Wet van 21 juli 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering te wijzigen in verband met de invoering van spreekrecht van slachtoffers of hun nabestaanden tijdens het onderzoek op de terechtzitting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «getuigen» ingevoegd:, slachtoffers of hun nabestaanden;

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Indien het slachtoffer of een van zijn nabestaanden als bedoeld in artikel 336, tweede lid, schriftelijk verzoekt om oproeping voor de uitoefening van het spreekrecht op grond van artikel 302 geeft de officier van justitie daaraan gehoor.

B

Na artikel 288 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 288a

De voorzitter bepaalt in welke volgorde hij de verschenen getuigen, deskundigen en het slachtoffer of de nabestaande, zal horen. Indien hijdaartoe aanleiding ziet, neemt hij maatregelen dat de verschillende procesdeelnemers naar afzonderlijke ruimten worden geleid.

C

Na artikel 301 worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 302

  • 1. Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht.

  • 2. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 250a, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 303

  • 1. De rechtbank hoort het slachtoffer of de nabestaande die op grond van artikel 260, tweede lid, is opgeroepen en verschenen.

  • 2. De rechtbank kan bevelen dat het slachtoffer of diens nabestaande, indien deze na oproeping niet op de terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze ten tweede male niet op de terechtzitting verschijnt, kan de rechtbank van het horen van het slachtoffer of de nabestaande afzien.

D

Na artikel 335 wordt een afdeling IIA ingevoegd, die luidt:

TWEEDE AFDELING A Verklaring van het slachtoffer of diens nabestaande op de terechtzitting

Artikel 336
  • 1. Het slachtoffer of de nabestaande die op de terechtzitting een verklaring als bedoeld in artikel 302 wenst af te leggen, geeft daarvan schriftelijk kennis aan de officier van justitie.

  • 2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:

    a. de echtgenoot of geregistreerde partner of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze:

    b. de bloedverwanten in de rechte lijn tot en met de eerste graad of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn daarvan, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad.

  • 3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

Artikel 337
  • 1. Het slachtoffer of de nabestaande kan zich op de terechtzitting doen bijstaan.

  • 2. Indien het slachtoffer of de nabestaande de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan deze een tolk naar de terechtzitting meebrengen teneinde hem aldaar bij te staan.

E

Aan artikel 413 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. Indien het slachtoffer of de nabestaande in eerste aanleg gebruik heeft gemaakt van zijn recht om te verklaren op grond van artikel 302, doet de advocaat-generaal deze schriftelijk mededeling van de datum en het tijdstip waarop de zaak op de terechtzitting zal worden behandeld.

F

Aan artikel 414 wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 3. Het slachtoffer of de nabestaande die in eerste aanleg geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om te verklaren op grond van artikel 302, kan van zijn voornemen daartoe schriftelijk kennis geven aan de advocaat-generaal of het gerechtshof. Artikel 260, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 21 juli 2004

Beatrix

De Minister van Justitie a.i.,

M. C. F. Verdonk

Uitgegeven de derde augustus 2004

De Minister van Justitie a.i.,

M. C. F. Verdonk


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, Stb. 351.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 2002/2003, 27 632.

Handelingen II 2002/2003, blz. 2386–2395; 2706–2720; 2784.

Kamerstukken I 2002/2003, 27 632 (104, 104a, 104b, 104c); 2003/2004, 27 632 (A(h), B).

Handelingen I 2003/2004, blz. 1318–1328; 1359–1377; 1438–1439.

Naar boven