Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 341 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 341 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is uitvoering te geven aan Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), alsmede dat het gewenst is een wettelijke basis vast te stellen voor de uitvoering van verdragen of van besluiten van een of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, die betrekking hebben op de beveiliging van havenfaciliteiten of die betrekking hebben op de beveiliging van havens;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Verordening: Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU 129);
b. havenfaciliteit: havenfaciliteit als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Verordening;
c. beheerder van een havenfaciliteit: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een havenfaciliteit in beheer heeft;
d. havenbeveiligingscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 7, eerste lid;
e. haven: anker- of ligplaats onder Nederlandse jurisdictie, al dan niet in zee, waar schepen ligplaats kunnen hebben, goederen kunnen worden overgeslagen of passagiers aan dan wel van boord kunnen gaan, en waarvan de grenzen worden vastgesteld bij ministeriële regeling;
f. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Als bevoegde autoriteiten voor de maritieme beveiliging, bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Verordening worden aangewezen:
a. de burgemeester voor de taken, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 10 en 17, tweede lid;
b. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de taak, genoemd in artikel 12, en
c. Onze Minister voor de overige taken.
2. De bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen zorg voor de uitvoering van de taken, onderscheidenlijk de nakoming van de verplichtingen die ingevolge de Verordening op Nederland rusten, ieder voor zoveel deze hem zijn opgedragen.
1. Goederen worden alleen overgeslagen van een schip in een ankerplaats of een redegebied in de territoriale zee, voorzover dit meer dan één kilometer zeewaarts van de basislijn, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet grenzen territoriale zee plaatsvindt, met vergunning van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan of van boord doen gaan van passagiers.
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt als een instemming met een gelijkwaardige regeling als bedoeld in voorschrift 12, tweede lid, van Bijlage I van de Verordening.
1. In de gemeenten met een of meer havenfaciliteiten is de burgemeester het bevoegd gezag voor de uitvoering, respectievelijk de toepassing van voorschrift 10, tweede en derde lid, van Bijlage I, de artikelen 15 en 16 van Bijlage II en de onderdelen 1.16, 4.1, 4.2, 4.14, 4.15, 4.16, 4.18, 15.3, 15.4, 15.6, 16.3, 16.8, 17.1, 18.5 en 18.6 van Bijlage III van de Verordening, voorzover deze betrekking hebben op havenfaciliteiten.
2. Ingeval een havenfaciliteit op het grondgebied van meer dan één gemeente is gelegen, wordt de functie van bevoegde autoriteit voor de havenbeveiliging vervuld door de burgemeester van de gemeente waarin het grootste deel van de oppervlakte van die havenfaciliteit is gelegen.
1. Bij de vervulling van zijn taken ingevolge deze wet neemt de burgemeester de algemene en bijzondere aanwijzingen van Onze Minister in acht.
2. De burgemeester en Onze Minister verschaffen elkaar de inlichtingen die ieder van hen nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taken ingevolge deze wet.
1. Op aanvraag van de beheerder van een havenfaciliteit beslist de burgemeester omtrent het verlenen van instemming, bedoeld in voorschrift 10, tweede lid, onderdeel 2 van Bijlage I van de Verordening, met het beveiligingsplan van die havenfaciliteit.
2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit overgelegd.
1. Als bewijs van instemming, bedoeld in artikel 6, eerste lid, geeft de burgemeester een havenbeveiligingscertificaat af.
2. Een havenbeveiligingscertificaat is ten hoogste vijf jaar geldig.
3. Van elk door hem afgegeven havenbeveiligingscertificaat doet de burgemeester onverwijld schriftelijk mededeling aan Onze Minister.
1. De artikelen 6 en 7, derde lid, zijn mede van toepassing op aanvragen die betrekking hebben op een wijziging van de inhoud van een veiligheidsbeoordeling, onderscheidenlijk van de inhoud van een beveiligingsplan van een havenfaciliteit.
2. Ingeval met de wijziging van een beveiligingsplan wordt ingestemd en het certificaat, afgegeven ingevolge artikel 7, eerste lid, nog geldig is, wordt de instemming verleend voor de resterende looptijd van het certificaat en als bewijs hiervan een aanhangsel bij dat certificaat afgegeven.
1. De burgemeester trekt een door hem gegeven instemming en het bijbehorende havenbeveiligingscertificaat in, indien hem is gebleken dat de beheerder van de havenfaciliteit bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op diens aanvraag zou hebben geleid.
2. De burgemeester kan een door hem gegeven instemming en het bijbehorende havenbeveiligingscertificaat intrekken, indien de beheerder van de havenfaciliteit heeft gehandeld in strijd met het beveiligingsplan of heeft nagelaten te handelen in overeenstemming met dit plan.
3. Artikel 7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De burgemeester kan de beheerder van een havenfaciliteit ontheffing verlenen van de eis om in het bezit te zijn van een beveiligingsplan waarmee hij heeft ingestemd, mits de beheerder beschikt over een gelijkwaardige beveiligingsregeling, waarmee de burgemeester heeft ingestemd.
2. Goederen worden alleen overgeslagen van een schip in een ankerplaats of een redegebied, gelegen binnen het gebied van een gemeente, indien de burgemeester heeft ingestemd met een gelijkwaardige beveiligingsregeling.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het aan of van boord doen gaan van passagiers.
4. Onder een gelijkwaardige beveiligingsregeling wordt in dit artikel verstaan een gelijkwaardige regeling als bedoeld in voorschrift 12, tweede lid, van Bijlage I van de Verordening.
5. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing ingeval de overslag van goederen, onderscheidenlijk het overbrengen van passagiers plaatsvindt tussen twee schepen die elk een schip zijn als bedoeld in artikel 3 van de Verordening.
Het is de beheerder van een havenfaciliteit niet toegestaan een activiteit als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Verordening in zijn havenfaciliteit te verrichten of toe te laten dat deze wordt verricht, indien de beheerder niet in het bezit is van een geldig havenbeveiligingscertificaat of een ontheffing als bedoeld in artikel 10.
De verhoging, onderscheidenlijk in voorkomend geval de verlaging van de veiligheidsniveaus, bedoeld in artikel 14 van Bijlage II van de Verordening, geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Ministers van Algemene Zaken en van Justitie.
1. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van voorschrift 10, derde lid, van Bijlage I van de Verordening.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen, voorzover nodig voor een goede toepassing van de Verordening, nadere regels worden gesteld omtrent de onderwerpen, genoemd in artikel 3, derde lid, van de Verordening, alsmede in de artikelen 3.2, 14.3, 15.3, 15.6, 16.6, 16.7 en 17 van Bijlage II van de Verordening, voorzover deze betrekking hebben op havenfaciliteiten.
1. Personen die bij havenfaciliteiten beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus verrichten, zijn in het bezit van een certificaat ten bewijze dat zij met goed gevolg een door Onze Minister erkende cursus voor de beveiliging van havenfaciliteiten hebben gevolgd.
2. Bij een aanvraag om toestemming, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, voor een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift van diens certificaat overgelegd.
3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van de erkenning, bedoeld in het eerste lid, alsmede de intrekking van die erkenning.
4. Onze Minister stelt bij de regeling, bedoeld in het derde lid, de criteria vast op grond waarvan een aanvraag voor de erkenning, bedoeld in het derde lid, wordt beoordeeld, alsmede de gronden voor een intrekking als bedoeld in dat lid.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van verdragen of van besluiten van instellingen van de EU alleen of gezamenlijk, regels worden gesteld omtrent:
a. de in deze wet geregelde onderwerpen;
b. de beveiliging van havens, voorzover het betreft het vergroten van de veiligheid van havens, het uitvoeren van veiligheidsbeoordelingen voor havens, het opstellen van beveiligingsplannen voor havens, het vaststellen van veiligheidsniveaus voor havens, alsmede de opleiding en training van personen die belast zijn met taken in het kader van de veiligheid van havens.
2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de burgemeester.
De verplichtingen ingevolge de Verordening en deze wet zijn met ingang van 1 juli 2005 mede van toepassing op de voor binnenlandse reizen gebruikte passagiersschepen die behoren tot Klasse A als bedoeld in artikel 4 van richtlijn nr. 98/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PbEG L 144).
1. Met het toezicht op de naleving van de Verordening en het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. Met het toezicht op de naleving van de Verordening, voorzover het de bepalingen betreft die zijn genoemd in artikel 4, eerste lid, en het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn eveneens belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen, voorzover het havenfaciliteiten betreft waarvoor hij ingevolge deze wet het bevoegd gezag is.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Onze Minister is, als bevoegd gezag ingevolge artikel 3, eerste lid, of ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 15, eerste lid, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens dat artikel gestelde verplichtingen.
2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang, bedoeld in het eerste lid, komt mede toe aan de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
In artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een komma, een onderdeel d toegevoegd, luidende:
d. het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen;.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
Uitgegeven de vijftiende juli 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2003/2004, 29 468.
Handelingen II 2003/2004, blz. 5452–5459; 5460–5470; 5520.
Kamerstukken I 2003/2004, 29 468 (A, C).
Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 5 juli 2004.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-341.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.