Besluit van 15 juni 2004, houdende aanpassing van de bedragen, genoemd in de artikelen 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van de Huursubsidiewet, voor het subsidiejaar 2004/2005, alsmede wijziging van het Huursubsidiebesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 mei 2004, nr. MJZ2004044269, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, en 27, tweede lid, van de Huursubsidiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 mei 2004, nr. W08.04.0180/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 juni 2004, nr. MJZ2004054969, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Huursubsidiewet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, tweede lid, wordt «€ 176,43» vervangen door: € 179,61.

B

In artikel 18, tweede lid, wordt «€ 358,74» vervangen door: € 365,20.

ARTIKEL II

Het Huursubsidiebesluit2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 vervalt.

B

In artikel 6, eerste volzin, wordt «De voorzitter van de huurcommissie» vervangen door: De voorzitter van de huurcommissie van het ressort waarin de woning is gelegen.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 juli 2004.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet (verhoging van het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft) (Kamerstukken II 2003/04, 29 463, nr. 2) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt artikel II van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 juni 2004

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit voorziet in een aanpassing van de bedragen, genoemd in de artikelen 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van de Huursubsidiewet, voor het subsidiejaar 2004/2005, en in een tweetal uitvoeringstechnische wijzigingen van het Huursubsidiebesluit. Deze laatste wijzigingen houden verband met een uitvoeringstechnische wijziging die onlangs is doorgevoerd in artikel 5, tweede lid, van de Huursubsidiewet (Kamerstukken II 2003/04, 29 463, nr. 5).

Artikelsgewijs

Artikel I

Doel en inhoud

Artikel 27 van de Huursubsidiewet bepaalt dat jaarlijks per 1 juli de normhuren worden aangepast die behoren bij het minimum-inkomensijkpunt en bij het referentie-inkomensijkpunt. De vaststelling van de normhuren voor de twee genoemde inkomensijkpunten bepaalt mede de hoogte van de huursubsidiebedragen. De normhuur maakt onderdeel uit van de zogenoemde basishuur (het gedeelte van de rekenhuur dat ten minste voor rekening van de huurder blijft).

De aanpassing van de normhuren voor de twee genoemde inkomensijkpunten geschiedt, zo bepaalt artikel 27 van de Huursubsidiewet, bij algemene maatregel van bestuur. Daartoe strekt dit besluit.

Ingevolge artikel 27 van de Huursubsidiewet vindt de aanpassing plaats:

– hetzij aan de hand van de huurprijsontwikkeling zoals die naar redelijke verwachting in het subsidiejaar zal plaatsvinden (artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a);

– hetzij met het percentage waarmee het bedrag, bedoeld in artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand is aangepast. De indexering is dan gekoppeld aan het stijgingspercentage van het netto-bijstandsinkomen van gehuwden (artikel 27, tweede lid, eerste volzin).

De stijging van het netto-bijstandsinkomen in 2003 bedraagt 1,8%, de verwachte huurprijsontwikkeling bedraagt 2,9%. Voor het subsidiejaar 2004/2005 is gekozen voor een aanpassing van de normhuren gekoppeld aan de stijging van het netto-bijstandsinkomen. Omdat dit percentage lager is dan de verwachte huurprijsontwikkeling, is dit voor de burger de meest gunstige wijze van indexeren.

De berekening

Bij de bepaling van het stijgingspercentage van het netto-bijstandsinkomen wordt uitgegaan van de stijging per kalenderjaar. De netto-bijstandsnorm voor gehuwden per kalendermaand bedroeg op 1 januari 2003 € 1135,57. Per 1 januari 2004 is dit bedrag € 1156,54. Dat is een stijging ten opzichte van het kalenderjaar 2003 van afgerond 1,8%.

De normhuur bij het minimum-inkomensijkpunt van € 176,43 (artikel 17, tweede lid, van de Huursubsidiewet) wordt als gevolg van de aanpassing aan de hand van het netto-bijstandsinkomen:

€ 176,43 x 1,018 = € 179,61 (krachtens artikel 27, zesde lid, eerste volzin, van de Huursubsidiewet wordt de normhuur naar boven afgerond op hele eurocenten).

Volgens dezelfde berekeningsmethode wordt de normhuur bij het referentie-inkomensijkpunt van € 358,74 (artikel 18, tweede lid, van de Huursubsidiewet) als gevolg van de aanpassing aan de hand van het netto-bijstandsinkomen:

€ 358,74 x 1,018 = € 365,20.

Derhalve worden de normhuren behorende bij het minimum-inkomensijkpunt en het referentie-inkomensijkpunt per 1 juli 2004 gewijzigd in respectievelijk € 179,61 en € 365,20.

Budgettaire gevolgen

Op basis van de actuele inzichten wordt voor de ontwerp-begroting 2005 rekening gehouden met een stijging van de normhuren gekoppeld aan het stijgingspercentage van het netto-bijstandsinkomen van 1,8%.

De procedure

Het ontwerp van dit besluit is gedurende acht weken aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd (artikel 50 van de Huursubsidiewet). Dat heeft niet geleid tot wijzigingen in het besluit.

Slotopmerking

Op grond van artikel 27, achtste lid, van de Huursubsidiewet kunnen ook andere bedragen in die wet bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast. Het betreft dan bijvoorbeeld de inkomens- en vermogensvrijlatingen. Deze bedragen worden thans niet aangepast, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat.

Artikel II

Indien een huurder een aanvraag om toekenning van huursubsidie indient, wendt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM) zich tot de voorzitter van de huurcommissie om een verklaring te krijgen over de redelijkheid van de huurprijs, de zogenoemde «haalplicht». Deze haalplichtprocedure geldt indien sprake is van een huurder die een zelfstandige woonruimte bij een particuliere verhuurder of een onzelfstandige woonruimte in het kader van de zogenoemde «begeleid wonen-projecten» huurt. Deze procedure wordt momenteel ongeveer 25.000 keer per jaar uitgevoerd, hetgeen een aanzienlijke werklast voor de voorzitters en het secretariaat van de huurcommissies inhoudt.

De huidige werkwijze hangt samen met de systematiek in de Huursubsidiewet. De Minister van VROM mag alleen van een lagere huur uitgaan na het verkrijgen van een verklaring van de voorzitter van de huurcommissie. Er vindt een controle plaats van alle hierboven beschreven gevallen. De noodzaak voor een integrale controle ontbreekt echter. Het door de Minister van VROM opvragen van een verklaring van de voorzitter van de huurcommissie betreffende de redelijk te achten huurprijs, is immers bedoeld als een toets op oneigenlijk gebruik, hetgeen doelmatiger kan worden uitgevoerd door middel van steekproefcontroles.

Derhalve wordt verder afgezien van de huidige integrale controle en aangesloten bij de onderzoeksmethodiek in het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik van huursubsidie. Door gebruik te maken van risicoprofielen wordt misbruik en oneigenlijk gebruik doelmatiger tegengegaan. De Minister van VROM beslist over het wel of niet opvragen van een verklaring van de voorzitter van de huurcommissie, hetgeen in artikel 5, tweede lid, van de Huursubsidiewet tot uitdrukking wordt gebracht door de zinsnede «op verzoek van Onze Minister». Hierdoor ontstaat de mogelijkheid meer gerichte controles uit te voeren. Er wordt gedacht aan het volledig controleren van gevallen waarin er een aanwijzing is (op basis van ervaringsgegevens met haalplichtzaken) dat relatief vaak onredelijke huurprijzen voorkomen. In andere gevallen kan op basis van een steekproef worden gecontroleerd.

Met de hier beschreven onderzoeksmethode zal naar verwachting meer dan 95% van de te hoge huurprijzen kunnen worden opgespoord. De onderzoeksmethode leidt tot een besparing op de uitvoeringskosten, terwijl de betrouwbaarheid van de huurprijscontroles vrijwel gelijk blijft. Overigens zal de juistheid van de criteria (risicoprofielen) regelmatig worden gecontroleerd door middel van steekproeven, waarna de criteria zonodig zullen worden bijgesteld. Een voordeel van deze methode is bovendien dat wegens het in voorkomende gevallen niet uitvoeren van de controle op de redelijkheid van de huurprijs, op meer aanvragen om toekenning van huursubsidie sneller definitief kan worden beslist.

In artikel 4 van het Huursubsidiebesluit stonden de gevallen waarin de Minister van VROM in ieder geval om een verklaring moest verzoeken. Nu de Minister van VROM, gelet op het hiervoor vermelde, verder zelf uitmaakt in welke gevallen hij aan de voorzitter van de huurcommissie om een verklaring verzoekt, kan artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van het Huursubsidiebesluit komen te vervallen. De bepaling dat de Minister van VROM aan de voorzitter van de huurcommissie van het ressort waarin de woning is gelegen verzoekt een verklaring af te geven (het voorheen geldende artikel 4, eerste lid, aanhef, van het Huursubsidiebesluit) is verdisconteerd in artikel 6, eerste volzin, van het Huursubsidiebesluit. Zodoende kan het hele artikel 4 van het Huursubsidiebesluit komen te vervallen en wordt in artikel 6, eerste volzin, van het Huursubsidiebesluit een redactionele wijziging doorgevoerd.

Artikel III

Artikel III, eerste lid, bepaalt dat artikel I in werking treedt met ingang van 1 juli 2004. Per die datum worden jaarlijks krachtens artikel 27 van de Huursubsidiewet de zogenoemde normhuren aangepast.

Artikel III, tweede lid, bepaalt vervolgens dat artikel II (het vervallen van artikel 4 en het wijzigen van artikel 6 van het Huursubsidiebesluit) op hetzelfde tijdstip in werking treedt als waarop het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet (verhoging van het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft) (Kamerstukken II 2003/04, 29 463, nr. 2) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt. Voor de relatie van deze wijzigingen van het Huursubsidiebesluit en (het wijzigen van) artikel 5, tweede lid, van de Huursubsidiewet kan worden verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting onder artikel II.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Stb. 1998, 462, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 januari 2004, Stb. 61.

XNoot
2

Stb. 1997, 269, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 januari 2004, Stb. 43.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven