor dit artikel te beperken tot eenmalige verstrekking van afschriften.

Aangezien dit punt pas tijdens de consultatie naar voren kwam is de Nova alsnog in de gelegenheid gesteld op dit punt van de NVvR te reageren. De Nova stelde zich op het standpunt:

– dat in het geval van opvolgende raadslieden van de raadsman die vervangen wordt kan worden verwacht (en volgens de Nova ook bijna altijd gebeurt), dat deze de stukken die hij heeft ontvangen doet toekomen aan zijn opvolger.

– dat zich in de praktijk het probleem voordoet dat stukken vaak druppelsgewijs worden verstrekt en het niet duidelijk is welke stukken nu wel en welke niet al eens eerder zijn verstrekt. Het probleem van de gerechtskosten zou volgens de Nova kunnen worden verholpen door een betere administratie bij de gerechten van wat er wel en niet is verstrekt in een zaak dan wel door digitale verzending van de stukken.

– dat dit punt nog niet eerder door de Raad of de NVvR bij de Nova is aangekaart.

De Raad is ook om een reactie gevraagd op dit punt. Digitale verzending is niet mogelijk, omdat de automatiseringssystemen – vooralsnog – niet op elkaar aansluiten. Een opvolgende raadsman zou volgens de Raad de overdracht van een dossier tuchtrechtelijk kunnen afdwingen; nadat een raadsman is vervangen heeft hij immers geen titel meer voor het onder zich houden van het dossier.

Artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) brengt met zich dat een verdachte niet gehinderd mag worden in zijn verdediging en ook niet beperkt mag worden in de keuze van zijn raadslieden. Dit artikel en de daarop gebaseerde jurisprudentie van EHRM staan er evenwel niet aan in de weg dat processtukken tegen een financiële vergoeding worden verstrekt; dit laatste te meer niet als de eerste verstrekking gratis is geweest. Rekening houdend met de standpunten van de NVvR en de Raad enerzijds en de Nova anderzijds heb ik besloten aan de gerechten de discretionaire bevoegdheid toe te kennen om bij meer dan eenmalige verstrekking een onkostenvergoeding te vragen. De gerechten kunnen dus, maar hoeven niet, om een vergoeding vragen. Zij kunnen daar zelf beleid op voeren, bijvoorbeeld alleen advocaten(kantoren) om een vergoeding vragen als zij boven een bepaald aantal verstrekkingen uitkomen. De eerste verstrekking is en blijft gratis. Als advocaten prudent omgaan met het vragen om verstrekkingen, hoeven zij geen nadeel te ondervinden van deze nieuwe bevoegdheid. De meeste advocatenkantoren hebben een rekening-courant bij de gerechten, zodat de inning van deze onkosten zonder veel extra kosten door de gerechten kan plaatsvinden.

W

Paragraaf 7 van hoofdstuk 1 is vernummerd tot een afzonderlijk hoofdstuk 2, omdat de inhoud van deze paragraaf niet gecategoriseerd kan worden onder het opschrift van hoofdstuk 1, te weten algemene bepalingen.

X

Het nieuwe artikel 26 is gelijkluidend aan het oude artikel 31.

Y

Het nieuwe artikel 26a komt overeen met het oude artikel 32. De onderdelen b, c en d van het oude artikel 32 zijn vervallen, omdat zij de elders reeds aan de inrichting van vonnissen en beschikkingen gestelde eisen herhaalden. Maandelijkse inzending van afschriften is geschrapt, omdat het ten onrechte een bepaalde frequentie veronderstelde van voor cassatie in het belang der wet in aanmerking komende uitspraken.

Het derde lid van het oude artikel 32 is vervallen in verband met de sedert de reorganisatie van het openbaar ministerie bestaande gelijkwaardigheid van de arrondissements- en ressortsparketten.

Z

Het tweede lid van artikel 27 is achterhaald en kan vervallen.

AA en DD

De indeling van hoofdstuk 3 in afzonderlijke paragrafen vervalt door de beperkte omvang van het aantal artikelen.

BB

De bepaling dat de griffier het hoofd is van de griffie is vervallen. De medewerkers van de griffie vallen hiërarchisch en functioneel onder de directeur bedrijfsvoering, die verantwoordelijk is voor de griffie. Er is alleen nog een functionele lijn met de griffier, voor zover het inhoudelijk procesrechtelijke vraagstukken betreft. Ook de zorg voor de boekerij is een taak van de directeur bedrijfsvoering en is geschrapt bij de vermelding van de taak van de griffier.

Daarnaast wordt op advies van de Hoge Raad in het vervolg gesproken van de griffier «van» de Hoge Raad in plaats van «bij» de Hoge Raad.

CC

Artikel 29, vierde lid is gewijzigd zodat het mogelijk wordt om de leden van het parket bij de Hoge Raad in de gerechtsvergadering van de Hoge Raad uit te nodigen.

EE

Deze wijziging houdt verband met het feit dat de Hoge Raad geen reglement van orde kent, maar wel een reglement van inwendige dienst.

FF

De artikelen 31 en 32 bevatten bepalingen die zich niet tot de Hoge Raad richtten, maar tot ambtenaren van het openbaar ministerie en zijn daarom verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk 2.

Het oude artikel 33 vervalt in verband met de Wet van 7 november 2002 tot stroomlijning van de procedurebehandeling gratieverzoeken (Stb. 551). Op basis van deze wet kan voortaan elk gerecht door de minister van Justitie worden geconsulteerd over gratieverzoeken. Een aparte regeling voor de behandeling van gratieverzoeken door de Hoge Raad is daardoor overbodig geworden.

HH

Het nieuwe artikel 33 bepaalt dat de reglementen genoemd in de artikelen 2, 11, 21 en 21a door het gerechtsbestuur worden vastgesteld nadat de vertegenwoordigers van het openbaar ministerie, de Nederlandse orde van advocaten en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders over die reglementen zijn gehoord. Met deze consultatie stelt een gerecht op «klantvriendelijke» wijze zijn reglementen vast door rekening te houden met de belangen van de (evt. lokale) vertegenwoordigers van de eerdergenoemde organisaties. De zinsnede «zijn ... gehoord» impliceert dat de uitkomsten van de consultatie voor het gerechtsbestuur niet dwingend van aard zijn.

Deze hoorverplichting laat onverlet dat de reglementen, bedoeld in de artikelen 2 en 11, conform de Wet op de ondernemingsraden worden voorgelegd aan de medezeggenschapsorganen binnen het gerecht.

Dit artikel geldt niet voor de Hoge Raad, omdat dit gerecht op landelijk niveau werkt en een hoofdzakelijk schriftelijke werkwijze hanteert.

Op grond van deze artikelen hoeft niet gekozen te worden voor vier verschillende reglementen. Volstaan kan worden met een reglement; door de meeste gerechten worden de openingstijden e.d. bekendgemaakt in het bestuursreglement van het gerecht.

Artikel II

Bij de wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en enkele andere besluiten in verband met een betere benutting van de zittingscapaciteit zijn naar aanleiding van de verwerking van het advies van de Raad van State enkele technische onvolkomenheden in de tekst van artikel 6b opgetreden. Door deze wijziging is de tekst van artikel 6b in overeenstemming gekomen met de tekst van artikel 6a.

Artikel III

Door de wijzigingen in dit besluit ontstaan storende lacunes in het Besluit orde van dienst gerechten. Op basis van dit artikel kan een nieuwe doorlopende nummering van het Besluit worden vastgesteld.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 2001, 619, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 juni 2004, Stb. 288.

XNoot
2

Stb. 2001, 616, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 juni 2004, Stb. 288.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven