Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 340 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 340 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 mei 2004, nr. MJZ2004048257, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op richtlijn nr. 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2003, L 37), richtlijn nr. 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2003, L 37), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2003/108/EG van 8 december 2003 (PbEU L 345), artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 1.1, derde lid, 8.2, tweede lid, 8.40 tot en met 8.42, 8.44, 8.45, 10.15 tot en met 10.17, 10.22, tweede lid, en 10.61 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2004, No. W08.04.0192/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 juli 2004, nr. MJZ2004066587, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. richtlijn nr. 2002/95: richtlijn nr. 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2003, L 37);
b. richtlijn nr. 2002/96: richtlijn nr. 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2003, L 37);
c. verordening nr. 2037/2000: verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244);
d. elektrische en elektronische apparatuur: apparaten die elektrische stromen of elektromagnetische velden nodig hebben om naar behoren te kunnen werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden, die:
1°. onder een van de in bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96 genoemde categorieën vallen, en
2°. bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1000 volt bij wisselstroom en 1500 volt bij gelijkstroom;
e. producent: degene die, ongeacht de verkooptechniek:
1°. onder zijn eigen merk elektrische en elektronische apparatuur vervaardigt en verkoopt,
2°. onder zijn eigen merk elektrische en elektronische apparatuur wederverkoopt die door andere leveranciers is vervaardigd of ingevoerd en verkocht, met uitzondering van de wederverkoop van apparatuur wanneer het merk van degene, bedoeld onder 1°, op het apparaat zichtbaar is, of
3°. in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf elektrische en elektronische apparatuur invoert in, respectievelijk uitvoert uit Nederland,
met uitzondering van degene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst;
f. financieringsovereenkomst: een lening-, lease-, huur- of afbetalingsovereenkomst of een regeling met betrekking tot enige apparatuur, ongeacht of volgens die overeenkomst of regeling, dan wel volgens een bijkomende overeenkomst of regeling, eigendomsoverdracht van het apparaat zal of kan plaatsvinden;
g. CFK: chloorfluorkoolstoffen als bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 2037/2000;
h. HCFK: chloorfluorkoolwaterstoffen als bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 2037/2000.
2. Onder de in bijlage IA bij richtlijn nr. 2006/96 genoemde categorieën elektrische en elektronische apparatuur vallen in ieder geval de producten, bedoeld in bijlage IB bij die richtlijn.
1. Het is verboden om elektrische en elektronische apparatuur van de categorieën 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 10 van bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96, armaturen bestemd voor huishoudens of gloeilampen in Nederland in te voeren, voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of uit te voeren indien deze een van de volgende stoffen bevatten:
a. lood,
b. kwik,
c. cadmium,
d. zeswaardig chroom,
e. polybroombifenylen (PBB’s),
f. polybroomdifenylethers (PBDE’s).
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. de in de bijlage bij richtlijn nr. 2002/95 genoemde toepassingen,
b. het hergebruik als product van elektrische en elektronische apparatuur die voor 1 juli 2006 binnen de Europese Gemeenschap op de markt is gebracht alsmede op de reserveonderdelen voor de herstelling daarvan,
c. elektrische en elektronische apparatuur die voor 1 juli 2006 binnen de Europese Gemeenschap op de markt is gebracht,
d. elektrische en elektronische apparatuur die niet binnen de Europese Gemeenschap op de markt wordt gebracht.
Onverminderd de artikelen 4, zesde lid, en 5, vierde lid, van verordening nr. 2037/2000 is het verboden om CFK- of HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben die afkomstig is van particuliere huishoudens of van anderen dan particuliere huishoudens voorzover deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar is met die van particuliere huishoudens.
1. De producent doet binnen dertien weken nadat de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur op hem van toepassing is geworden, aan Onze Minister door middel van een daartoe door hem vast te stellen formulier mededeling over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de in dat formulier genoemde artikelen van die regeling, voorzover die artikelen op hem van toepassing zijn.
2. De mededeling behoeft de instemming van Onze Minister.
3. De instemming, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een daarbij vast te stellen tijdvak van ten hoogste vijf jaar.
4. Onze Minister kan voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling.
5. Onze Minister kan de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het vierde lid, ambtshalve of op een daartoe strekkend verzoek wijzigen of intrekken.
6. De producent doet uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het tijdvak waarvoor de instemming geldt opnieuw een mededeling als bedoeld in het eerste lid.
Een wijziging van de bijlage bij richtlijn nr. 2002/95 of van bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96 gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
In artikel 2, tweede lid, van het Besluit beheer autowrakken1 wordt «bij of krachtens het Besluit beheer wit- en bruingoed of het Besluit beheer batterijen» vervangen door: in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur, de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur dan wel bij of krachtens het Besluit beheer batterijen.
Het Besluit beheer wit- en bruingoed2 wordt ingetrokken.
De bijlage bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt de zinsnede «wit- en bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit beheer wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur: elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
2. In voorschrift 1.3.2, onder f, wordt «wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur.
Het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt «of 20 01 35*» vervangen door: , 20 01 35* of 21 01 21*.
2. In bijlage 2 wordt in onderdeel A de zinsnede «wit- bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit beheer wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur: elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
3. In bijlage 2 wordt in voorschrift 1.3.2, onder c, «wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur.
Bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt de zinsnede «wit- en bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur: elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
2. In voorschrift 1.2.2, onder c, wordt «wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur.
De bijlagen bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer6, bij het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer7, bij het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer8, bijlage 1 bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer9 en bijlage 2 bij het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer10 worden als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt de zinsnede «wit- bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit beheer wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur: elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
2. In voorschrift 1.3.2, onder c, wordt «wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur.
In bijlage 1 bij het Besluit kca-logo11 vervalt onderdeel 2 en worden de onderdelen 3 en 4 vernummerd tot 2 en 3.
Het Besluit kwikhoudende producten Wms 199812 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan artikel 1.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Dit besluit geldt voorts niet met betrekking tot kwikhoudende producten ten aanzien waarvan in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur regels zijn gesteld.
2. In artikel 2.4 vervalt onderdeel l en worden de onderdelen m tot en met p geletterd l tot en met o.
Het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt «of 20 01 35*» vervangen door: , 20 01 35* of 21 01 21*.
2. In de bijlage wordt in onderdeel A de zinsnede «wit- bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit beheer wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur: elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in artikel 1 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
3. In de bijlage wordt in voorschrift 1.3.2, onder c, «wit- en bruingoed» vervangen door: elektrische en elektronische apparatuur.
In het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen14 komt artikel 1, eerste lid, onder 11, te luiden:
11. elektrische en elektronische apparatuur;.
Het Cadmiumbesluit Wms 199915 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van paragraaf 1 komt te luiden:
§ 1. Begripsbepalingen en reikwijdte.
2. In artikel 1.1, eerste lid, onderdeel e, wordt de komma aan het slot van onderdeel 4° vervangen door «, of». Onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel 5° door een puntkomma vervalt onderdeel 6°.
3. Na artikel 1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer16 wordt in categorie 28.8 «uitsluitend voor zover die afvalstoffen zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens» vervangen door: voorzover die afvalstoffen zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens of naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar zijn.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel
Uitgegeven de vijftiende juli 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
In dit besluit is een aantal regels opgenomen met betrekking tot elektrische en elektronische apparatuur. Het besluit strekt primair tot implementatie van richtlijn nr. 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PbEU L 2003, 37) (verder: richtlijn nr. 2002/95). Deze richtlijn reguleert het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen zoals lood, kwik en cadmium in elektrische en elektronische apparatuur. De regels zijn opgesteld uit oogpunt van gezondheidsbescherming en de milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van apparatuur. De rechtsbasis is artikel 95 van het EG-Verdrag.
Daarnaast bevat dit besluit een handelsverbod voor CFK- of HCFK-houdende koel-vriesapparatuur en een verplichting voor producenten van elektrische en elektronische apparatuur om een mededeling in te dienen met betrekking tot de uitvoering van de voor hun geldende verplichtingen op grond van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.
Dit besluit hangt nauw samen met de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur, die op artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) is gebaseerd. Voornoemde regeling geeft uitvoering aan richtlijn nr. 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PbEU L 2003, 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/108/EG van 8 december 2003 (PbEU L 345) (verder: richtlijn nr. 2002/96). In de regeling is het afvalbeheer geregeld van elektrische en elektronische apparatuur en is invulling gegeven aan het uitgangspunt van «producentenverantwoordelijkheid». Het besluit en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur vervangen onder meer hetgeen voorheen in het Besluit beheer wit- en bruingoed was geregeld.
2. Reikwijdte en inhoud van het besluit
Voor de begripsbepalingen in artikel 1 is nauw aangesloten bij het begrippenkader uit de bovenvermelde Europese richtlijnen. In artikel 2 is het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur geregeld. Artikel 3 bevat een aanvulling op het handelsverbod voor CFK- of HCFK-houdende producten en apparatuur dat is opgenomen in verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244) (verder: verordening nr. 2037/2000). Door deze aanvulling is voorzien in een totaal handelsverbod van CFK- of HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur. Dit onderdeel is een voorzetting van het handelsverbod dat in het Besluit beheer wit- en bruingoed was opgenomen. In artikel 4 is de mededelingsplicht geregeld. Producenten die verplichtingen hebben op grond van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur zijn verplicht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) mededeling te doen op welke wijze zij aan die verplichtingen uitvoering zullen geven («plan van aanpak»). Deze mededelingsplicht komt voor in diverse besluiten op grond van de Wet milieubeheer, waaronder de voorganger van dit besluit, het Besluit beheer wit- en bruingoed. De mededelingsplicht geeft in dit geval mede uitvoering aan (de artikelen 12 en 16 van) richtlijn nr. 2002/96, waarin onder meer is bepaald dat lidstaten voorzien in een passende informatievoorziening en ervoor zorg dragen dat er inspecties en controles voorhanden zijn om het bepaalde in de richtlijn te handhaven. In verband met het bepaalde in artikel 21.6, zesde lid, van de Wm kon deze verplichting niet rechtstreeks worden opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.
3. Uitvoerbaarheid en handhaving
Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet milieugevaarlijke stoffen (verder: Wms). Op grond van artikel 10.17 van de Wm kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld omtrent het innemen, nuttig toepassen of verwijderen van daarbij aangewezen stoffen, preparaten of andere producten.
Op grond van artikel 24 van de Wms kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in Nederland invoeren, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren, uitvoeren en zich ontdoen van deze stoffen of preparaten. Het tweede lid bepaalt, in onderdeel f, dat daartoe een verbod kan worden ingesteld om zodanige handeling te verrichten met betrekking tot producten, indien deze daarbij aangewezen stoffen of preparaten bevatten.
De artikelen 2 en 3 zijn gebaseerd op artikel 24 van de Wms. Artikel 4 is gebaseerd op artikel 10.17 van de Wm. De handhaving van deze artikelen kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk plaatsvinden. Ten behoeve van de bestuursrechtelijke handhaving (zoals bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom) staat het instrumentarium van hoofdstuk 18 van de Wm ter beschikking. Ingevolge artikel 64, eerste lid, van de Wms zijn de artikelen 18.3 tot en met 18.6 van de Wm eveneens van toepassing op de handhaving van bepalingen die bij of krachtens de Wms zijn opgesteld.
Een overtreding van de artikelen 2 en 3, die gebaseerd zijn op artikel 24 van de Wms, is een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten. Een overtreding van artikel 4, dat is gebaseerd op artikel 10.17 van de Wm, is een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.
Toezicht op de naleving van dit besluit en de bestuursrechtelijke handhaving zijn verantwoordelijkheden van de Minister van VROM. De uitvoering daarvan is gemandateerd aan de VROM-Inspectie. De strafrechtelijke vervolging geschiedt door het Openbaar Ministerie, mogelijk op voorstel van de VROM-Inspectie. De handhaving zal primair gericht zijn op de artikelen 2, 3 en 4.
Handhaving van artikel 2 kan plaatsvinden bij iedere onderneming die elektrische en elektronische apparatuur voorhanden heeft of aan een ander ter beschikking stelt (waaronder het op de markt brengen daarvan). De handhaving zal zich niet beperken tot de producenten van deze apparatuur, maar ook uitstrekken tot bijvoorbeeld detaillisten die deze apparatuur verkopen. Voor de handhaving van het handelsverbod van CFK- of HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur (artikel 3) zal aansluiting worden gezocht bij de handhaving van verordening nr. 2037/2000 en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003. Dat ligt in de rede aangezien artikel 3 van onderhavig besluit een aanvulling is op het handelsverbod dat in verordening nr. 2037/2000 is opgenomen. De handhaving van artikel 4 (mededelingsplicht) zal plaatsvinden bij de producenten van elektrische en elektronische apparatuur. Producenten kunnen zich aansluiten bij een collectieve uitvoeringsorganisatie. Indien de mededeling van deze uitvoeringsorganisatie wordt goedgekeurd, hebben de aangesloten producenten daarmee aan de verplichting, bedoeld in artikel 4, voldaan. De praktijk heeft geleerd dat de handhaving van de mededelingsplicht met beperkte inzet van capaciteit kan worden gerealiseerd omdat concurrenten van de producenten die geen mededeling indienen, dit melden bij de VROM-Inspectie, zodat deze gericht actie kan ondernemen.
De mededelingsplicht is een belangrijk instrument omdat het de uitvoerbaarheid vergroot en de handhavingsmogelijkheden verbetert. Dit was de uitkomst van een werkbaarheidsanalyse die in samenwerking met het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie in september 2003 is uitgevoerd. Centraal stond de vraag of de mededelingsplicht (een plan van aanpak dat goedkeuring behoeft van de Minister van VROM) vervangen kon worden door een lichter regime dat minder administratieve lasten met zich meebrengt, in de vorm van een «melding» (een kennisgeving met alleen naam, adres en woonplaats zonder dat een beoordelingsprocedure plaatsvindt). De gevolgen voor de uitvoering en handhaving zijn doorgesproken met een aantal producenten, detaillisten en de VROM-Inspectie. De eenduidige conclusie dat een meldingsplicht tot gevolg zal hebben dat er veel meer «free riders» (dit zijn producenten die de verplichtingen niet nakomen) zullen zijn dan bij een mededelingsplicht en de handhavingsproblemen die daarbij zullen ontstaan, heeft ertoe geleid dat in afwijking van hetgeen in de brief aan de Tweede Kamer is gemeld over de herijking van regelgeving (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 XI, nr. 7) in dit besluit is gekozen voor een mededelingsplicht in plaats van een meldingsplicht.
4. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Artikel 4 (mededelingsplicht) bevat een informatieverplichting voor het bedrijfsleven. De administratieve lasten van het bedrijfsleven voor dit artikel zijn geraamd op € 405 (maximaal € 480) per bedrijf, wat neerkomt op € 81 000 (maximaal € 96 000) voor het hele bedrijfsleven. De mededelingsplicht is geen nieuwe verplichting, maar was reeds in het Besluit beheer wit- en bruingoed opgenomen. De meerkosten (ten opzichte van de situatie zoals deze direct voor de inwerkingtreding van dit besluit bestond) beragen € 162 (maximaal € 87) per bedrijf en € 13 000 (maximaal € 28 000) voor het hele bedrijfsleven. De berekening en onderbouwing van deze bedragen zijn opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur omdat de mededelingsplicht nauw samenhangt met de overige verplichtingen van die regeling.
Artikel 3 bevat een aanvulling van verordening nr. 2037/2000. Deze verordening verbiedt de productie en het op de markt brengen van CFK- of HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur. Daarnaast bevat deze verordening een handelsverbod voor dergelijke apparatuur. Het verbod heeft echter geen betrekking op CFK-houdende apparatuur die voor 30 september 2000 is geproduceerd en HCFK-houdende apparatuur die voor 31 december 1995 is geproduceerd.
Aangezien verordening nr. 2037/2000 is gebaseerd op artikel 175 van het EG-Verdrag maakt artikel 176 van het EG-Verdrag het mogelijk om verdergaande beschermende maatregelen te treffen voorzover deze verenigbaar zijn met het EG-Verdrag. Het handelsverbod in artikel 3 van het onderhavige besluit betreft een dergelijke strengere beschermingsmaatregel. Door deze nationale maatregel zal CFK- en HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur die voor 30 september 2000, respectievelijk 31 december 1995 is geproduceerd eerder worden uitgefaseerd. Op die manier wordt bijgedragen aan het realiseren van de doelstelling van de verordening om de aanwezigheid van CFK’s of HCFK’s in dergelijke apparatuur terug te dringen. Het handelsverbod is al vanaf 1 januari 1999 in Nederland van kracht (artikel 3 van het voormalige Besluit beheer wit- en bruingoed) zodat sprake is van continuering van het nationale beleid.
Deze nationale maatregel is verenigbaar met het EU-Verdrag. Zo er al sprake is van handelsbelemmeringen in de zin van artikel 28 en 29 EU-Verdrag, zijn deze gerechtvaardigd op grond van artikel 30 EU-Verdrag. CFK’s en HCFK’s zijn immers stoffen die een gevaar opleveren voor de gezondheid en leven van mens, dier en plant. Het opheffen van het bestaande handelsverbod voor bovenbedoelde apparatuur zou een stap terug betekenen voor het in Nederland reeds bereikte niveau van de milieubescherming. Het handelsverbod is zonder onderscheid van toepassing op import, export en binnenlandse handel. Het handelsverbod was eerder opgenomen in artikel 3 van het Besluit wit- en bruingoed dat onder nummer 97/0408/NL is genotificeerd. Voorts is dat besluit op 13 oktober 1997 aangemeld bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan de TBT-verplichtingen (TBT notificatienummer 97.0674).
Ter uitvoering van artikel 176 van het EG-verdrag zal artikel 3 ter kennis worden gebracht van de Commissie.
Op grond van artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 61, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen is het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal toegezonden, alsmede gepubliceerd in de Staatscourant van 5 februari 2004 (Stcrt. 24) zodat een ieder zijn zienswijze daarover bekend heeft kunnen maken.
Van Stichting ICT Milieu is een reactie ontvangen op het ontwerpbesluit. In deze reactie wordt gevraagd om een uitzondering voor het hergebruik van nieuwe apparaten waarin bestaande onderdelen worden gebruikt waarbij deze onderdelen stoffen bevatten die in artikel 2, eerste lid, zijn genoemd. Het betreft onderdelen afkomstig uit apparatuur die voor 1 juli 2006 op de markt is gebracht. Het probleem wordt onderkend maar kan alleen opgelost worden door een aanpassing van de richtlijn. Binnen Europees verband is hiervoor aandacht gevraagd.
Verder vreest Stichting ICT Milieu dat de uitvoerbaarheid van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur bemoeilijkt wordt omdat de mededelingsplicht is opgenomen in het besluit en niet in de genoemde regeling. In verband met het bepaalde in artikel 21.6, zesde lid, van de Wm is het niet mogelijk de mededelingsplicht in de regeling op te nemen. De uitvoeringsproblemen zullen echter gering zijn omdat de formulieren zullen worden opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Voorts zal in de toelichting van de regeling en in het voorlichtingstraject worden gewezen op de verplichting tot het doen van een mededeling. Hierdoor wordt de kenbaarheid voor de producenten dat zij een mededeling moeten indienen, geoptimaliseerd.
De Vaste Commissie voor VROM van de Tweede Kamer heeft op 11 maart 2004 enkele feitelijke vragen gesteld over de ontwerpregelgeving. Deze vragen zijn bij brief van 13 april, nr. SAS/2004033084, beantwoord. De vragen en de antwoorden zijn als kamerstuk gepubliceerd (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 XI, nr. 95).
De definities in de onderdelen d tot en met f zijn ontleend aan richtlijn nr. 2002/95 en richtlijn nr. 2002/96. Deze definities zijn ook opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.
In onderdeel d is bepaald wat elektrische en elektronische apparatuur is. Het gaat om apparaten die onder een van de categorieën vallen van bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96. Deze categorieën zijn uitgewerkt in producten die opgenomen zijn in bijlage IB bij richtlijn nr. 2002/96. Laatstgenoemde lijst met producten is echter geen limitatieve lijst en is dus niet bepalend voor de vraag of een bepaald product «apparatuur» in de zin van dit besluit is. Bepalend is of een product onder een van de categorieën van bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96 valt. Of er sprake is van elektrische of elektronische apparatuur in de zin van dit besluit, hangt af van de vraag of de apparaten ook aan de overige punten van de definitie voldoen. Overigens wordt met het begrip «naar behoren te werken» aangegeven dat het apparaat elektrische energie nodig heeft om de primaire functies uit te oefenen. Zo kan een koelkast zonder elektriciteit haar primaire functie «koelen» niet uitvoeren en is elektriciteit noodzakelijk voor een koelkast om naar behoren te kunnen werken. Een pluche speelgoedbeest dat bij aanraking geluid kan maken is niet afhankelijk van elektriciteit om haar primaire functie uit te oefenen. Een dergelijk artikel kan ook zonder batterij naar behoren functioneren omdat de primaire functie «knuffelbeest» is. Het maken van geluid is een bijkomstige functie maar niet de primaire functie.
In onderdeel e is de definitie van producent opgenomen. Het is een ruime definitie. Zo is onder andere aangegeven dat de verkooptechniek niet bepalend is. De apparaten die zijn verkocht per internet (elektronische handel) of op andere wijze zijn verkocht op afstand overeenkomstig Richtlijn nr. 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PbEG L 144) vallen ook onder de reikwijdte van dit besluit. Degene die apparatuur importeert wordt ook aangemerkt als producent. In de praktijk is gebleken dat onduidelijk kan zijn wie de apparatuur invoert. Om te bepalen of er sprake is van invoer kan worden aangesloten bij de BTW-indicaties op de factuur. Beschikt de ondernemer over facturen met een buitenlandse BTW of het BTW-nultarief, dan is sprake van «invoer» en kan de desbetreffende onderneming worden aangemerkt als producent in de zin van deze regelgeving. De parallelimporteurs vallen ook onder de reikwijdte van deze definitie en zijn producent in de zin van dit besluit. Zij hebben dezelfde verplichtingen als de overige producenten. Overigens is ook degene die apparatuur uitvoert producent in de zin van deze regelgeving. Bij verkoop van apparatuur vanuit Nederland (bijvoorbeeld per internet) die afgeleverd wordt in een ander land (al dan niet lid van de Europese Unie) heeft de producent (dus degene die uitvoert) verplichtingen op grond van dit besluit in Nederland. Degene die uitsluitend in de financiering op grond van een financieringsovereenkomst voorziet, wordt niet aangemerkt als een producent. Dat is anders wanneer hij ook andere activiteiten als bedoeld in de onderdelen 1°, 2°, of 3° verricht. In dat geval is de uitzondering niet van toepassing en wordt hij wel als producent aangemerkt.
Het tweede lid geeft (gelet op het bepaalde in het eerste lid, onder d, onder 1°) aan welke producten in ieder geval onder de categorieën, genoemd in bijlage IA bij richtlijn nr. 2002/96, vallen. Het betreft de producten die zijn opgenomen in bijlage IB bij richtlijn nr. 2002/96. Deze lijst is niet limitatief.
Het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen is vanaf 1 juli 2006 niet meer toegestaan in elektrische en elektronische apparatuur. Vanaf die datum is het verboden om dergelijke apparatuur in te voeren, voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking stellen of uit te voeren. Hetzelfde geldt voor gloeilampen en armaturen bestemd voor particuliere huishoudens. Bij de formulering van de verboden handelingen is aangesloten bij artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. De verboden handelingen geven tezamen uitvoering aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/95. Daarin is bepaald dat er met ingang van 1 juli 2006 binnen de Europese Gemeenschap geen nieuwe elektrische en elektronische apparatuur op de markt mag worden gebracht die een van de genoemde stoffen bevat. Bij de omzetting is ervoor gekozen om het verbod niet alleen van toepassing te laten zijn op de eerste handeling die beschouwd kan worden als het op de markt brengen (verderop wordt op de betekenis van dit begrip ingegaan) maar ook op vervolghandelingen (o.a. het verder aan een ander ter beschiking stellen). Daarmee wordt voorkomen dat producten op de Gemeenschappelijke markt zullen worden gebracht en dat een eenmaal illegaal op de markt gebracht product ongestraft verder verhandeld kan worden.
Het tweede lid bevat enkele uitzonderingen. Ten eerste wordt een uitzondering gemaakt voor een aantal concrete toepassingen, die zijn opgenomen in de bijlage bij richtlijn nr. 2002/95/EG. In onderdeel b wordt een uitzondering gemaakt voor het producthergebruik van apparaten die voor 1 juli 2006 binnen de Europese Gemeenschap op de markt zijn gebracht. Het betreft derhalve het hergebruik van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Gelet op de voordelen die het hergebruik van producten biedt, is bepaald dat de reserveonderdelen, benodigd voor de herstelling van die producten, eveneens van het verbod, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd. In onderdeel c is bepaald dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet geldt voor producten die voor 1 juli 2006 op de Gemeenschappelijke markt zijn gebracht waarmee wordt aangesloten bij de richtlijn. Deze bepaling maakt het onder meer mogelijk om resterende handelsvoorraden uit te faseren. Tot slot is, in onderdeel d, een uitzondering gemaakt voor producten die niet op de Europese markt worden gebracht. Het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen (bijvoorbeeld in het kader van de overslag of doorvoer) van producten ten behoeve van de export buiten de Europese Gemeenschap blijft derhalve toegestaan.
Voor de uitleg van het begrip «op de markt brengen» is aangesloten bij de uitleg van het begrip «in de handel brengen» zoals dat in de «Gids voor de tenuitvoerlegging van de op basis van de nieuwe aanpak en de globale aanpak tot stand gekomen richtlijnen1» is omschreven. Daarin wordt onder het begrip «op de markt brengen» verstaan het voor het eerst beschikbaar stellen van een product op de markt van de Gemeenschap, met het oog op de distributie en/of het gebruik ervan in de Gemeenschap. Het beschikbaar stellen kan zowel tegen betaling als gratis zijn. Een product wordt voor het eerst beschikbaar gesteld wanneer het product na de productiefase wordt overgedragen met de bedoeling het product te distribueren of het gebruik daarvan. Het begrip «op de markt brengen» doelt niet op een type product maar op elk product afzonderlijk, of het nu als een losse eenheid of in serie is gefabriceerd.
Zoals hierboven is vermeld treedt het verbod met ingang van 1 juli 2006 in werking. Tot dat moment blijft de bestaande regelgeving ten aanzien van kwik en cadmium, zoals opgenomen in het Besluit kwikhoudende producten Wms 1998 en het Cadmiumbesluit Wms 1999 van kracht.
In dit artikel is een handelsverbod opgenomen voor CFK- of HCFK-houdende koelkasten en vriesapparatuur. De productie en het op de markt brengen van dergelijke apparatuur is al verboden in verordening nr. 2037/2000. In die verordening is ook een beperkt handelsverbod opgenomen voor CFK- of HCFK- houdende koel- en vriesapparatuur. CFK-houdende apparatuur die voor 30 september 2000 is geproduceerd en HCFK-houdende apparatuur die voor 31 december 1995 is geproduceerd vallen echter buiten het handelsverbod. Omdat Nederland reeds sinds 1 januari 1999 over een algeheel handelsverbod beschikte in het Besluit beheer wit- en bruingoed, is er voor gekozen dit algehele verbod te continueren. Net als in het Besluit beheer wit- en bruingoed, is het handelsverbod alleen van toepassing op apparatuur van particuliere huishoudens en de apparatuur uit andere dan particuliere huishoudens (d.w.z. uit commerciële, industriële, institutionele of andere bronnen) die daarmee naar aard en hoeveelheid (omvang) vergelijkbaar is. Voor een nadere toelichting op de internationaal rechtelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van de nota van toelichting.
In dit artikel is bepaald dat de producent mededeling doet over de wijze waarop hij uitvoering zal geven aan de verplichtingen van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Voor deze mededeling, een plan van aanpak, zal een formulier worden vastgesteld. De mededeling zal worden beoordeeld door de Minister van VROM, waarbij met name getoetst zal worden of er daadwerkelijk een systeem is opgezet dat (naar verwachting) aan de eisen van de regelgeving zal voldoen. Het betreft hier een beoordeling van het «plan van aanpak» wat een toetsing vooraf is. Het is vanzelfsprekend dat een eventuele positieve beoordeling onverlet laat dat ook handhaving achteraf kan plaatsvinden bij de uitvoering van de verplichtingen van de regelgeving in de praktijk.
Wijzigingen in andere besluiten
Deze artikelen 6 tot en met 17 dragen er zorg voor dat andere besluiten worden aangepast aan de nieuwe regelgeving inzake het beheer van elektrische en elektronische apparatuur. Daarbij zijn de te wijzigen besluiten alfabetisch gerangschikt. Uit oogpunt van regelgevingseconomie zijn enkele wijzigingen die in meer besluiten op gelijke wijze worden doorgevoerd, samengevoegd. Hieronder worden enkele wijzigingen nader toegelicht.
Door het intrekken van het Besluit beheer wit- en bruingoed, vervallen tevens de Regeling aanwijzing producten wit- en bruingoed en de Regeling eisen verwerking CFK- en HCFK-houdende koel- en vriesapparatuur 2000.
In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, van het Besluit detailhandel milieubeheer en het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer wordt de Eural-code 21 01 21*, die betrekking heeft op tl-buizen en ander kwikhoudend afval, toegevoegd. Het gevolg daarvan is dat binnen deze zgn.«8.40-inrichtingen» maximaal 35 m3 aan tl-buizen mag worden opgeslagen. Deze opslagcapaciteit is noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan de verplichtingen op grond van dit besluit. Zonder deze wijziging zouden deze inrichtingen vergunningplichtig worden.
Dit artikel bevat een wijziging van het Besluit kca-logo. In dat besluit vervalt de verplichting om het kca-logo aan te brengen op gasontladingslampen, respectievelijk de verpakking daarvan. In plaats daarvan zullen gasontladingslampen worden voorzien van het symbool, bedoeld in bijlage III van voornoemde richtlijn. Deze verplichting, ter implementatie van artikel 10, derde lid, van richtlijn nr. 2002/96, is opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. De richtlijn bepaalt dat deze verplichting geldt voor elektrische en elektronische apparatuur die vanaf 13 augustus 2005 op de markt wordt gebracht.
In deze artikelen is bepaald dat in het Besluit kwikhoudende producten Wms 1998 en het Cadmiumbesluit Wms 1999 een artikel wordt opgenomen dat bepaalt dat die besluiten niet van toepassing zijn op producten waaromtrent regels zijn gesteld in Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur. Op deze manier wordt voorkomen dat ten aanzien van die producten een dubbel regime geldt. Artikel 2.4, onderdeel l, van het Besluit kwikhoudende producten Wms 1998, dat betrekking heeft op gasontladingslampen, en artikel 1.1, eerste lid, onderdeel e, onder 6°, van het Cadmiumbesluit Wms 1999, dat betrekking heeft op fluorescentiebuislampen, zijn overbodig geworden aangezien het nieuwe regime inzake het beheer van elektrische en elektronische apparatuur daaromtrent regels stelt. Deze artikelen zijn daarom geschrapt. Weliswaar zijn in die besluiten ook andere apparaten genoemd, maar deze kunnen in bepaalde situaties buiten de reikwijdte van het begrip «elektrische en elektronische apparatuur» in de zin van dit besluit vallen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij apparatuur die bedoeld is voor gebruik met een andere spanning dan in de definitie is genoemd.
Onder afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens wordt in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur verstaan: afgedankte apparatuur die afkomstig is van particuliere huishoudens of van commerciële, industriële, institutionele of andere bronnen en die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar is. Als gevolg van het feit dat de regeling ook op laatstbedoelde categorie (bedrijfs)afvalstoffen betrekking heeft, zou in een aantal gevallen het bevoegd gezag van een inrichting overgaan van burgemeester en wethouders naar gedeputeerde staten. Dat is onwenselijk aangezien er vanwege de gelijke aard en omvang van het afval geen reden is om onderscheid te maken naar bevoegd gezag. Om die reden is categorie 28.8 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) aangepast. Ten aanzien van inrichtingen voor het opslaan van, ter uitvoering van een verplichting tot inname van afvalstoffen, opgelegd bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 10.17 of artikel 15.32, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, afvalstoffen die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar zijn, blijven burgemeester en wethouders derhalve het bevoegd gezag.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat categorie 28.8 van het Ivb uitsluitend het bevoegd gezag bepaalt. Uit deze wijziging van het Ivb vloeit bijvoorbeeld niet voort dat er voor gemeentelijke milieustraten een verplichting bestaat om bedrijfsafvalstoffen in te nemen die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met die van particuliere huishoudens. Of dat het geval is wordt bepaald door de precieze inhoud en reikwijdte van de algemene maatregel van bestuur krachtens 10.17 of 15.32, eerste en tweede lid, respectievelijk een ministeriële regeling krachtens artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
Dit besluit treedt in werking op 13 augustus 2004, de datum waarop uitvoering moet zijn gegeven aan het bepaalde in richtlijn nr. 2002/95 en richtlijn nr. 2002/96. Voor enkele voorschriften wordt in de richtlijnen bepaald dat deze vanaf een andere datum gelden. Deze zijn in de onderdelen a en b van dit artikel uitgezonderd.
Vanaf 13 augustus 2005 geldt de verplichting om elektrische en elektronische apparatuur te voorzien van het symbool, bedoeld in bijlage III van richtlijn nr. 2006/96. De in artikel 12 opgenomen wijziging stemt het Besluit kca-logo daarop af en treedt eveneens met ingang van die datum in werking.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/95 bepaalt het onderhavige artikel dat het verbod, bedoeld in artikel 2, vanaf 1 juli 2006 in werking treedt. De bepalingen die het Besluit kwikhoudende producten Wms 1998 en het Cadmiumbesluit Wms 1999 daarop afstemmen, treden derhalve eveneens met ingang van die datum in werking.
Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (verder: Bea)
Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (verder: Rea)
Richtlijn nr. 2002/95 | Nederlandse wet- en regelgeving |
---|---|
artikel 1 | Behoeft geen implementatie |
artikel 2, eerste lid | artikel 2, eerste lid, Bea |
artikel 2, tweede lid | Behoeft geen implementatie |
artikel 2, derde lid | artikel 2, tweede lid, onder b, Bea |
artikel 3, onder a | artikel 1, eerste lid, onder d, Bea |
artikel 3, onder b | artikel 1, eerste lid, onder e, Bea |
artikel 4, eerste lid | artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 13 en 16 Bea |
artikel 4, tweede lid | artikel 2, tweede lid, onder a, en artikel 5 Bea |
artikel 4, derde lid | Behoeft geen implementatie |
artikel 5 | Behoeft geen implementatie |
artikel 6 | Behoeft geen implementatie |
artikel 7 | Behoeft geen implementatie |
artikel 8 | volgt uit artikel 64, eerste lid, Wms en hoofdstuk 18 Wm/artikel 1a, onder 1oen 2o, Wet op de economische delicten |
artikel 9 | Behoeft geen implementatie |
Bijlage | dynamische verwijzing o.g.v. artikel 2, tweede lid, onder a, Bea |
Richtlijn nr. 2002/96 | Nederlandse wet- en regelgeving |
---|---|
artikel 1 | behoeft geen implementatie |
artikel 2, eerste lid | artikel 2, onder a en artikel 1, eerste lid, onder b, Rea |
artikel 2, tweede lid | behoeft geen implementatie |
artikel 2, derde lid | artikel 2, onder b, Rea |
artikel 3, onder a | artikel 1, eerste lid, onder b, Rea |
artikel 3, onder b | artikel 1, eerste lid, onder c, Rea |
artikel 3, onder c | artikel 1, eerste lid, onder d, Rea |
artikel 3, onder d | artikel 1, eerste lid, onder e, Rea |
artikel 3, onder e | artikel 1, eerste lid, onder f en g, Rea |
artikel 3, onder f | artikel 1.1, eerste lid, Wm |
artikel 3, onder g | artikel 1.1, eerste lid, Wm |
artikel 3, onder h | artikel 1, eerste lid, onder h, Rea |
artikel 3, onder i | artikel 1, eerste lid, onder j, Rea |
artikel 3, onder j | artikel 1, eerste lid, onder k, Rea |
artikel 3, onder k | artikel 1, eerste lid, onder l, Rea |
artikel 3, onder l | artikel 1, eerste lid, onder m, Rea |
artikel 3, onder m | artikel 1, eerste lid, onder i, Rea |
artikel 4 | financiële steun op projectbasis |
artikel 5, eerste lid | artikel 3, eerste lid, en artikel 7 Rea en voorlichtings- en stimuleringsmaatregelen (zoals SAM) |
artikel 5, tweede lid, onder a | artikel 3, tweede lid, Rea |
artikel 5, tweede lid, onder b | artikel 4 (er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken) |
artikel 5, tweede lid, onder c | artikel 6 Rea |
artikel 5, tweede lid, onder d, eerste alinea | artikel 5 Rea en artikel 10.21 Wm |
artikel 5, tweede lid, onder d, tweede alinea | geen gebruik van gemaakt |
artikel 5, derde lid | artikel 7 Rea |
artikel 5, vierde lid | artikel 8 Rea, artikel 8.1 Wm, artikel 10.37 Wm en artikel 10.1 Wm |
artikel 5, vijfde lid | Behoeft geen implementatie |
artikel 6, eerste lid, eerste alinea | artikel 8 en artikel 9, eerste lid, Rea |
artikel 6, eerste lid, tweede alinea | Behoeft geen implementatie |
artikel 6, eerste lid, derde alinea | geen gebruik van gemaakt |
artikel 6, tweede lid, eerste alinea | artikel 8.1 Wm en bijlage I, cat. 28 Inrichtingen- en vergunningenbesluit |
artikel 6, tweede lid, tweede alinea | geen gebruik van gemaakt |
artikel 6, derde lid | artikel 9, tweede lid, Rea |
artikel 6, vierde lid | artikel 8.1 Wm en Inrichtingen- en vergunningenbesluit |
artikel 6, vijfde lid, eerste alinea | de nationale wet- en regelgeving verhindert dit niet EVOA werkt rechtstreeks door |
artikel 6, vijfde lid, tweede alinea | artikel 10, derde lid, Rea |
artikel 6, zesde lid | wordt gerealiseerd door stichting CCM (een door VROM opgerichte stichting) |
artikel 7, eerste lid, eerste zin | volgt uit hele besluit |
artikel 7, eerste lid, tweede zin | artikel 10.4 en 10.5 Wm en Landelijk Afvalbeheerplan |
artikel 7, eerste lid, derde zin | Artikel 10, tweede lid, Rea |
artikel 7, tweede lid, | Artikel 10, eerste lid, R ea |
artikel 7, derde lid, eerste alinea | artikelen 8.14 en 10.37 Wm |
artikel 7, derde lid, tweede alinea | Behoeft geen implementatie |
artikel 7, vierde lid | Behoeft geen implementatie |
artikel 7, vijfde lid | door middel van financiële middelen |
artikel 8, eerste lid | Artikel 11, eerste, tweede en derde lid, Rea |
artikel 8, tweede lid, eerste alinea | Artikel 11, eerste lid, Rea |
artikel 8, tweede lid, tweede alinea | Artikel 11, vierde en vijfde lid, Rea |
artikel 8, tweede lid, derde alinea | Artikel 11, zesde lid, Rea |
artikel 8, derde lid, eerste alinea | Artikel 11, tweede lid, Rea |
artikel 8, derde lid, tweede alinea | Artikel 11, zevende lid, Rea |
artikel 8, vierde lid | volgt uit de definitie van producent (artikel 1, onder i, Rea) waarin ook de verkoop op afstand is meegenomen |
artikel 9, eerste lid, eerste alinea artikel 9, eerste lid, tweede alinea artikel 9, eerste lid, derde alinea | artikel 12, eerste lid, Rea artikel 12, tweede lid, Rea artikel 12, tweede lid (er is gekozen voor het geboden alternatief) |
artikel 9, eerste lid, vierde alinea | artikel 12, tweede lid, Rea |
artikel 9, tweede lid | Artikel 12, derde lid, Rea |
artikel 10, eerste lid, onder a | stimuleringsprogramma’s voor gescheiden afgifte door burgers (STAP en SAM), voorlichtingsprogramma’s van VROM middels Milieu Centraal, AOO en internetsite VROM en volgt uit het systeem v.d. Wm: gemeente moet gescheiden inzamelen en communiceert dit naar burgers |
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-340.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.