Besluit van 3 juni 2004 tot verdeling van middelen uit het provinciefonds ter compensatie van het vervallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdrage (Tijdelijk besluit compensatie provinciale opslagen omroepbijdrage)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën, van 8 april 2004, nr. FO2004/59382;

Gelet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 april 2004, No. W04.04.0151/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën, van 26 mei 2004, nr. FO2004/65287;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Aan elke provincie wordt voor de uitkeringsjaren 2000 tot en met 2005 een uitkering uit het provinciefonds gedaan in verband met de toevoeging aan het fonds van middelen ter compensatie van het vervallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdrage. De uitkeringsbedragen zijn vermeld in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2000. Het besluit vervalt met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 3

Dit besluit kan worden aangehaald als: Tijdelijk besluit compensatie provinciale opslagen omroepbijdrage.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juni 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zesde juli 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij Tijdelijk besluit compensatie provinciale opslagen omroepbijdrage

(Bedragen in €)

 20002001 2002 t/m 2005
Groningen2 657 719 1 885 7591 885 775
Fryslân2 811 049 1 994 553 1 994 571
Drenthe2 146 619 1 523 113 1 523 127
Overijssel4 446 568 3 155 020 3 155 048
Gelderland6 797 628 4 823 192 4 823 233
Utrecht4 497 678 3 191 285 3 191 312
Noord-Holland8 228 707 5 838 601 5 838 650
Zuid-Holland10 937 536 7 760 625 7 760 692
Zeeland1 686 629 1 196 732 1 196 742
Noord-Brabant7 819 827 5 548 484 5 548 531
Limburg4 957 668 3 517 667 3 517 696
Flevoland1 277 750 906 615 906 623
Totaal58 265 37841 341 64641 342 000

NOTA VAN TOELICHTING

1. Doel van het besluit

Het besluit is bedoeld om vanaf 2000 middelen die zijn toegevoegd aan het provinciefonds ter compensatie van het vervallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdrage, tijdelijk als integratie-uitkering te verdelen. Bij deze wijze van verdelen wordt geen gebruik gemaakt van de verdeelmethodiek van de algemene uitkering van het provinciefonds. Dit is mogelijk op basis van de artikelen 5 en 13 van de Financiële-verhoudingswet.

De uitkeringen uit het provinciefonds aan de provincies voor de uitkeringsjaren 2000 en volgende zijn vooralsnog als voorschotten verstrekt. Voor elk uitkeringsjaar wordt na afloop van dat uitkeringsjaar in een beschikking vastgesteld op welke uitkering uit het provinciefonds elk van de provincies recht hebben. De beschikking voor de uitkeringsjaren 2000 tot en met 2005 zullen mede gebaseerd zijn op dit besluit. De vertraging in het opstellen van dit besluit hangt samen met twee ontwikkelingen. Ten eerste is pas in de loop van 2002 duidelijk geworden wat de definitieve omvang van het structurele compensatiebedrag is geworden (zie ook paragraaf 2) en voorts zijn er nieuwe voornemens met betrekking tot de financieringsstructuur van de regionale omroep opgekomen die bij realisatie ook invloed zouden hebben op de verdeling van het compensatiebedrag (zie ook paragraaf 5).

2. Achtergrond van de toevoeging aan het provinciefonds

Met ingang van het uitkeringsjaar 2000 is de Wet afschaffing omroepbijdrage (Stb. 1999, 573 en 574) in werking getreden. Hierdoor is voor de provincies de mogelijkheid tot heffen van provinciale opslagen op de omroepbijdrage komen te vervallen. Het Rijk en het IPO zijn bestuurlijk overeengekomen dat de provincies hiervoor worden gecompenseerd door middel van een structurele verhoging van het provinciefonds met afgerond € 51,7 miljoen met ingang van uitkeringsjaar 2000. De Tweede Kamer heeft het compensatiebedrag voor het uitkeringsjaar 2000 bij amendement verhoogd met afgerond € 6,5 miljoen, en voor het uitkeringsjaar 2001 met afgerond € 6,9 miljoen. De fondsbeheerders hebben het amendementsbedrag van € 6,9 miljoen met ingang van uitkeringsjaar 2002 structureel toegevoegd op grond van resultaten van een onderzoek naar de provinciale uitgaven voor de regionale omroepen. Hiermee bedraagt de structurele toevoeging ter compensatie van het vervallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdrage afgerond € 58,6 miljoen.

3. De integratie-uitkeringen 2000–2006

Om de herverdeeleffecten voor de provincies te dempen verloopt de integratie in de algemene uitkering gefaseerd. De verdeling van de provinciale opslagen in 2000 zoals die zou zijn geweest als de omroepbijdrage niet zou zijn afgeschaft is, met enkele aanpassingen, vertaald in de (verdeling van de) integratie-uitkering 2000 ad € 58,3 miljoen (zie ook paragraaf 4). In 2001 is er ruim € 17,2 miljoen in de algemene uitkering geïntegreerd en vanaf dan resteert er nog ruim € 41,3 miljoen in de integratie-uitkering. Door geheel nieuwe voornemens met betrekking tot de regionale omroep in 2001 zou er ook een nieuw integratietraject worden vastgesteld. Hierdoor en vervolgens ook door het aanhouden van de nieuwe voornemens is de nu voorliggende integratie-uitkering voorlopig bevroren naar de situatie 2001 tot uiterlijk 2006 (zie ook paragraaf 5).

4. Overleg met het Interprovinciaal overleg (IPO) in 2000

Over het bedrag en over de wijze van compensatie van de middelen ter compensatie van het vervallen van de provinciale opslagen op de omroepbijdrage is in 2000 overeenstemming bereikt tussen het Rijk en het IPO. In het jaar 2000 is, vooruitlopend op de formele bekrachtiging, zoals opgenomen in dit besluit, een integratie-uitkering aan de provincies toegekend die qua hoogte en verdeling is gebaseerd op de raming van de provinciale opslagen zoals die voor het jaar 2000 zou hebben gegolden. Voor wat betreft de hoogte van het compensatiebedrag is rekening gehouden met nieuwe opslagen voor de provincies Utrecht en Zuid-Holland, en met eigen bijdragen die de provincies Noord-Holland, Noord-Brabant en Limburg uit hun algemene middelen aanwenden voor regionale omroepen.

Voorts is bestuurlijk afgesproken dat in 2001, 2002 en 2003 steeds een derde deel zal worden geïntegreerd in de algemene uitkering. In 2001 is de eerste fase in de integratie van het bedrag in de algemene uitkering afgerond. Voor 2002 en volgende jaren wordt de situatie van 2001 echter bevroren in verband met nieuwe voornemens (paragraaf 5). Bevriezing voorkomt dat de bedragen per provincie gedurende een aantal jaren schommelingen in de omvang laten zien.

Wijze van verdelen en advies Raad voor de financiële verhoudingen

Over de wijze van verdeling is advies gevraagd aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv). De Rfv adviseerde om de gelden in één jaar te integreren, dus alleen voor het jaar 2000 gebruik te maken van een integratie-uitkering. In dit besluit is echter vastgehouden aan de langere integratieperiode, zoals met het IPO is afgesproken.

5. Aanhouden wetsvoorstel

De nieuwe voornemens zijn neergelegd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep. Twee uitgangspunten van het wetsvoorstel zijn dat (1) ook de middelen voor de regionale omroepen afkomstig van het ministerie van OCW structureel zullen worden overgeheveld naar het provinciefonds, en dat (2) tegelijkertijd een nieuwe verdeling zal worden ingevoerd voor het totaal aan middelen voor de regionale omroepen in het provinciefonds – de reeds toegekende compensatie opslagen omroepbijdrage aan het fonds alsmede het bedrag van overheveling.

Op 27 november 2003 heeft de Tweede Kamer genoemd wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet behandeld. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat een ruime Kamermeerderheid de mening is toegedaan dat de middelen alleen geoormerkt kunnen worden overgedragen aan de provincies. Hierop heeft de TK, op verzoek van de staatssecretaris van OCW het wetsvoorstel aangehouden. Dit houdt in dat de overboeking en de nieuwe verdeling voor het totaal aan middelen dat aan het provinciefonds zou zijn toegevoegd voor regionale omroepen – met een bijbehorend nieuw integratietraject – vooralsnog niet kan worden geëffectueerd in afwachting van nadere besluitvorming omtrent het wetsvoorstel.

6. Terugwerkende kracht en werking tot 1 januari 2006

Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2000. Aangezien de vaststelling van de algemene uitkeringen voor een bepaald uitkeringsjaar pas enkele jaren na dato plaatsvindt, is dit geen probleem. De provincies zijn door middel van de provinciefondscirculaires en het bestuurlijk overleg met het IPO op de hoogte gehouden van deze integratieuitkering, en betrokken bij de uitwerking ervan.

Omdat thans nog niet duidelijk is hoelang genoemd wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet blijft aangehouden en evenmin duidelijk is wat de toekomstige ontwikkeling voor wat betreft de bekostiging van de regionale omroepen zal zijn, is ervoor gekozen de integratie-uitkering tot 1 januari 2006 in stand te houden. Het vastleggen van een einddatum is op grond van artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet een vereiste. De datum betekent dat er vooralsnog vanuit wordt gegaan dat de middelen uiterlijk per uitkeringsjaar 2006 worden geïntegreerd in de algemene uitkering van het provinciefonds. Er is voor de datum van 1 januari 2006 gekozen, omdat er voor die datum naar verwachting duidelijkheid zal bestaan over de wijze van bekostiging van de regionale omroepen. De regelgeving kan daarop vervolgens worden afgestemd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven