Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2004, 323 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2004, 323 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het omwille van een doelmatige handhaving van de Arbeidstijdenwet wenselijk is te komen tot de invoering van bestuursrechtelijke handhaving;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Arbeidstijdenwet1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.
2. Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. beboetbaar feit: een handelen of nalaten waardoor deze wet en de daarop berustende bepalingen niet worden nageleefd en terzake waarvan een boete kan worden opgelegd;
b. boete: de bestuurlijke sanctie die bestaat uit de onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een bepaalde geldsom aan de Staat.
Artikel 7:2 komt te luiden:
1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, kan administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister, met uitzondering van beschikkingen die betrekking hebben op:
a. arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, alsmede
b. arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a.
2. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 8:1, eerste lid, en 10:5, eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.
In artikel 8:2, tweede lid, eerste volzin, wordt «voor zover aangeduid als strafbare feiten» wordt vervangen door: voor zover aangeduid als beboetbare of strafbare feiten.
Hoofdstuk 10 komt te luiden
Als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3:2, eerste en vierde lid, 3:3, derde en vierde lid, 3:4, 3:5, eerste lid, 4:1, zesde lid, 4:3, eerste lid, 4:6, 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, derde en vierde lid, 5:5, 5:6, 5:7, derde lid, 5:8, derde lid, 5:9, derde lid, 5:10, eerste, tweede en zevende lid, 5:11, tweede tot en met vijfde lid, 5:13, tweede lid, 5:14, derde lid, 5:15, zesde lid, 5:16, eerste lid, voorzover het niet naleven van dit artikellid een beboetbaar feit oplevert, alsmede – voor zover aangeduid als beboetbare feiten – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, eerste en tweede lid.
1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:
1°. de rechtspersoon, of
2°. degene die opdracht heeft gegeven tot de gedraging waardoor de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet of de daarop berustende bepalingen niet zijn nageleefd alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of
3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1°. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,
2°. de maatschap,
3°. de rederij en
4°. het doelvermogen.
1. Indien een toezichthouder constateert, dat een beboetbaar feit is begaan, maakt hij daarvan zo spoedig mogelijk een rapport op.
2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:
a. de naam van degene die het beboetbare feit heeft gepleegd;
b. de aard van het beboetbare feit onder vermelding van het wettelijke voorschrift dat niet is nageleefd;
c. de aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop het beboetbare feit is begaan;
d. de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen;
e. de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van het beboetbare wettelijke voorschrift;
f. het officiële nummer waaronder het betreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met het beboetbare feit van belang.
3. Indien de toezichthouder, bedoeld in het eerste lid, jegens de in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde persoon een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat jegens hem wegens het begaan van een beboetbaar feit een rapport als bedoeld in het eerste lid zal worden opgemaakt, is die persoon niet langer verplicht terzake enige verklaring af te leggen. De in de eerste volzin bedoelde persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
4. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 10:5, eerste en tweede lid, aangewezen ambtenaar.
5. Gelijktijdig met de toezending, bedoeld in het vierde lid, wordt het rapport in afschrift toegezonden of uitgereikt aan de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.
6. Indien de in het vijfde lid bedoelde persoon het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
1. Indien de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar voornemens is om de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit, een boete op te leggen, wordt deze hiervan schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar binnen een door hem te bepalen termijn de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid om schriftelijk of zo nodig mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens de boete wordt opgelegd.
3. Indien de persoon, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze mondeling naar voren brengt en hij de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar ervoor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
2. Voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft legt een daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen aangewezen ambtenaar de boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
3. De terzake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde beboetbare feiten, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie het beboetbare feit is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan dit beboetbare feit is begaan.
4. Indien een werknemer die in dienst is van een buiten Nederland gevestigde werkgever in diens opdracht arbeid verricht voor een in Nederland gevestigde werkgever, rusten de verplichtingen welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als beboetbare feiten, mede op de hiervoor bedoelde in Nederland gevestigde werkgever.
1. Geen boete wordt opgelegd indien de natuurlijke persoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, bedoeld in artikel 10:1, is overleden.
2. Geen boete wordt opgelegd, indien een beboetbaar feit tevens een strafbaar feit, als bedoeld in artikel 11:3, eerste tot en met derde lid, oplevert.
1. De boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, is, indien begaan door:
a. een natuurlijke persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11 250,
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45 000. 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar de boete met 50% van de geldsom, indien terzake van het plegen van het beboetbare feit nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat het feit is geconstateerd en het opleggen van een vroegere boete wegens het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting onherroepelijk is geworden.
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor ieder beboetbaar feit worden vastgesteld. Voor beboetbare feiten begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor die feiten worden vastgesteld.
4. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar.
2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:
a. de hoogte van de boete;
b. het beboetbare feit ter zake waarvan de boete opgelegd wordt;
c. de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen;
d. degene op wie de verplichting rust tot naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover deze zijn aangeduid als beboetbare feiten.
e. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.
3. De beschikking wordt gegeven binnen 13 weken na dagtekening van het boeterapport, bedoeld in artikel 10:3.
4. Indien de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon die de inhoud van de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
1. De bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaren na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd.
2. De beslissing om een boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.
1. De boete wordt betaald binnen 6 weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 10:8, is bekendgemaakt.
2. Degene aan wie een boete is opgelegd, verstrekt desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 10:5, eerste en tweede lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen die redelijkerwijs voor de tenuitvoerlegging van de boete nodig zijn.
3. Bij overlijden van de natuurlijke persoon aan wie een boete is opgelegd, vervalt de opgelegde boete voor zover deze nog niet is geïnd.
1. Bij gebreke van betaling maant de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk aan binnen een termijn van 2 weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de kosten die op de aanmaning betrekking hebben.
2. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 10:12.
1. Bij gebreke van betaling vordert de op grond van artikel 10:5 aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.
2. Het dwangbevel wordt op kosten van de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de boete is opgelegd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Gedurende 6 weken na de dag van betekening van het dwangbevel staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.
4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 10:10, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.
5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter desgevraagd anders beslist.
Indien een boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Verordening (EEG) nr. 3820/85: Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PbEG L 370);
b. voertuig: een motorrijtuig en een trekker;
c. kenteken: het kenteken waaronder een voertuig in het buitenland is geregistreerd.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder «bestuurder», «motorrijtuig» en «trekker» hetgeen daaronder wordtverstaan in artikel 1, onderdeel 3, onderscheidenlijk artikel 1, onderdeel 2, aanhef en onderdelen a en b, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 (PbEG L 370).
In afwijking van de paragrafen 10.2 tot en met 10.4, met uitzondering van de artikelen 10:7 eerste en derde lid, en 10:9, kan deze paragraaf worden toegepast indien het beboetbare feit heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft of dat de bestuurder van een voertuig in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft.
1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van de in artikel 8:1, eerste lid, en in artikel 8:1, tweede lid, ten aanzien van de in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, ten aanzien van arbeid verricht in of op motorrijtuigen, bedoelde toezichthouder.
2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:
a. de naam van degene die het beboetbare feit heeft gepleegd;
b. de aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop het beboetbare feit is begaan;
c. het beboetbare feit ter zake waarvan de boete opgelegd wordt;
d. de hoogte van de boete;
e. het officiële nummer waaronder het betreffende voertuig is geregistreerd;
f. de houder van het kenteken.
De in artikel 10:16 bedoelde toezichthouders kunnen vorderen dat de boete terstond wordt voldaan.
De in artikel 10:16 bedoelde toezichthouders zijn bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor verhinderd wordt dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring eveneens de boete zal worden voldaan.
Artikel 11:3 komt te luiden:
1. Het niet naleven van een bepaling, genoemd in artikel 10:1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit, indien tweemaal binnen een daaraan voorafgaande periode van 48 maanden, met respectievelijke tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden, voor een zelfde feit, een bestuurlijke boete is opgelegd die onherroepelijk is geworden, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.
2. Het niet naleven van artikel 3:2, eerste en vierde lid, en 3:3, derde en vierde lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit indien een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood ten gevolge heeft of indien redelijkerwijs te verwachten is dat de hiervoor genoemde gevolgen aan het verrichten van arbeid zijn verbonden.
3. Bij arbeid verricht door de in artikel 5:12, tweede lid, bedoelde personen wordt het niet naleven van de artikelen 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, derde en vierde lid, 5:5, 5:6, 5:7, derde lid, 5:8, derde lid, 5:9, derde lid, 5:10, eerste, tweede en zevende lid, 5:11, tweede tot en met vijfde lid, 5:13, tweede lid, 5:14, derde lid, 5:15, zesde lid, 5:16, eerste lid, voorzover het niet naleven van dit artikellid een beboetbaar feit oplevert alsmede – voor zover aangeduid als beboetbare feiten – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, en 5:12, tweede lid, aangemerkt als strafbaar feit, als daardoor de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.
4. Een strafbaar feit als bedoeld in dit artikel is een overtreding.
De Wet op de economische delicten2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onder 3°, wordt «de Arbeidstijdenwet, artikel 8:3, eerste lid;» vervangen door: de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, eerste lid, en een niet naleven als bedoeld in artikel 11:3, eerste tot en met derde lid;.
In artikel 1, onder 4° vervalt de aanduiding «de Arbeidstijdenwet, de artikelen 3:2, eerste en vierde lid, 3:3, derde en vierde lid, 3:5, eerste lid, 4:1, zesde lid, 4:3, eerste lid, 4:6, 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, derde en vierde lid, 5:5, 5:6, 5:7, derde lid, 5:8, derde lid, 5:9, derde lid, 5:10, eerste, tweede en zevende lid, 5:11, tweede tot en met vijfde lid, 5:13, tweede lid, 5:14, derde lid, 5:15, zesde lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van de in dit artikellid bedoelde bepalingen een strafbaar feit oplevert, 11:2, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – het niet naleven van de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, eerste en tweede lid;».
Onze Minister zendt binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De straffen gesteld op de bij de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor ingevolge deze wet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van deze wet of de desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan, blijven van toepassing.
Voor arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet blijven gedurende ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van deze wet de bepalingen inzake de strafbaarheid en de straffen gesteld op de bij de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten van toepassing zoals zij golden voor de dag voor de inwerkingtreding van deze wet.
De Arbeidsomstandighedenwet 19983 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 31, derde lid, wordt «in artikel 24, eerste lid» vervangen door: in de artikelen 24, eerste lid, en 34, eerste lid.
Artikel 33, derde lid, komt te luiden:
3. Een beboetbaar feit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als een strafbaar feit, indien tweemaal binnen een daaraan voorafgaande periode van 48 maanden, met respectievelijke tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden, voor een zelfde feit, een bestuurlijke boete is opgelegd die onherroepelijk is geworden.
Na artikel 33 wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd luidende:
1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:
1°. de rechtspersoon, of
2°. degene die opdracht heeft gegeven tot de gedraging waardoor de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet of de daarop berustende bepalingen niet zijn nageleefd alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of
3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1°. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,
2°. de maatschap,
3°. de rederij en
4°. het doelvermogen.
Artikel 34 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Onverminderd het vierde lid verhoogt de aangewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de boete met 50% van de geldsom, indien terzake van het plegen van het beboetbare feit nog geen 24 maanden zijn verlopen nadat het feit is geconstateerd en het opleggen van een vroegere boete wegens het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting onherroepelijk is geworden.
In de artikelen 35, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 38, tweede lid, 39, eerste lid, 40, eerste lid, wordt «artikel 24» telkens vervangen door: artikel 34, eerste lid,.
Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van het beboetbare wettelijke voorschrift.
2. In het derde lid wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 34, eerste lid,.
3. In het vierde lid wordt «onder c» vervangen door: onder c en d.
Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 34, eerste lid,.
2. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De beschikking wordt gegeven binnen 13 weken na dagtekening van het boeterapport, bedoeld in artikel 36, eerste lid.
3. Het eerste lid, derde en vierde volzin, vervallen.
4. In het derde lid wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 34, eerste lid,.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Uitgegeven de dertiende juli 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2002/2003, 2003/2004, 29 000.
Handelingen II 2003/2004, blz. 4879–4883; 4913.
Kamerstukken I 2003/2004, 29 000 (A, B).
Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 28 juni 2004.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-323.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.