Besluit van 16 januari 2004, houdende wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren in verband met de hernieuwde vaststelling van artikel 2 en 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en toevoeging van het belang «populatiebeheer»

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 juli 2003, nr. TRCJZ/2003/6174, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 65, eerste lid en achtste lid, en 68, eerste lid, onderdeel e, van de Flora- en faunawet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 augustus 2003, nr. W11.03.0276/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 januari 2004, nr. TRCJZ/2004/63, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Als beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Als beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 2 bij dit besluit.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied en de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.

D

Bijlage 1 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt vastgesteld als volgt:

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2 VAN HET BESLUIT BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING DIEREN

Nederlandse naamWetenschappelijke naam
MolTalpa europeaea
KonijnOryctolagus cuniculus
HoutduifColumba palumbus
Zwarte kraaiCorvus corone corone
KauwCorvus monedula

E

Bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt vastgesteld als volgt:

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 VAN HET BESLUIT BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING DIEREN

Nederlandse naamWetenschappelijke naam
BosmuisApodemus sylvaticus
BrandgansBranta leucopsis
EksterPica pica
Grauwe gansAnser anser
HaasLepus europaeus
HolenduifColumba oenas
HuismusPasser domesticus
Kleine rietgansAnser brachyrhynchus
KnobbelzwaanCygnus olor
KolgansAnser albifrons
MeerkoetFulica atra
RietgansAnser fabalis
RingmusPasser montanus
RoekCorvus frugilegus
RotgansBranta bernicla
SmientAnas penelope
SpreeuwSturnus vulgaris
VeldmuisMicrotus arvalis
Wilde eendAnas platyrhynchos

ARTIKEL II

Indien artikel I, onderdelen A, B, D en E, niet in werking treden voor 1 april 2004, wordt het Besluit beheer en schadebestrijding dieren gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Als beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Als beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 2 bij dit besluit.

C

Bijlage 1 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt vastgesteld als volgt:

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2 VAN HET BESLUIT BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING DIEREN

Nederlandse naamWetenschappelijke naam
MolTalpa europeaea
KonijnOryctolagus cuniculus
HoutduifColumba palumbus

D

Bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt vastgesteld als volgt:

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 VAN HET BESLUIT BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING DIEREN

Nederlandse naamWetenschappelijke naam
BosmuisApodemus sylvaticus
BrandgansBranta leucopsis
EksterPica pica
Grauwe gansAnser anser
HaasLepus europaeus
HolenduifColumba oenas
HuismusPasser domesticus
Kauw Corvus monedula
Kleine rietgansAnser brachyrhynchus
KnobbelzwaanCygnus olor
KolgansAnser albifrons
MeerkoetFulica atra
RietgansAnser fabalis
RingmusPasser montanus
RoekCorvus frugilegus
RotgansBranta bernicla
SmientAnas penelope
SpreeuwSturnus vulgaris
VeldmuisMicrotus arvalis
Wilde eendAnas platyrhynchos
Zwarte KraaiCorvus corone corone

ARTIKEL III

  • 1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, B, D en E, treden niet in werking als artikel II in werking treedt.

  • 3. Artikel II treedt niet in werking als artikel I, onderdelen A, B, D en E, in werking treden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 januari 2004

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Paragraaf 1: Inleiding

Op 12 november 2002 heeft de Kamer gestemd over een aantal moties die zijn ingediend bij het debat over de Flora- en faunawet (verder: wet) op 5 november 2002. Bij deze stemming heeft de Kamer onder meer de motie-Schreijer-Pierik c.s. (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XIV, nr. 17) en de motie-Geluk c.s. (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XIV, nr. 21) aangenomen.

In de motie-Schreijer-Pierik c.s. wordt de regering verzocht «schade aan de fauna» op te nemen als belang in artikel 65 van de wet en tevens de vos, de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen. In de motie-Geluk c.s. wordt de regering verzocht «populatiebeheer» aan te wijzen als belang op grond van artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de wet.

In onderhavig besluit wordt deels uitvoering gegeven aan beide moties. De artikelen 2 en 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: Besluit) met de bijbehorende bijlagen, die de landelijke en provinciale vrijstellingslijst bevatten, worden in onderhavig besluit opnieuw vastgesteld. De zwarte kraai en de kauw zijn hierbij verwijderd van de provinciale vrijstellingslijst en geplaatst op de landelijke vrijstellingslijst.

De vos is vooralsnog niet op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst, omdat niet gebleken is dat de vos in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht aan weidevogels en er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Voor beheer en schadebestrijding van de vos heeft de planmatige aanpak via de instrumenten die artikelen 67 en 68 bieden de voorkeur. Het Faunafonds heeft in zijn advies op het ontwerp-besluit eveneens aangegeven van mening te zijn dat bescherming van de weidevogels primair via een planmatige aanpak gerealiseerd dient te worden. Hiermee is wat betreft de vos niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 65, eerste lid en tweede lid, van de wet worden gesteld voor plaatsing van een beschermde inheemse diersoort op de landelijke vrijstellingslijst. Momenteel wordt onderzoek verricht naar de schade die vossen aan weidevogels aanrichten. De resultaten hiervan worden in de loop van 2004 verwacht. Indien uit het onderzoek blijkt dat de vos veelvuldig belangrijke schade in het hele land aanricht en in de praktijk is gebleken dat beheer en schadebestrijding van de vos via de instrumenten die de artikelen 67 en 68 van de wet bieden geen andere bevredigende oplossing vormt, zal opnieuw bezien worden of het opportuun is de vos alsnog op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen.

Paragraaf 2: Hernieuwde vaststelling artikel 2 en 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren

Ingevolge artikel 65, achtste lid, van de Flora- en faunawet worden de landelijke en de provinciale vrijstellingslijst telkenmale vastgesteld voor een periode van ten hoogste twee jaren. In artikel 13, tweede lid, van het Besluit is dan ook bepaald dat de artikelen 2 en 3 van het besluit twee jaar na het tijdstip van hun inwerkingtreding vervallen. De artikelen 2 en 3 van het Besluit zijn op 1 april 2002 in werking getreden. Gelet hierop dienen de artikelen 2 en 3 en de bijlagen waarnaar in deze artikelen verwezen wordt, met ingang van 1 april 2004 opnieuw vastgesteld te worden. De onderdelen A, B, D en E van artikel I van dit besluit voorzien hierin. Ten opzichte van de geldende artikelen tot en met 31 maart 2004 zijn inhoudelijk geen wijzigingen in de artikelen 2 en 3 aangebracht. In bijlage 1 (landelijke vrijstellingslijst) zijn de zwarte kraai en de kauw toegevoegd. Deze diersoorten zijn uit bijlage 2 (provinciale vrijstellingslijst) geschrapt. De wijzigingen ten aanzien van de zwarte kraai en de kauw laten zich als volgt toelichten.

Artikel 65 van de Flora- en faunawet biedt de grondgebruiker de mogelijkheid belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren veroorzaakt door bepaalde beschermde inheemse diersoorten te voorkomen. Het gaat hierbij om bestrijding van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten die op grond van artikel 65, eerste lid, van de wet zijn aangewezen. Op grond van dit artikel kunnen slechts beschermde inheemse diersoorten worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten en in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten worden aangewezen in het Besluit door plaatsing van deze soorten op de landelijke vrijstellingslijst. Soorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten worden aangewezen in het Besluit door plaatsing van deze soorten op de provinciale vrijstellingslijst.

Artikel 65, tweede lid, van de wet bepaalt dat de aanwijzing genoemd in het eerste lid slechts wordt gedaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De aanwijzing dient te worden gedaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.

De zwarte kraai en de kauw zijn beschermde inheemse diersoorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Alle provincies hebben op grond van artikel 65, vierde lid, van de wet in provinciale verordeningen door middel van vrijstellingen mogelijkheden voor de grondgebruiker opgenomen om belangrijke schade aan gewassen door zwarte kraaien en kauwen te voorkomen op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen. Aanvankelijk was in veel van de provinciale verordeningen uitsluitend het verontrusten van zwarte kraaien en kauwen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen vrijgesteld. Inmiddels hebben de meeste provincies ook vrijstelling verleend voor het doden van zwarte kraaien en kauwen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Het feit dat alle provincies maatregelen hebben getroffen voor de grondgebruiker om belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt door zwarte kraaien en kauwen te voorkomen en te bestrijden, duidt erop dat deze problematiek zich niet slechts in enkele delen van het land voordoet. Nu gebleken is dat de zwarte kraai en de kauw in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten, is een plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst gerechtvaardigd. Derhalve zijn de zwarte kraai en de kauw in dit besluit van de provinciale vrijstellingslijst behorende bij het Besluit verwijderd en op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst.

Voorts kan op grond van het vorenstaande eveneens worden vastgesteld dat door de provincies geoordeeld is dat geen andere bevredigende oplossingen aanwezig zijn dan het vaststellen van vrijstelling bij provinciale verordening. Het risico op het optreden van belangrijke schade, voor vooral de landbouw, als gevolg van het veelvuldig voorkomen van de bedoelde soorten is dan ook groot. Voor de zwarte kraai is de populatietrend bovendien positief. De kauw vertoont geen duidelijke toe- of afname.

Welke handelingen verricht mogen worden ten aanzien van diersoorten die op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst zijn, wordt geregeld in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren. Bezien zal worden inhoeverre deze regeling in verband met de wenselijke maatregelen ter voorkoming van schade door de zwarte kraai en kauw aanpassing behoeft. Hierbij zal bijvoorbeeld rekening kunnen worden gehouden met de causaliteit, de periode waarbinnen maatregelen moeten kunnen worden getroffen en aan welke gewassen de zwarte kraai en de kauw schade aanricht. Voor deze soorten liggen dergelijke beperkingen gezien de aard van de schade die zij aanrichten, meer in de rede dan voor de mol, het konijn en de houtduif. Ook op grond van de onderscheiden provinciale verordening gelden thans beperkingen voor die soorten.

In artikel II is een voorziening getroffen voor het geval de Eerste en Tweede Kamer in het kader van de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 103 van de wet, niet instemmen met de inwerkingtreding van de landelijke vrijstellingslijst waarop de zwarte kraai en de kauw zijn geplaatst en de provinciale vrijstellingslijst waarvan de zwarte kraai en de kauw zijn verwijderd. Alsdan worden de artikelen 2 en 3 en de bijbehorende vrijstellingslijsten vastgesteld conform de tekst zoals deze is opgenomen in de in 2000 in het Staatsblad gepubliceerde tekst van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren. Er wordt zodoende voorkomen dat vanwege discussie over de plaatsing van de zwarte kraai en de kauw op de vrijstellingslijsten de onwenselijke situatie ontstaat dat voor de diersoorten die op de landelijke en provinciale vrijstellingslijst staan en waarover geen discussie bestaat, na 1 april 2004 geen vrijstelling meer geldt.

Paragraaf 3: Populatiebeheer

In artikel I, onderdeel C, van het besluit is uitvoering gegeven aan de motie Geluk c.s. (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XIV, nr. 21). In deze motie is aangegeven, dat het wenselijk is «populatiebeheer» als belang aan te wijzen op grond van artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de wet, omdat in de praktijk onduidelijkheid blijkt te bestaan of artikel 68 van de wet gedeputeerde staten de mogelijkheid biedt op grond van dit belang ontheffing te verlenen.

In artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit is het begrip «populatiebeheer» niet als zodanig benoemd. Het belang is ter verduidelijking verwoord als het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de soorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn.

Aan de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om op grond van artikel 68 van de wet ontheffing te verlenen voor het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de soorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, zijn in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit nadere voorwaarden gesteld. Er kan slechts ontheffing worden verleend op grond van voornoemd belang voorzover de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied en in de relatie tussen maximale populatieomvang en de draagkracht van het terrein waarop de dieren zich bevinden.

De beperking tot de diersoorten edelhert, ree, damhert en wild zwijn en de nadere voorwaarden vloeien voort uit een bepaalde visie op populatiebeheer die aan het Besluit ten grondslag ligt.

Deze visie is mede gebaseerd op de wijze waarop het maatschappelijk veld het begrip populatiebeheer uitlegt. Deze uitleg luidt als volgt:

Populatiebeheer is het reguleren van het aantal grote hoefdieren. Populatiebeheer wordt niet alleen gemotiveerd door de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied, maar ook door kennis omtrent de relatie tussen de maximale populatieomvang en de draagkracht van het terrein waarop de dieren zich bevinden.

Dit laat zich als volgt toelichten.

Het is veelal noodzakelijk om de omvang van populaties edelherten, reeën, damherten en wilde zwijnen te reguleren om te verhinderen dat grote populaties van deze soorten ontstaan, die schade kunnen aanrichten. Hierbij gaat het niet alleen om schade aan bijvoorbeeld de flora en fauna, maar ook om schade aan gewassen.

Voorts is het van belang de omvang van populaties te reguleren uit oogpunt van dierenwelzijn van voornoemde soorten. Dat hangt sterk samen met de draagkracht van het gebied. Populaties edelherten, reeën, damherten en wilde zwijnen hebben een relatief groot leefgebied nodig. In Nederland bevinden deze dieren zich echter ofwel in ingerasterde gebieden ofwel in gebieden waarin de migratie van deze populaties sterk wordt beperkt door ingrepen van de mens in de vorm van bijvoorbeeld infrastructuur en woningbouw. Gelet hierop kunnen te grote populaties van voornoemde diersoorten onder omstandigheden leiden tot voedseltekorten voor de dieren en daardoor hun welzijn bedreigen. Het voorgaande maakt tevens duidelijk waarom het reguleren van de populatieomvang bij andere beschermde inheemse diersoorten dan edelhert, ree, damhert en wild zwijn niet aan de orde is. Andere beschermde inheemse dieren hebben over het algemeen gesproken meer mogelijkheden om zich te verplaatsen, indien de omstandigheden in hun leefgebied daartoe noodzaken. De maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van een gebied hangt daarnaast ook samen met de beheerdoelstelling van een gebied. Afhankelijk van de beheerdoelstelling van een gebied kan het wenselijk zijn wel of niet in te grijpen in de omvang van populaties.

Hoewel het belang van het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn deels kan samenvallen met het belang van het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige edelherten, reeën, damherten of wilde zwijnen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit, heeft het laatstgenoemde belang daarnaast ook thans nog een zelfstandige betekenis behouden. Het biedt de mogelijkheid individuele dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert en wilde zwijn, uit hun lijden te verlossen los van populatiebeheer.

De besluiten op grond van artikel 68 van de wet worden op aanvraag genomen. Het is dus primair de aanvrager van de ontheffing die de noodzaak tot het reguleren van de omvang van populaties edelherten, reeën, damherten of wilde zwijnen zal dienen te onderbouwen. Hij zal hierbij aandacht dienen te besteden aan de schadehistorie ter plaatse en het omringende gebied en aan de de relatie tussen de maximale populatieomvang en de draagkracht van het terrein waarop de dieren zich bevinden. Veelal zal een aanvrager een faunabeheereenheid zijn. Deze zijn in staat planmatig en in grotere gebieden goed te beoordelen of beheershandelingen ten aanzien van populaties geboden zijn.

Gedeputeerde staten wegen vervolgens af of er aanleiding is om een ontheffing te verlenen voor het reguleren van de omvang van populaties edelherten, reeën, damherten of wilde zwijnen.

Bij beoordeling van de vraag of de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied aanleiding geven om op te treden door middel van populatiebeheer is het van belang een gemiddeld beeld te krijgen over de schade die een populatie heeft aangericht in een voorbije periode van een aantal jaren in het leefgebied van de populatie en de gebieden grenzend aan dit leefgebied. Voor wat betreft de beoordeling van landbouwschade kunnen gedeputeerde staten gebruik maken van schadegegevens waarover het Faunafonds beschikt. Gegevens over schade die een populatie aan de flora en fauna heeft aangericht op een bepaald terrein, zijn meestal bekend bij de eigenaar van het terrein. In gebieden waarin populaties edelherten, reeën, damherten en wilde zwijnen leven zal dit veelal een terreinbeherende natuurorganisatie zijn.

Het voornemen bestaat het belang van het reguleren van de omvang van populaties van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, bij gelegenheid op te nemen in de Flora- en faunawet. Alsdan zal het Besluit beheer en schadebestrijding dieren worden aangepast.

Paragraaf 4: Overleg en advisering

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 65, negende lid, van de Flora- en faunawet is het Faunafonds in de gelegenheid gesteld over het ontwerp zijn oordeel te geven.

Bij advies van 6 mei 2003 heeft het Faunafonds uitvoerige en gedegen beschouwingen gegeven omtrent dat ontwerp.

Omtrent het onderwerp belangrijke schade wijst het Faunafonds erop dat bij de behandeling van de wet er steeds vanuit is gegaan dat kraaiachtigen aangewezen zouden worden als soorten die landelijk voor vrijstelling in aanmerking zouden komen. Het Faunafonds onderschrijft vervolgens het huidig oordeel dat dit thans gewenst is op grond van de opgedane ervaringen. Niettemin constateert het Faunafonds dat alle provincies met het vaststellen van vrijstelling daarvoor oplossing hebben gevonden en dus een landelijke vrijstelling materieel mosterd na de maaltijd lijkt. Aan de andere kant stelt het Faunafonds vast dat provinciaal verschillende inzichten bestaan ten aanzien van de voorwaarden waaronder de vrijstellingen gelden. Omdat de kraaiachtigen in het gehele land veelvuldig schade aanrichten, meent het Faunafonds evenwel dat een algemeen landelijk geldende vrijstelling de meest voor de hand liggende aanpak is.

Het Faunafonds oordeelt dat het opnemen van het belang ontheffing te kunnen verlenen in het belang van populatiebeheer een extra verduidelijking is die ook welkom is. Het Faunafonds meent terecht dat populatiebeheer (aantalsregulatie in relatie tot een toekomstig (schade)probleem) een breder belang is dan schadebestrijding. Uiteraard kan populatiebeheer ook aan de orde zijn om te grote aantallen dieren te reguleren in verband met overlast die zij elders veroorzaken. Veelal zal dit het aanrichten van schade zijn. Het is echter niet zo dat met het opnemen van dit belang in dit Besluit de mogelijkheden om terreineigenaren in civielrechtelijke zin aan te spreken op het voorkomen van dergelijke schade, verandert. Het geeft hen louter een extra mogelijkheid om aanvragen om ontheffing te doen.

Paragraaf 5: Voorhangprocedure en inwerkingtreding

In het kader van de voorhangprocedure die is voorgeschreven op grond van artikel 103 van de Flora- en faunawet treedt onderhavig besluit niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Van de plaatsing in het Staatsblad wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

In artikel III van dit besluit is de inwerkingtreding geregeld. Het besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

In het tweede en derde lid van artikel III is verduidelijkt dat artikel I, onderdelen A, B, D en E, en artikel II elkaars alternatieven zijn en dat het derhalve niet mogelijk is dat zowel artikel I, onderdelen A, B, D en E, als artikel II in werking treden.

Paragraaf 6: Lasten voor overheid, burgers en bedrijfsleven

Na inwerkingtreding van de Flora- en faunawet op 1 april 2002 zijn door de provincies 572 ontheffingen verleend voor de bestrijding en voorkoming van schade veroorzaakt door de zwarte kraai en de kauw.

Nadat de provincies eind vorig jaar in hun provinciale verordeningen via vrijstellingen de grondgebruiker mogelijkheden hebben geboden om schade veroorzaakt door de zwarte kraai en de kauw te voorkomen en te beperken, zijn nog slechts enkele tientallen ontheffingen verleend voor de bestrijding en voorkoming van schade veroorzaakt door de zwarte kraai en de kauw. Plaatsing van de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst zal hierin geen verandering brengen, omdat de plaatsing van de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst naar verwachting niet meer mogelijkheden zal creëren om op te treden dan onder de huidige regelingen die de provincies hebben getroffen. Dit besluit leidt derhalve niet tot een wijziging van de administratieve lasten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Stb. 2000, 521; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juni 2003, Stb. 297.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 februari 2004, nr. 27.

Naar boven