Besluit van 17 juni 2004 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en enkele andere besluiten in verband met een betere benutting van de zittingscapaciteit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 23 maart 2004, nr. 5276794/04/6;

Gelet op de artikelen 11, 41, tweede lid, 59, tweede lid, 97, eerste lid, 102, vierde lid, en 104, zevende lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 16 april 2004, nr. W03.04.0130/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 7 juni 2004, nr. 5289899/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit van 6 maart 2002 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen in verband met de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof te Amsterdam en de rechtbank te Haarlem voor de behandeling van strafzaken wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

Het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. kantonzaken: zaken die ingevolge de wet door de kantonrechter worden behandeld;

b. zittingscapaciteit: de beschikbare zittingsruimte, de beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en de beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken;

c. gespecialiseerde zittingscapaciteit: de beschikbare zittingsruimte en de beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en aan gerechtsambtenaren die voldoen aan de specifieke kennis, deskundigheid of andere vereisten die nodig zijn voor de behandeling van bepaalde zaken of bepaalde categorieën van zaken.

B

Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:

Paragraaf 2A. Nevenzittingsplaatsen binnen het rechtsgebied van de gerechtshoven en de rechtbanken

C

De artikelen 2a, 3 en 5a vervallen.

D

De artikelen 4 tot en met 6 worden vernummerd tot de artikelen 3 tot en met 5.

E

Voor artikel 4 wordt een opschrift van een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2B. Nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied van de gerechtshoven en de rechtbanken

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.

2. Er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende:

  • 1. De gerechtshoven kunnen, voor zover het betreft de meervoudige kamers of raadkamers voor strafzaken, buiten het ressort terechtzittingen houden in de nevenzittingsplaatsen Amsterdam en Rotterdam.

3. In het tweede lid wordt na «de meervoudige kamers» ingevoegd: of raadkamers.

G

Na artikel 5 worden zes nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6

  • 1. Zaken waarbij het personeel van het gerechtshof betrokken is, kunnen in een nevenzittingsplaats buiten het ressort worden behandeld. Een nevenzittingsplaats buiten het ressort is de hoofdplaats van een aangrenzend ressort.

  • 2. Zaken waarbij personeel van de rechtbank betrokken is, kunnen in een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement worden behandeld. Een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement is de hoofdplaats of een nevenvestigingsplaats van een aangrenzend arrondissement.

Artikel 6a

  • 1. Bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in de hoofdplaats of een nevenzittingsplaats binnen het ressort, kan het bestuur van een gerechtshof, de Raad voor de rechtspraak verzoeken tijdelijk een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort aan te wijzen voor de behandeling van een zaak of categorieën van zaken met het oog op een snellere behandeling van die zaken.

  • 2. De tijdelijke aanwijzing van een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort als bedoeld in het eerste lid geldt voor ten hoogste drie jaren en kan een maal worden verlengd.

  • 3. De nevenzittingsplaatsen buiten het ressort, die op grond van het eerste lid kunnen worden aangewezen, zijn de hoofdplaatsen van de andere ressorten.

  • 4. De Raad wijst zo veel als mogelijk een of meer nevenzittingsplaatsen aan in een of meer aangrenzende ressorten.

  • 5. Zaken waarvoor, vanwege hun aard dan wel de feiten of omstandigheden die met die zaken samenhangen, behandeling binnen het rechtsgebied waarin zij zijn aangebracht is aangewezen, worden zo veel als mogelijk binnen het rechtsgebied behandeld.

  • 6. Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats, dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.

  • 7. Bij het aanwijzen van een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort voor de behandeling van categorieën van zaken geeft de Raad aan voor welke periode de aanwijzing geldt.

  • 8. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 9. Het zesde tot en met het achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verlenging van de aanwijzing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6b

  • 1. Bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in de hoofdplaats, een nevenvestigingsplaats of een nevenzittingsplaats binnen het arrondissement kan het bestuur van een rechtbank, de Raad voor de rechtspraak verzoeken een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het arrondissement aan te wijzen voor de behandeling van een zaak of categorieën van zaken met het oog op een snellere behandeling van zaken.

  • 2. De tijdelijke aanwijzing van een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het arrondissement als bedoeld in het eerste lid geldt voor ten hoogste drie jaren en kan een maal worden verlengd.

  • 3. De nevenzittingsplaatsen buiten het arrondissement, die op grond van het eerste lid kunnen worden aangewezen, zijn de hoofdplaatsen en nevenvestigingsplaatsen van de andere arrondissementen, alsmede Haarlemmermeer.

  • 4. De Raad wijst zo veel als mogelijk een of meer nevenzittingsplaatsen als bedoeld in het eerste lid aan in een of meer aangrenzende arrondissementen.

  • 5. Zaken waarvoor, vanwege hun aard dan wel de feiten of omstandigheden die met die zaken samenhangen, behandeling binnen het rechtsgebied waarin zij zijn aangebracht is aangewezen, worden zo veel als mogelijk binnen het rechtsgebied behandeld.

  • 6. Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats, dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.

  • 7. Bij het aanwijzen van een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement voor de behandeling van categorieën van zaken geeft de Raad aan voor welke periode de aanwijzing geldt.

  • 8. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 9. Het zesde tot en met het achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verlenging van de aanwijzing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6c

  • 1. Bij gebrek aan voldoende gespecialiseerde zittingscapaciteit voor de werkzaamheden van de rechter-commissaris in strafzaken, waarin het onderzoek plaatsvindt door een niet regionaal opsporingsteam onder leiding van een officier van justitie van het landelijk parket, het functioneel parket, of een officier van justitie van een arrondissementsparket zijn Rotterdam, Amsterdam, Den Bosch, Haarlem, Den Haag, Zwolle, Arnhem of Groningen nevenzittingsplaats van alle rechtbanken. De nevenzittingsplaats is in die gevallen de plaats waar het onderzoek onder leiding van de officier van justitie wordt uitgevoerd.

  • 2. In de nevenzittingsplaats, bedoeld in het eerste lid, kan ook het hoger beroep worden behandeld tegen de beschikking van de rechter-commissaris in de gevallen bij wet bepaald en kunnen ook andere beslissingen die in het voorbereidend onderzoek aan de rechtbank zijn opgedragen, worden genomen.

Artikel 6d

Zaken kunnen pas in een nevenzittingsplaats buiten het ressort onderscheidenlijk buiten het arrondissement worden behandeld, nadat het griffierecht is voldaan.

Artikel 6e

  • 1. De Raad voor de rechtspraak overlegt jaarlijks met het College van procureurs-generaal en met de Nederlandse Orde van Advocaten over de uitvoering van de artikelen 6a tot en met 6c in de praktijk.

  • 2. De Raad voor de rechtspraak doet jaarlijks verslag van het resultaat en de wijze waarop de artikelen 6a tot en met 6c zijn uitgevoerd door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Daarbij besteedt de Raad voor de rechtspraak aandacht aan:

    a. de op grond van artikel 6a en 6b gegeven aanwijzingen, de redenen daarvoor, de geldingsduur, de verleende verlengingen, de redenen daarvoor, alsmede een oordeel over de mogelijke aard van het gebrek aan zittingscapaciteit of gespecialiseerde zittingscapaciteit;

    b. de mate waarin bij de aanwijzing van een of meer nevenzittingsplaatsen geen uitvoering kon worden gegeven aan artikelen 6a, vierde en vijfde lid, en 6b, vierde en vijfde lid, en de redenen daarvoor;

    c. het overleg met het College van procureurs-generaal als bedoeld in artikelen 6a en 6b en de resultaten daarvan;

    d. het aantal en de categorieën van zaken die daadwerkelijk in een nevenzittingsplaats buiten het ressort onderscheidenlijk buiten het arrondissement zijn behandeld op grond van artikelen 6a tot en met 6c;

    e. de effecten van de behandeling in een nevenzittingsplaats buiten het ressort onderscheidenlijk buiten het arrondissement op de werkvoorraden, op de doelmatige inzet van de zittingscapaciteit en op de positie van de justitiabelen;

    f. klachten in verband met het behandelen van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het ressort of arrondissement en de wijze waarop deze zijn afgehandeld;

    g. eventuele knelpunten bij de uitvoering van artikelen 6a tot en met 6d;

    h. de resultaten van het overleg bedoeld in het eerste lid.

H

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

Paragraaf 3. Regels voor de verdeling van kantonzaken

I

Aan artikel 7 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Behalve in een geval als bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden kantonzaken niet in een nevenzittingsplaats buiten het arrondissement behandeld.

J

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In het gestelde onder Rechtbank 's-Hertogenbosch vervalt: Mierlo.

2. In het gestelde onder Rechtbank 's-Hertogenbosch wordt «Geldrop» vervangen door: Geldrop-Mierlo.

ARTIKEL III

Het Besluit financiering rechtspraak2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 30 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 30a

Bij toepassing van de artikelen 6a tot en met 6c van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen kunnen de gerechten onderling de kosten verrekenen die samenhangen met de behandeling van een zaak of zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied op basis van een door de Raad voor de rechtspraak goedgekeurde kostprijs.

B

Onder vervanging van de punt achter onderdeel b door een puntkomma wordt aan artikel 32 een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

c. het aantal en categorieën van zaken die zijn behandeld als nevenzittingsplaats van een ander gerecht.

C

Na artikel 37 wordt een nieuw artikel toegevoegd luidende:

Artikel 37

Het bestuur van het gerecht maakt in zijn jaarplan een onderscheid tussen aantallen en categorieën van af te handelen zaken van het gerecht en aantallen en categorieën van af te handelen zaken als nevenzittingsplaats voor een ander gerecht. Tevens geeft het bestuur van een gerecht aan de aantallen en categoreiën van zaken die in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied worden behandeld.

D

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 40 wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het verslag van de Raad onderscheidenlijk het bestuur van een gerecht, bedoeld in het eerste lid, dat betrekking heeft op de besteding van het algemene budget wordt aangegeven welke aantallen en categorieën van zaken van het gerecht zijn afgehandeld, welke aantallen en categorieën van zaken als nevenzittingsplaats van een ander gerecht zijn afgehandeld en welke aantallen en categorieën van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied zijn afgehandeld.

ARTIKEL IV

Artikel 11 van het Besluit orde van dienst gerechten3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij de behandeling van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied treedt de griffie van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de nevenzittingsplaats is gelegen op als griffie van de hoofdplaats als bedoeld in de artikelen 41, zesde lid, en 59, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De besturen van de betrokken gerechten dragen er zorg voor dat de griffie, de griffierwerkzaamheden en de administratie van zaken van het gerecht op de nevenzittingsplaats gescheiden en als zodanig herkenbaar worden uitgevoerd van de griffie, de griffierwerkzaamheden en administratie van zaken van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de zittingsplaats is gelegen.

ARTIKEL V

In artikel V, onder D, onderdeel 7, van het Veegbesluit modernisering rechterlijke organisatie4 wordt «Rechtbank Eindhoven» vervangen door: Rechtbank 's-Hertogenbosch.

ARTIKEL VI

Indien artikel I, onderdeel U, van het bij koninklijke boodschap van 5 juni 2003 ingediende voorstel van wet tot partiële wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke indeling, de Beroepswet, de Wet op de economische delicten en enige andere wetten (Veegwet modernisering rechterlijke organisatie) (28 958)5 tot wet is verheven en in werking is getreden, vervalt in artikel 6b, derde lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen: , alsmede Haarlemmermeer.

ARTIKEL VII

De tekst van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen en paragrafen van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen opnieuw vast en brengt hij de in dit besluit voorkomende aanhalingen van de artikelen en paragrafen met de nieuwe nummering in overeenstemming.

ARTIKEL VIII

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 oktober 2004.

  • 2. Artikelen II tot en met VIII treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 juni 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1.1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat ten eerste een aantal wijzigingen van en aanvullingen op het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. De aanvullingen bestaan uit de mogelijkheid over te gaan tot de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied van de gerechtshoven of rechtbanken. Het betreft een aanvulling op de bestaande mogelijkheden bij vreemdelingenzaken en de behandeling ter terechtzitting van meervoudige strafzaken in de beveiligde gerechtsgebouwen in Rotterdam en Amsterdam. Zaken kunnen (tijdelijk) worden behandeld in een nevenzittingsplaats buiten het eigen rechtsgebied bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit met het oog op een snellere behandeling van zaken. Tevens wordt geregeld dat zaken waarbij een medewerker van het gerecht is betrokken, in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied van dat gerecht kunnen worden behandeld.

Daarnaast brengt het onderhavige besluit een aantal wijzigingen aan in het Besluit financiering rechtspraak en het Besluit orde van dienst gerechten, die samenhangen met de geschetste wijzigingen in het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. Tevens wordt het Besluit van 6 maart 2002 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen in verband met de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof te Amsterdam en de rechtbank te Haarlem voor de behandeling van strafzaken (Stb. 126) ingetrokken.

In het algemeen deel van deze nota van toelichting zal worden ingegaan op de wijzigingen in het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (hierna: het besluit). In de artikelsgewijze toelichting worden ook de wijzigingen in de andere genoemde besluiten toegelicht.

1.2. Tijdelijke behandeling van zaken buiten het rechtsgebied van een gerechtshof of rechtbank

In dit onderdeel wordt ingegaan op de opzet, de doelstelling en de achtergronden van de regeling in de artikelen 6a tot en met 6e van het besluit om bij een gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het eigen rechtsgebied tijdelijk zaken te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied met het oog op een snellere behandeling van zaken (hierna: de regeling). In paragraaf 1.2.1. wordt ingegaan op de opzet van de regeling. In paragraaf 1.2.2. wordt ingegaan op de doelstelling van de regeling en op de belangenafweging die ten grondslag heeft gelegen aan de totstandkoming van de regeling. In paragraaf 1.2.3. wordt ingegaan op de achtergronden van de regeling. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de mogelijke alternatieven en de redenen waarom daarvoor niet is gekozen.

1.2.1 Opzet van de regeling

Het besluit maakt het mogelijk dat rechtbanken en gerechtshoven (hierna: gerechten) bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit zaken tijdelijk kunnen behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied. Daarvoor komen in beginsel alle hoofdplaatsen van de andere gerechten en voor de rechtbanken ook de nevenvestigingsplaatsen in aanmerking. Het gerecht behandelt zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied met gebruikmaking van de beschikbare zittingscapaciteit van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de nevenzittingsplaats is gelegen. Als een gerecht wordt geconfronteerd met een (tijdelijk) gebrek aan zittingscapaciteit kan het gerechtsbestuur van dat gerecht de Raad voor de rechtspraak verzoeken een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied aan te wijzen voor het behandelen van zaken. Het gaat daarbij om een tijdelijke maatregel voor het opvangen van piekbelastingen. De Raad voor de rechtspraak wijst vervolgens een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied aan, waar wel zittingscapaciteit beschikbaar is. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan het totaal van de beschikbare zittingsruimte, alsmede de beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en aan gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken. Het gerechtsbestuur bepaalt vervolgens welke zaken in de door de Raad voor de rechtspraak aangewezen nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied worden behandeld. De verdeling van zaken over de hoofdplaats, nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen binnen en buiten het rechtsgebied is een bevoegdheid van het gerechtsbestuur op grond van artikel 41, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO). De regels die het bestuur hanteert bij de verdeling van zaken over de verschillende rechtspraaklocaties van het gerecht legt het bestuur vast in het bestuursreglement (artikel 19, eerste lid, Wet RO). Het bestuursreglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant, zodat deze regels ook kenbaar zijn voor een ieder. Bij de verdeling van zaken dient het bestuur de regels in acht te nemen die in het besluit daarvoor zijn gegeven. Voor de zaken die behandeld worden in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied geldt dat de bevoegde rechtbank de zaak formeel op die locatie behandelt, ook al vindt de concrete behandeling van de zaak plaats met gebruikmaking van de zittingscapaciteit en binnen het rechtsgebied van een ander gerecht. Deze aanpak wordt al jaren bij vreemdelingenzaken gevolgd.

In de opzet van de regeling is een centrale rol gekozen voor de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad). Deze rol komt de Raad toe op grond van zijn taakopdracht, neergelegd in artikel 91 van de Wet RO. De Raad heeft onder meer tot taak de bedrijfsvoering van de gerechten te ondersteunen (artikel 91, eerste lid, onder c, Wet RO). Het aanwijzen van een nevenzittingsplaats met beschikbare zittingscapaciteit ten behoeve van het opvangen van piekbelastingen moet daartoe gerekend worden. Daarnaast is de Raad belast met het toezicht op de bedrijfsvoering van de gerechten (artikel 91, eerste lid, onder e, Wet RO). Vanuit die taak heeft de Raad op landelijk niveau overzicht over de beschikbare zittingscapaciteit binnen de rechterlijke macht. De Raad is daarmee het aangewezen orgaan om de beoordeling in het kader van de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied te maken. In het kader van zijn algemeen toezichthoudende taak dient de Raad bovendien ook toezicht te houden op de wijze waarop de regeling in de praktijk wordt uitgevoerd en daarover jaarlijks te rapporteren. Tevens beschikt de Raad over de bevoegdheid algemene aanwijzingen aan de gerechten te geven over de bedrijfsvoering bij de toepassing van de regeling, indien daaraan bij de uitvoering behoefte blijkt te bestaan. De aanwijzingsbevoegdheid van de Raad is neergelegd in artikel 92, eerste lid, van de Wet RO. Daarnaast dient de Raad (de wijzigingen in) het bestuursreglement goed te keuren (artikel 19, tweede lid, Wet RO). Daarbij toetst de Raad of de regels die in het besluit zijn gegeven voor de verdeling van zaken, in het bestuursreglement zijn verwerkt. Voorts is de Raad belast met de budgettoewijzing aan de gerechten (artikel 91, eerste lid, onder b, Wet RO). Hoewel de gerechten in beginsel onderling zullen verrekenen, kan de Raad bij de budgetverdeling zonodig rekening houden met de toepassing van de regeling. Bijvoorbeeld voor die zaken die zich niet goed lenen voor een onderlinge verrekening, zoals de financiering van de megastrafzaken die via het coördinatiecentrum megazaken Rotterdam worden verdeeld. Ook om deze reden is de Raad het aangewezen orgaan om nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied aan te wijzen.

Tevens heeft de Raad op landelijk niveau een algemene vertegenwoordigende rol en is hij als zodanig ook het aangewezen orgaan om met het College van procureurs-generaal te overleggen, indien de aanwijzing betrekking heeft op de behandeling van strafzaken. Daarnaast zal de Raad jaarlijks overleggen met het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Orde van Advocaten over de regeling.

1.2.2 Doelstelling van de regeling

Doelstelling van de regeling is een snellere behandeling van zaken door een betere benutting van de totale zittingscapaciteit die bij de gerechten beschikbaar is.

Met het introduceren van de mogelijkheid om bij een gebrek aan voldoende zittingscapaciteit zaken tijdelijk in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied te behandelen met behulp van de aldaar beschikbare zittingscapaciteit, wordt beoogd achterstanden en daarmee langere doorlooptijden te voorkomen. Daardoor wordt een snellere behandeling van zaken mogelijk. De regeling is in opzet een tijdelijke maatregel voor het opvangen van piekbelastingen. Piekbelastingen die niet tijdig worden opgevangen veroorzaken achterstanden en werkvoorraden, waardoor doorlooptijden oplopen. In paragraaf 2. 3 wordt op dit mechanisme nader ingegaan. Als achterstanden ontstaan of verder oplopen, komt de redelijke termijn voor de behandeling van zaken, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) onder druk te staan. Naast het belang dat de justitiabele heeft bij behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, speelt een breder maatschappelijk belang dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de totstandkoming van de regeling. Gedoeld wordt op het feit dat lange doorlooptijden schadelijk zijn voor het economisch en maatschappelijk verkeer. Voorts staat de geloofwaardigheid van de overheid bij de handhaving van strafrechtelijke normen onder druk, als strafzaken niet (tijdig) kunnen worden aangebracht of behandeld. Voor dit laatste belang is ook in het Veiligheidsprogramma (Kamerstukken II 2002/2003, 28 684, nr. 1) aandacht gevraagd.

Bij de belangenafweging zijn de nadelen die verbonden kunnen zijn aan een behandeling van een zaak in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied, meegewogen. De behandeling van een zaak in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied kan immers betekenen dat de justitiabele een grotere afstand zal moeten afleggen om de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting bij te wonen. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn, bijvoorbeeld als de nevenzittingsplaats buiten rechtsgebied op een kortere afstand ligt van de woonplaats van de justitiabele of indien de nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied beter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Een behandeling van een zaak in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied kan betekenen dat extra kosten moeten worden gemaakt, zoals reiskosten en kosten die verband houden met de extra reistijd van betrokkene of zijn rechtshulpverlener. Tegenover deze nadelen staat het voordeel voor de justitiabele van een snellere behandeling van zijn zaak. Zijn recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn ligt verankerd in artikel 6 EVRM. De regering heeft mede op grond daarvan gemeend dat de belangen die gediend zijn met een snellere behandeling van zaken opwegen tegen de geschetste eventuele nadelen voor betrokkene. Omdat de nadelen van een behandeling buiten het rechtsgebied bij zaken met een geringer belang zwaarder wegen, is in het besluit echter wel bepaald dat kantonzaken niet in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied kunnen worden behandeld. Daarmee wordt tevens het belang dat gediend is bij het behoud van de (karakteristieken van de) kantonrechtspraak, één van de uitgangspunten van de modernisering van de rechterlijke organisatie, gewaarborgd. Voorts geldt voor rechtszaken op basis van een toevoeging dat de artikelen 24 en 25 van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000, waarin de vergoedingen zijn geregeld in verband met reistijdverlet en overige reiskosten, ook zien op de situatie waarin een nevenzittingsplaats wordt aangewezen voor de behandeling van een zaak buiten het rechtsgebied van het gerecht.

1.2.3 Achtergronden van de regeling

De regeling biedt een oplossing voor het probleem dat de beschikbare zittingscapaciteit bij de gerechten onder druk komt te staan op het moment dat zich – vaak onvoorzien – een piekbelasting voordoet, die met de reguliere zittingscapaciteit niet kan worden opgevangen. Een piekbelasting doet zich voor als de reguliere of beschikbare formatie ontoereikend is om het zaaksaanbod te verwerken. Piekbelastingen kunnen bijvoorbeeld ontstaan door megazaken1, door een plotseling – onvoorziene – verhoogde instroom van zaken, door zaken die een gespecialiseerde behandeling vergen die niet bij het gerecht voorhanden is, waardoor de behandeling relatief veel extra capaciteit vergt, bij (langdurige) afwezigheid van personeel door ziekte of als gevolg van vacatures, waardoor de personele capaciteit tijdelijk lager is dan bij een volledige bezetting van de formatie, of bij verbouwingen aan het gerechtsgebouw, waardoor tijdelijk minder zittingsruimte voorhanden is. Zoals uit de gegeven voorbeelden blijkt, zijn piekbelastingen in de regel van tijdelijke aard. De consequentie van piekbelastingen die niet direct kunnen worden opgevangen binnen de reguliere capaciteit is evenwel, dat daardoor achterstanden ontstaan die moeilijk zijn in te lopen en voor langere tijd een ontwrichting van de normale behandeling van zaken kunnen veroorzaken. Door achterstanden lopen doorlooptijden op. De capaciteit die nodig is voor het wegwerken van achterstanden, moet vervolgens weer worden onttrokken aan de reguliere capaciteit. Hierdoor ontstaat wederom druk op de reguliere capaciteit en zal zich eerder de situatie voordoen, dat de reguliere capaciteit ontoereikend is om de instroom van zaken af te handelen. Zo ontstaat een negatieve spiraal, die voorkomen kan worden, indien op het moment dat een piekbelasting zich voordoet, direct maatregelen kunnen worden genomen voor het opvangen van de piekbelasting. De geschetste situatie is met name schrijnend als bij een ander gerecht wel tijdelijk capaciteit voorhanden is om extra zaken te behandelen, bijvoorbeeld als gevolg van een tijdelijk achterblijven van de instroom van zaken. Het onderhavige besluit maakt het mogelijk dat die zittingscapaciteit wordt ingezet voor het opvangen van een piekbelasting bij een ander gerecht. Op deze wijze wordt het mogelijk de beschikbare zittingscapaciteit bij rechterlijke macht beter te benutten: piekbelastingen bij het ene gerecht kunnen tijdelijk worden opgevangen door gebruik te maken van de beschikbare zittingscapaciteit van een of meer andere gerechten. De regeling beperkt zich niet tot strafzaken. Piekbelastingen doen zich niet alleen voor in de strafsectoren, maar ook in de civiele sector en de bestuurssector.

Met de mogelijkheid zaken tijdelijk te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied van het gerecht krijgt de rechterlijke macht een instrument om in aanvulling op de bestaande mogelijkheden, met de beschikbare capaciteit piekbelastingen op te vangen en de achterstanden en daarmee oplopende doorlooptijden te voorkomen. Met de bestaande mogelijkheden wordt gedoeld op de mogelijkheden om tijdelijk rechters uit een andere sector van het gerecht of rechters uit een ander gerecht in te zetten en op het benutten van de zittingscapaciteit van de nevenlocaties binnen het rechtsgebied van het gerecht voor de behandeling van andere zaken dan kantonzaken. In het geval deze instrumenten volledig benut of niet toereikend zijn, bijvoorbeeld omdat de totale zittingscapaciteit binnen het (rechtsgebied) van het gerecht al gebruikt wordt, of omdat naast capaciteit van rechters ook zittingsruimte en ondersteunend personeel nodig is voor het opvangen van een piekbelasting, kunnen zaken worden behandeld buiten het rechtsgebied waar wel zittingscapaciteit beschikbaar is. De zogenoemde vliegende brigades die worden ingezet voor het wegwerken van achterstanden binnen de civiele sector, bieden slechts beperkte mogelijkheden als het gaat om het opvangen van piekbelastingen. De Raad voor de rechtspraak heeft daarover het volgende aangegeven. De vliegende brigade is geschikt om – onder leiding van een ervaren rechter – in niet al te zware zaken uitspraken te schrijven. Het doen van zittingen is daarbij geen optie. De vliegende brigade is verder een tijdelijke voorziening. Het heeft nooit in de bedoeling gelegen dat de gerechten structureel een beroep op de vliegende brigade doen. Zij dienen hun problemen zelf op te lossen. Het onderhavige besluit biedt, naar het oordeel van de Raad voor de rechtspraak, de mogelijkheid om door inschakeling van andere colleges tijdelijke voorzieningen te treffen voor gerezen problemen, zodat deze niet behoeven te leiden tot (vergroting) van achterstanden en het oplopen van doorlooptijden.

Een alternatieve aanpak zou zijn de zittingscapaciteit van alle gerechten structureel zodanig te vergroten, dat piekbelastingen altijd binnen het eigen gerecht kunnen worden opgevangen. Daarvoor ontbreken echter de financiële middelen en bovendien zou deze maatregel betekenen dat bewust overcapaciteit zou worden gecreëerd. Hoewel de rechterlijke macht grotendeels buiten de bezuinigingsmaatregelen is gebleven die voor andere onderdelen van het Rijk gelden, biedt het beperkte budgettaire kader van het kabinet onvoldoende ruimte voor dergelijke structurele uitbreiding van de zittingscapaciteit voor de opvang van piekbelastingen. Daarbij geldt dat het realiseren van een dergelijke structurele verhoging van de zittingscapaciteit bij de gerechten een lange termijnoplossing is. De werving, selectie en opleiding van extra rechters kosten jaren. Dit geldt ook voor de uitbreiding van zittingsruimte. Ook in het geval het budgettaire kader het creëren van overcapaciteit voor het opvangen van piekbelastingen mogelijk zou maken, ligt het niet voor de hand daarvoor te kiezen. De opvang van piekbelastingen is een probleem dat om een snelle en andersoortige oplossing vraagt. In het onderhavige besluit is daarom gekozen voor een aanpak waarbij op snelle, eenvoudige en efficiënte wijze piekbelastingen kunnen worden aangepakt door de totale beschikbare zittingscapaciteit binnen de rechterlijke macht beter te benutten.

Aanvankelijk stond een aanpak voor ogen waarbij in de Wet RO de bevoegdheid zou worden opgenomen om de behandeling van zaken formeel over te dragen aan een ander gerecht2. Deze aanpak is uiteindelijk niet gekozen, omdat met de reeds bestaande mogelijkheid in de artikelen 41, tweede lid, en 59, tweede lid, van de Wet RO om nevenzittingsplaatsen aan te wijzen feitelijk hetzelfde kan worden bereikt. Een formele overdracht zou betekenen dat de zaak niet alleen materieel, maar ook formeel wordt behandeld door het andere gerecht. Gevolg daarvan is evenwel, dat het bevoegde gerechtshof voor het hoger beroep automatisch mee verandert; een effect dat niet beoogd is. Daarnaast zal een formele overdracht van de zaak extra tijd en formaliteiten kosten, terwijl de problematiek een flexibele en snelle aanpak vereist.

1.3. Behandeling buiten het rechtsgebied van zaken, waarin medewerkers van een gerecht zijn betrokken

Op verzoek van de rechterlijke organisatie wordt in het besluit ook een basis gegeven om zaken waarbij een medewerker (een rechter of een gerechtsambtenaar) van een gerecht is betrokken, te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied (artikel 6 (nieuw)). De behandeling vindt plaats in een locatie van een aangrenzend rechtsgebied. Met deze regeling wordt beoogd behandeling van een zaak waarbij een medewerker van het gerecht is betrokken, mogelijk te maken in een locatie buiten de werkplek van betrokkene. Deze regeling heeft bovendien als voordeel dat de feitelijke behandeling van de zaak kan plaatsvinden door rechters en gerechtsambtenaren die niet de directe collega's van betrokkene zijn. Dit laatste gebeurt nu ook al door bij de behandeling van de zaak gebruik te maken van rechters uit een naburig gerecht. Voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken zal deze bepaling waarschijnlijk van minder praktische betekenis zijn, omdat de rechtbank in artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid heeft een zaak voor verdere behandeling te verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank de behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is. De regeling heeft geen betrekking op de strafrechtelijke vervolging van rechterlijke ambtenaren in de gevallen waarin het openbaar ministerie gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, die artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering biedt, om de Hoge Raad te verzoeken een ander gerecht aan te wijzen voor de vervolging en de berechting van de zaak.

1.4. Voorbereiding van het besluit

Bij de voorbereiding van het concept- ontwerp besluit zijn (het bureau van) de Raad en het parket generaal en andere ambtenaren van het openbaar ministerie betrokken. Het concept-ontwerpbesluit is vervolgens voor schriftelijke consultatie gezonden naar de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA), de Koninklijke Vereniging voor Gerechtsdeurwaarders, de Nederlandse Vereniging van Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Consumentenbond.

De Raad heeft, gehoord de gerechten, een instemmend advies uitgebracht over het ontwerpbesluit. In zijn advies gaf de Raad aan dat het besluit tegemoet komt aan een al lang bij de gerechten levende wens om zaken buiten het eigen rechtsgebied te kunnen laten behandelen. Het biedt de rechtspraak een nieuw instrument om te voorkomen dat achterstanden en doorlooptijden te zeer uiteenlopen in alle sectoren.

Het College van procureurs-generaal (hierna: het college) juicht het toe dat het onderhavige besluit het mogelijk maakt piekbelastingen van rechtbanken en gerechtshoven op te vangen. Meer in het algemeen merkt het college op het te betreuren dat het onderhavige besluit beperkt blijft tot tijdelijke maatregelen voor het opvangen van piekbelastingen. Het college zou liever een breder kader zien, omdat de ontwikkelingen op het gebied van de behandeling van megastrafzaken en op het gebied van het functioneel parket, naar het oordeel van het college, vragen om een zo groot mogelijke flexibiliteit in de toedeling van zaken. Wel geeft het college aan dat de mogelijkheid die het besluit biedt om ook bij gebrek aan gespecialiseerde zittingscapaciteit zaken buiten het rechtsgebied te behandelen, in een aantal gevallen ruimte biedt voor een meer efficiënte toedeling van zaken. Naar aanleiding van deze algemene opmerkingen, merk ik op dat het onderhavige besluit inderdaad beperkt is gebleven tot de regeling van maatregelen voor de opvang van piekbelastingen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de toezegging opgenomen in het Veiligheidsprogramma te komen met een regeling voor de opvang van piekbelastingen bij de gerechten. Naast de maatregelen die worden genomen in het kader van het Veiligheidsprogramma, wordt thans in breder verband onderzocht of de verdeling van de rechtsmacht, zoals uitgewerkt in de regels van de relatieve competentie, aanpassing behoeft. In dat verband spelen vragen naar de vorming van specialismen, het al dan niet concentreren van rechtsmacht, en mogelijk andere vormen van een efficiënte en doelmatige verdeling van zaken. In dit traject zullen ook de opmerkingen en wensen die het college heeft ten aanzien van andere verdeelmechanismen worden meegenomen. Voor wat betreft het functioneel parket merk ik op dat de (verdeling van) rechtsmacht betreffende de behandeling van zaken van het functioneel parket niet ophet niveau van een algemene maatregel van bestuur, maar op het niveau van de wet geregeld zal moeten worden. Dit punt zal worden meegenomen bij de wettelijke regeling van het functioneel parket.

De NOvA stemde in met de doelstelling van de regeling. Naar aanleiding van het advies van de NOvA is in paragraaf 1.2. een passage opgenomen over de werking van artikelen 24 en 25 van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000. Voorts gaf de NovA aan het jaarlijkse overleg tussen de Raad voor de rechtspraak en de NOvA, genoemd in artikel 6e van het besluit, een goede zaak te vinden.

De VNG, het IPO en de Consumentenbond hebben aangegeven geen gebruik te willen van maken van de gelegenheid die hen is geboden om een advies uit te brengen over het concept-ontwerpbesluit.

Gelet op de artikelen 41, derde lid, en 59, derde lid, van de Wet RO is het ontwerp-besluit op 3 februari 2004 voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal.

2. Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL I (Besluit van 6 maart 2002 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen in verband met de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof te Amsterdam en de rechtbank te Haarlem voor de behandeling van strafzaken (Stb. 126))

Met de introductie van de artikelen 6a en 6b in het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, waarin de mogelijkheid wordt geboden zaken, waaronder strafzaken, tijdelijk te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied is het Besluit van 6 maart 2002 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen in verband met de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof Amsterdam en de rechtbank te Haarlem voor de behandeling van strafzaken (Stb. 126) overbodig geworden.

ARTIKEL II (Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen)

A

In verband met de toevoeging van een tweetal definities wordt artikel 1 opnieuw vastgesteld. Toegevoegd wordt een definitie van zittingscapaciteit. Gekozen is voor het begrip zittingscapaciteit omdat dit begrip inmiddels in de discussie is ingeburgerd en zowel duidt op de capaciteit aan fysieke zittingsruimte die nodig is voor de behandeling van zaken als de capaciteit aan rechterlijke ambtenaren en aan gerechtsambtenaren die nodig is om de zaken uiteindelijk ter (rol)zitting te behandelen en aldaar uitspraak te doen. Tevens wordt aangegeven wat onder gespecialiseerde zittingscapaciteit wordt verstaan.

B, D – F

Omdat in het besluit de bepalingen ter zake van nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied worden uitgebreid, is ervoor gekozen de opzet van het besluit te wijzigen. De paragraaf nevenzittingsplaatsen wordt gesplitst in een «Paragraaf 2A. Nevenzittingsplaatsen binnen het rechtsgebied van het gerecht» en een «Paragraaf 2B. Nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied van een gerecht». In laatstbedoelde paragraaf worden de reeds bestaande artikelen inzake de behandeling van vreemdelingenzaken en de behandeling ter terechtzitting van meervoudige strafzaken in de beveiligde rechtszalen te Rotterdam en Amsterdam opgenomen, alsmede de nieuwe bepalingen over de behandeling van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied.

In dit verband past bij artikel 4 nog de volgende opmerking. De gemeente Alphen aan den Rijn ligt binnen het rechtsgebied van de rechtbank Den Haag. Gelet op de nieuwe onderverdeling in paragrafen had strikt genomen deze nevenzittingsplaats uit artikel 4 geschrapt moeten worden om deze plaats vervolgens in een apart artikel onder te brengen in de nieuwe paragraaf 2A. Vanwege de overzichtelijkheid is ervoor gekozen alle regels voor de verdeling van vreemdelingenzaken in een artikel op te nemen.

C

De artikelen 2a en 5a kunnen vervallen met de introductie van de artikelen 6a en 6b. De tekst van artikel 3 is opgenomen in artikel 6, eerste lid.

G

Artikel 6

Artikel 6 wijst nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied aan voor de behandeling van zaken waarbij een of meer medewerkers van een gerecht zijn betrokken. In het algemeen deel van de nota toelichting is deze nieuwe mogelijkheid toegelicht, waarnaar hier wordt verwezen (paragraaf 1.3). Voor de behandeling van dergelijke zaken worden nevenzittingsplaatsen in een aangrenzend rechtsgebied aangewezen. Het gerechtsbestuur kan in het bestuursreglement regels geven voor de verdeling van zaken en in dat verband aangeven in welke gevallen het aangewezen is deze zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied te behandelen. Indien het rechtsgebied wordt begrensd door meer rechtsgebieden en op basis daarvan meer zittingsplaatsen zijn aangewezen, kan het gerechtsbestuur ook regels geven voor de verdeling van de zaken over die zittingsplaatsen.

Het college plaatst de regeling van artikel 6 in een breder perspectief, waarbij ook gekeken zou moeten worden naar politie en openbaar ministerie. In overleg met het openbaar ministerie zal deze suggestie nader worden onderzocht en zal worden bezien of en zo ja op welke punten een aanvulling nodig is op de bestaande regelingen.

Artikelen 6a en 6b

Wordt het bestuur van een gerecht geconfronteerd met een piekbelasting die niet met de «eigen» zittingscapaciteit kan worden opgevangen, dan kan het gerechtsbestuur de Raad verzoeken tijdelijk een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied aan te wijzen voor de behandeling van zaken (artikelen 6a, eerste lid, en 6b, eerste lid). Het initiatief daartoe ligt bij het gerechtsbestuur. In paragraaf 2.3. is aangegeven in welke situaties bij piekbelastingen een gebrek aan voldoende zittingscapaciteit kan ontstaan. Een gebrek aan capaciteit kan zich ook voordoen als de zittingscapaciteit die nodig is voor de gespecialiseerde behandeling van een zaak of een bepaalde categorie van zaken bij het gerecht ontbreekt (artikelen 6a, eerste lid, tweede volzin en 6b, eerste lid, tweede volzin). Het gaat hier in de regel om typen zaken die slechts incidenteel bij een gerecht worden aangebracht en die verhoudingsgewijs veel specialistische kennis vergen. Wordt een dergelijke zaak aangebracht bij een gerecht waar deze kennis niet aanwezig is, dan zal het gerecht (onevenredig veel) tijd en capaciteit moeten steken in het verwerven van de specialistische kennis die de behandeling van dergelijke zaken vereist. Indien in dergelijke situaties gebruik kan worden gemaakt van de expertise die elders aanwezig is, kunnen zaken sneller worden afgedaan. Dit effect werkt naar twee kanten toe. Het gerecht dat niet beschikt over de maal worden verlengd met een periode van wederom ten hoogste drie jaar (artikelen 6, tweede lid, en 6b, tweede lid). De maatregel is bedoeld voor de opvang van piekbelastingen, die naar hun aard tijdelijk zijn. De aanwijzing heeft dan ook bijgevolg een beperkte geldingsduur. Gekozen is voor een precisering van het tijdelijke karakter van de aanwijzing, om te voorkomen dat een de jure tijdelijke maatregel de facto een min of meer permanent karakter krijgt. Dit zou niet zijn te verenigen met de bij wet vastgestelde regeling der relatieve competentie. Indien het gebrek aan zittingscapaciteit langer dan drie jaar duurt, is er naar alle waarschijnlijkheid sprake van een structureel probleem, waarvoor de onderhavige regeling niet is gegeven en andere oplossingen gevonden moeten worden. Er is voor gekozen een eenmalige verlengingsmogelijkheid op te nemen. Dit biedt onder meer ruimte om zonodig nader onderzoek te doen naar de aard van de capaciteitsgebreken en de oplossingen daarvoor, dan wel om de meest geeigende (structurele) voorzieningen te treffen. Daarbij kan ook worden gedacht aan het initiëren van wetgeving.

De (verlenging van de) aanwijzing van een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied door de Raad wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Dit geldt ook voor het bestuursreglement, waarin het bestuur de regels voor de verdeling van zaken over de verschillende rechtspraaklocaties heeft neergelegd. Op deze wijze is voor een ieder kenbaar op welke rechtspraaklocaties bepaalde categorieën van zaken behandeld worden.

Naar aanleiding van artikelen 6a, zevende lid, en 6b, zevende lid, merkt het college op dat het voorgestelde formele traject, met name de aanwijzing van de nevenzittingsplaats door de Raad en de publicatie van de aanwijzing van de nevenzittingsplaatsen in de Staatscourant, een flexibele toewijzing van megastrafzaken en categorieën van strafzaken in de weg staat. Het college wijst hierbij op de rol van de landelijk coördinator ZM bij de verdeling van megastrafzaken. De publicatie in de Staatscourant van de aanwijzing van een of meer nevenzittingsplaatsen voor de behandeling van categorieën van strafzaken strekt ertoe voor een ieder kenbaar te maken op welke rechtspraaklocaties bepaalde categorieën van zaken worden behandeld. Een dergelijke publicatie staat niet in de weg aan een flexibele toewijzing van strafzaken, omdat de eis tot publicatie neergelegd in de artikelen 6a, zevende lid, en 6b, zevende lid, slechts betrekking heeft op de aanwijzing van de nevenzittingsplaats voor de behandeling van bepaalde categorieën van zaken. De publicatie heeft geen betrekking op concrete zaken. De verdeling van zaken over de verschillende rechtspraaklocaties – met andere woorden: de toewijzing van een concrete zaak of concrete zaken aan een bepaalde rechtspraaklocatie – van het gerecht is overigens een bevoegdheid van het gerechtsbestuur (artikelen 41 en 59 van de Wet RO). Zoals hiervoor aangegeven speelt de Raad hierbij geen rol. Overigens staan de bevoegdheidsverdeling neergelegd in de Wet RO en de systematiek van het onderhavige besluit er niet aan in de weg dat de gerechtsbesturen bij de uitoefening van deze bevoegdheid met het oog op een flexibele toewijzing van megastrafzaken een rol toekennen aan een landelijk coördinator ZM. Dit geldt ook indien de Raad een dergelijke functionaris zou willen betrekken bij zijn besluitvorming. Voorts wijs ik erop dat de Raad ten behoeve van een doelmatige en efficiënte uitvoering van het onderhavige besluit een leidraad voor de gerechten heeft ontwikkeld, waarin in kaart is gebracht welke activiteiten ondernomen dienen te worden in het kader van de uitvoering van het onderhavige besluit. Voor het overige verwijs ik naar paragraaf 1.2.1, waarin uitgebreid is uiteengezet waarom gekozen is voor een centrale rol voor de Raad.

Artikel 6c

Artikel 6c is een verbijzondering van artikel 6b en heeft betrekking op de werkzaamheden van de rechter-commissaris in strafzaken. Het gaat daarbij meer specifiek om de werkzaamheden van de rechter-commissaris bij grote opsporingsonderzoeken, die plaatsvinden onder leiding van een officier van justitie van het landelijk parket of onder leiding van een officier van justitie van een arrondissementsparket of het functioneel parket. Het gaat om opsporingsonderzoeken van de landelijke recherche, de bovenregionale politieteams, bijzondere opsporingsdiensten en de interregionale fraudeteams (hierna: niet-regionale opsporingsteams). Het betreft langlopende, specialistische en zeer omvangrijke opsporingsonderzoeken, die in het gehele land worden uitgevoerd. Wel wordt vanuit één locatie door de officier van justitie leiding gegeven aan het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk vooronderzoek. Dit is het arrondissement waarin de locatie waar het opsporingsteam is gehuisvest is gelegen en waar ook de dossiervorming plaatsvindt. Deze onderzoeken betekenen ook voor de werkzaamheden van de rechter-commissaris een intensieve en gespecialiseerde behandeling. De rechter-commissaris dient te beschikken over specifieke kennis en deskundigheid, bijvoorbeeld op het punt van de opsporingsmethodieken van de politie en inzicht in dadergroepen die actief zijn bij de onderzoeken waarin het desbetreffende opsporingsteam zich heeft gespecialiseerd. De capaciteit benodigd voor de specialistische behandeling, is niet bij alle gerechten aanwezig. Op gronden van meer praktische aard is het voorts wenselijk dat in een dergelijke zaak een rechter-commissaris is betrokken, die werkzaam is in de nabijheid van de locatie van waaruit leiding wordt gegeven aan het opsporingsonderzoek en van waaruit het opsporingsonderzoek plaats vindt. Deze praktische argumenten hebben te maken met het overleg met de officier van justitie en met de politie, het vervoer van de zeer omvangrijke dossiers en de beveiliging daarvan. Ook deze meer praktische en logistieke eisen maken onderdeel uit van de specifieke eisen die aan de gespecialiseerde RC-capaciteit moeten worden gesteld. Het is dan ook met het oog op een optimale benutting van de zittingscapaciteit bij de gerechten doelmatig, de capaciteit aan rechters-commissarissen en ondersteunende gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van deze specifieke onderzoeken op een beperkt aantal plaatsen in het land te concentreren; in elk geval bij de gerechten in arrondissementen waar de officieren van justitie werkzaam zijn die leiding geven aan dergelijke opsporingsonderzoeken. In de meest voorkomende gevallen zal het mogelijk zijn op basis van de regels voor de relatieve competentie de rechter-commissaris in het desbetreffende arrondissement aan te wijzen. Op grond van de regels voor de relatieve competentie zijn veelal rechters-commissarissen in verschillende arrondissementen bevoegd/aan te wijzen bij deze onderzoeken. De voorbereidingshandelingen of strafbare feiten worden gepleegd op diverse plaatsen in het land en er zijn in de regel meerdere verdachten die zich op verschillende locaties in het land bevinden of woonplaats hebben. In een aantal gevallen zal dat niet het geval zijn, of zal dat niet geheel duidelijk zijn. Voor die situaties wijst artikel 6c Rotterdam, Amsterdam, Den Bosch, Haarlem, Den Haag, Zwolle, Arnhem en Groningen aan als nevenzittingsplaatsen van alle rechtbanken voor de werkzaamheden van de rechter-commissaris. Dit zijn de arrondissementshoofdplaatsen waar de officieren van justitie leiding geven aan de aldaar gevestigde gedeconcentreerde onderdelen van de landelijke recherche, de bovenregionale politieteams en de fraudeteams.

Het gaat hier om een specialis van de regeling opgenomen in artikel 6b. De regeling heeft alleen betrekking op de werkzaamheden van de rechter-commissaris in strafzaken en uitsluitend voor zover die zaken betrekking hebben op onderzoeken van de niet-regionale opsporingsteams onder leiding van een officier van justitie van het landelijk parket, het arrondissementsparket of het functioneel parket. In die gevallen wijst het besluit zelf aan in welke nevenzittingsplaats (buiten het rechtsgebied) de werkzaamheden van de rechter-commissaris kunnen worden uitgevoerd. Met deze regeling wordt beoogd in de gevallen dat het gerecht, waarbij de zaak is aangebracht geen of onvoldoende gespecialiseerde RC-capaciteit beschikbaar heeft, uitgeweken kan worden naar een nevenzittingsplaats bij de officier van justitie die leiding geeft aan het onderzoek. Op deze wijze wordt de gespecialiseerde behandeling van de onderhavige zaken gegarandeerd. In de afgelopen jaren is het openbaar ministerie geconfronteerd met de problematiek van het ontbreken van de voor onderhavige zaken benodigde gespecialiseerde RC-capaciteit, waardoor het aanbrengen en de behandeling van deze zaken in een aantal gevallen moeizaam verliep. Het college heeft in zijn advies aangegeven in te kunnen stemmen met de regeling neergelegd in artikel 6c en de daarbijbehorende toelichting. Het doel van de regeling– gespecialiseerde RC-capaciteit beschikbaar te maken en de gespecialiseerde behandeling van complexe en omvangrijke zaken te garanderen – wordt onderschreven en de aanwijzing van genoemde nevenzittingsplaatsen wordt toegejuicht. Het college geeft aan dat de flexibiliteit van de RC enigszins beperkt wordt, doordat in artikel 6c het criterium «bij gebrek aan voldoende gespecialiseerde zittingscapaciteit» is opgenomen. In de praktijk zou wellicht toch discussie kunnen ontstaan over de vraag of daarvan sprake is. Deze zorg van het college wordt niet gedeeld. Ter vermijding van misverstanden op dit punt is deze toelichting aangevuld en is aangegeven op grond van welke elementen moet worden beoordeeld of er sprake is van gespecialiseerde capaciteit voor de werkzaamheden van de rechter-commissaris. Deze elementen hebben te maken met de eisen ten aanzien van specifieke kennis en deskundigheid die aan de rechter-commissaris moeten worden gesteld op het punt van de opsporingsmethodieken van de opsporingsambtenaren, inzicht in de dadergroepen etc. maar ook de eisen van meer logistieke aard die samenhangen met een adequaat overleg met de leidinggevende officier van justitie en de opsporingsambtenaren en de beveiliging van de dossiers, de administratieve procedures die daarmee samenhangen etc. Capaciteit die aan deze eisen voldoet is in elk geval aanwezig in de in artikel 6c genoemde plaatsen. In de gevallen dat de capaciteit die aan deze vereisten voldoet ook aanwezig is in de hoofdplaats van het gerecht dat op grond van de regels voor de relatieve competentie bevoegd is, kan behandeling aldaar plaatsvinden. Is dat niet het geval dan kan worden uitgeweken naar de plaats die in artikel 6c wordt aangewezen. Mocht er in de praktijk toch twijfel bestaan over de aanwezigheid van gespecialiseerde capaciteit dan ligt het in de rede dat de leidinggevende officier van justitie daarover contact heeft met het desbetreffende gerecht. Voor het overige verwijs ik naar paragraaf 1.4.

De Raad voor de rechtspraak heeft bij deze zaken geen rol bij de aanwijzing van de nevenzittingsplaats. Op grond van het criterium opgenomen in het besluit zelf, volgt in welke nevenzittingsplaats buiten het arrondissement de werkzaamheden van de rechter-commissaris kunnen worden uitgevoerd. Dit is de (nevenzittings)plaats in het arrondissement waar de officier van justitie leiding geeft aan het opsporingsonderzoek, omdat aldaar het niet regionale opsporingsteam is gehuisvest. Een aanwijzing van een nevenzittingsplaats door de Raad en de daarbijbehorende publicatie in de Staatscourant is in deze gevallen dan ook niet nodig. Wel zal de Raad voor bij de jaarlijkse rapportage de wijze waarop uitvoering is gegeven aan deze bepaling meenemen.

In het tweede lid is geregeld dat in de nevenzittingsplaats ook het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan plaatsvinden en andere beslissingen kunnen worden genomen die in het voorbereidend onderzoek aan de rechtbank zijn opgedragen.

Artikel 6d

De voorwaarde dat zaken pas in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied kunnen worden behandeld, nadat het griffierecht is voldaan, heeft een praktische achtergrond en hangt samen met feit dat in de praktijk de betaling van het griffierecht loopt via de rekening-courant van het advocatenkantoor waarbij de procureur in de zaak werkzaam is.

Artikel 6e

Op grond van het eerste lid zal de Raad jaarlijks overleggen met het College en met de NOvA over de uitvoering van de regeling. Met dit overleg wordt beoogd ervaringen uit te wisselen, eventueel afspraken te maken voor een adequate uitvoeringspraktijk en de eventuele knelpunten, zoals die worden ervaren, te bespreken. De Raad zal van dit overleg verslag doen in de jaarlijkse rapportage bedoeld in het tweede lid.

In het tweede lid is de jaarlijkse rapportage door de Raad geregeld, waarin de Raad verslag doet van de wijze waarop de Raad en de gerechten uitvoering hebben gegeven aan de artikelen 6a tot en met 6c. Met de jaarlijkse verslaglegging wordt beoogd inzicht te verkrijgen onder meer in mate waarin en de wijze waarop de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid nevenzittingsplaatsen aan te wijzen en de mate waarin en de wijze waarop de gerechten gebruik maken van de mogelijkheid tijdelijk zaken te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied. De jaarlijkse rapportage dient een beeld te geven van de werking en effecten van de regeling in de praktijk, alsmede van de doelmatigheid van de regeling. Op deze wijze kan worden bezien of de regeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor de opvang van piekbelastingen en achterstanden en daarmee oplopende doorlooptijden worden voorkomen. En of de doelstelling van de regeling van artikel 6a tot en met 6c (door de zittingscapaciteit beter te benutten worden zaken sneller behandeld) wordt bereikt. Tevens dient de Raad in de rapportage aan te geven of de capaciteitsgebreken structureel van aard lijken dan wel tijdelijk zijn. Op deze wijze wordt in de loop van de jaren duidelijk bij welke gerechten de tijdelijke behandeling van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied geen oplossing biedt, omdat het gebrek aan capaciteit structureel van aard is. Voor die gevallen is de regeling van artikelen 6a en 6b niet gegeven en zullen andere oplossingen gevonden moeten worden.

Tevens dient de Raad in de rapportage de positie van de justitiabelen te betrekken. Daarbij kan worden gedacht aan problemen van reistijd in geval van behandeling van een zaak in een zittingsplaats welke relatief ver verwijderd is van die welke volgens de normale competentieregels de zaak zou hebben behandeld.

H, I

Deze wijzigingen zijn in het algemeen deel van de nota van toelichting toegelicht.

J

Deze wijzing betreft een aanpassing in verband met de gemeentelijke herindeling van Geldrop en Mierlo.

ARTIKEL III (Besluit financiering rechtspraak)

A

In artikel 30a wordt een grondslag gegeven voor de onderlinge verrekening van de kosten tussen gerechten, in het geval gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid zaken tijdelijk te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied. Daar het om een tijdelijke maatregel gaat ligt een onderlinge verrekening tussen gerechten voor de hand. Dit is anders bij de behandeling van vreemdelingenzaken waarbij rechtbank Den Haag structureel gebruik maakt van de zittingscapaciteit van andere rechtbanken en de Raad een en ander direct verdisconteert bij de budgettoewijzing.

Indien de gerechten de kosten onderling verrekenen, dient dit te gebeuren aan de hand van een door de Raad voor de rechtspraak goedgekeurde kostenberekening.

B–D

Indien een gerecht gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tijdelijk zaken te behandelen in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied, dan wel indien een gerecht tijdelijk zittingscapaciteit beschikbaar heeft gesteld aan een ander gerecht voor de behandeling van zaken, dient het gerecht in de (financiële en verantwoordings)stukken telkens onderscheid aan te brengen in aantallen en soorten zaken die binnen en buiten het rechtsgebied worden of zijn behandeld, dan wel de aantallen en soorten zaken die voor het eigen gerecht of als nevenzittingsplaats van een ander gerecht worden of zijn behandeld. Ook in de stukken van de Raad dient dit onderscheid zichtbaar te zijn.

ARTIKEL IV (Besluit orde van dienst gerechten)

Aan artikel 11 van het Besluit orde van dienst gerechten, dat handelt over de griffie, wordt een nieuw tweede lid toegevoegd in verband met de behandeling van zaken in een nevenzittingsplaats buiten het rechtsgebied. In die gevallen dienen de griffiewerkzaamheden en de griffiefunctie van het gerecht binnen wiens rechtsgebied de nevenzittingsplaats is gelegen, gescheiden te worden uitgevoerd van de griffiewerkzaamheden en de griffiefunctie die ten behoeve van het andere gerecht op de zittingsplaats worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor de administratie van zaken. De besturen van de betrokken gerechten dragen er zorg voor dat zulks ook (als zodanig herkenbaar) gebeurd. Dit kan door de nodige instructies te geven aan het personeel en andere (administratieve) voorzieningen te treffen.

ARTIKEL V

In dit artikel wordt een omissie hersteld uit het Veegbesluit modernisering rechterlijke organisatie.

ARTIKEL VI

De gemeente Haarlemmermeer wordt in het wetsvoorstel Veegwet modernisering rechterlijke organisatie vindplaats (28 958) aangewezen als nevenvestigingsplaats van de rechtbank Haarlem. Het onderhavige artikel voorziet erin, dat zodra het wetsvoorstel Veegwet modernisering rechterlijke organisatie tot wet is verheven en in werking treedt, in artikel 6b, derde lid, van het besluit de aparte vermelding van de gemeente Haarlemmermeer vervalt, omdat deze gemeente dan formeel nevenvestigingsplaats is geworden.

ARTIKEL VII

Doordat de opzet van het besluit door het onderhavige besluit ingrijpend is veranderd, is het noodzakelijk de nummering van artikelen en paragrafen opnieuw te vast te stellen.

ARTIKEL VIII

Artikel VIII regelt de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. Inwerkingtreding met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad is mogelijk omdat de Raad de activiteiten in kaart heeft gebracht die nodig zijn om een verzoek tot aanwijzing van nevenzittingsplaatsen buiten het rechtsgebied in behandeling te nemen. De Raad ontwikkelt tevens een leidraad voor de gerechten, waarin in kaart wordt gebracht welke activiteiten ondernomen dienen te worden en aan welke vereisten moet worden voldaan bij de uitvoering van het onderhavige besluit.

Een uitzondering geldt voor Artikel I. Dit artikel treedt per 1 oktober 2004 in werking. Op deze wijze ontstaat een overgangstermijn, waarin de Raad de gelegenheid heeft de bestaande praktijk op basis van artikelen 2a en 5a «om te zetten» cq te voorzien van een aanwijzing op grond van de artikelen 6a en 6b van het besluit.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 2001, 616, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2003, Stb. 460.

XNoot
2

Stb. 2002, 390, gewijzigd bij besluit van 5 november 2003, Stb. 460.

XNoot
3

Stb. 2001, 619, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2003, Stb. 460.

XNoot
4

Stb. 2003, 460.

XNoot
5

Stb. 2004, 215.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 2004, nr. 131.

XNoot
1

Megazaken doen zich voor in alle sectoren. In beginsel is een megazaak een zaak met een behandelingsduur van ten minste drie zittingdagen. Bij het landelijk coördinatiecentrum megastrafzaken wordt de volgende definitie voor een megastrafzaak gebruikt: een strafrechtelijk dossier (samenhangend met een strafrechtelijk onderzoek inclusief ontneming) dat 30 of meer zittingsuren meervoudige kamer vergt.

XNoot
2

Zie de aankondiging in het Veiligheidsprogramma (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 684, nr. 1).

Naar boven