Wet van 24 juni 2004 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de toepasselijkheid van de Wet arbeid en zorg ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de toepasselijkheid van de Wet arbeid en zorg de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 20, eerste lid, onderdeel b, vervalt «op basis van artikel 37».

B

Artikel 27, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel b vervalt «als bedoeld in artikel 36».

b. Onder vervanging van de punt achter onderdeel c door een komma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. in geval van genoten adoptie- of pleegverlof.

C

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

a. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Hij behoudt gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging voor zover dit bij of krachtens de wet is bepaald.

b. In het tweede lid wordt na «geniet hij verlof» ingevoegd: met behoud van bezoldiging.

D

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34

  • 1. Het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof, bedoeld in artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg, wordt verleend voor een daarbij te bepalen periode.

  • 2. Voor de toepasselijkheid van de artikelen 4:3, eerste lid, en 4:4 van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: functionele autoriteit.

E

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

  • 1. In afwijking van artikel 5:6 van de Wet arbeid en zorg behoudt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende het kortdurend zorgverlof, bedoeld in artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

  • 2. In afwijking van artikel 5:2 van de Wet arbeid en zorg bedraagt het verlof van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding per kalenderjaar ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week.

  • 3. Voor de toepasselijkheid van de artikelen 5:3 tot en met 5:5 van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: functionele autoriteit.

  • 4. In afwijking van artikel 5:4, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg vangt het verlof niet aan en eindigt het zodra aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kenbaar wordt gemaakt dat de taakvervulling zich tegen het opnemen van het verlof respectievelijk de voortzetting daarvan ernstig verzet.

  • 5. In afwijking van artikel 5:4, derde lid, van de Wet arbeid en zorg kan de functionele autoriteit die, nadat een melding hem bereikt heeft, niet aangeeft dat het belang van de taakvervulling zich ernstig verzet tegen het opnemen van het kortdurend zorgverlof, zich nadien niet op dat belang beroepen.

F

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36

  • 1. De vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

  • 2. Indien de vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan wie zwangerschaps- en bevallingsverlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin de financiële tegemoetkoming wordt genoten een inhouding toegepast op dedoorbetaling van de bezoldiging ter grootte van die financiële tegemoetkoming.

  • 3. Indien de vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid voldoet, maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat zij daarvoor geen aanvraag heeft ingediend, wordt de financiële tegemoetkoming geacht onverminderd te zijn genoten en wordt het tweede lid overeenkomstig toegepast.

  • 4. Voor de toepasselijkheid van artikel 3:3, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: functionele autoriteit.

G

Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind als ouder in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat slechts ten aanzien van één van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3. Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4. Het verlof wordt uitsluitend verleend aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd.

  • 5. Het aantal uren verlof waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt dertien maal de arbeidsduur per week, uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof ingaat.

  • 6. Indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende het verlof wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken. Indien het verlof op basis van het zevende lid, onderdeel b, is opgedeeld in perioden en de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tussen twee van die perioden wijzigt, is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden. Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. In afwijking van de eerste en tweede volzin kan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding de functionele autoriteit verzoeken:

    a. om verlof voor een langere periode dan zes maanden;

    b. om het verlof op te delen in ten hoogste drie perioden, waarbij iedere periode ten minste een maand bedraagt; of

    c. om meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week.

    De functionele autoriteit stemt in met het verzoek, tenzij de taakvervulling zich hiertegen naar zijn oordeel ernstig verzet.

  • 8. Over de uren waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding verlof is verleend, behoudt hij 75 procent van zijn bezoldiging.

  • 9. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren wanneer zijn aanstelling tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof wordt beëindigd op verzoek, dan wel niet op verzoek op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. Beëindiging op verzoek gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de rijksoverheid wordt niet als beëindiging van de aanstelling beschouwd. Onze Minister kan, gehoord de functionele autoriteit, de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting, indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.

H

Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

  • 1. In afwijking van artikel 6:1, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding over de uren waarop hem ouderschapsverlof wordt verleend 75 procent van zijn bezoldiging.

  • 2. Voor de toepasselijkheid van artikel 6:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder «arbeidsduur per week» verstaan: arbeidsduur per week, uitgaande van de arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof ingaat.

  • 3. Indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende het ouderschapsverlof wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 4. Indien het verlof op basis van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg is opgedeeld in perioden en de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tussen twee van die perioden wijzigt, is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voor de toepasselijkheid van de artikelen 6:2, vierde en vijfde lid, 6:5, eerste, derde en vierde lid, en 6:6 van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: functionele autoriteit.

  • 6. In afwijking van artikel 6:2, vijfde lid, van de Wet arbeid en zorg wordt een verzoek als bedoeld in artikel 6:2, vierde lid, van diezelfde wet van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding toegewezen, tenzij de taakvervulling zich hiertegen ernstig verzet.

  • 7. In afwijking van artikel 6:5, derde lid, van de Wet arbeid en zorg kan de spreiding van de uren ouderschapsverlof over de week worden gewijzigd op grond van gewichtige redenen met betrekking tot de taakvervulling.

  • 8. In afwijking van artikel 6:6, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt een verzoek van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding om het verlof op grond van onvoorziene omstandigheden niet op te nemen of niet voort te zetten toegewezen, tenzij de taakvervulling zich hiertegen ernstig verzet.

  • 9. Indien het verlof op grond van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg is opgedeeld in perioden, zijn het zevende en achtste lid op iedere periode van toepassing.

  • 10. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren ouderschapsverlof wanneer zijn aanstelling tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof wordt beëindigd op verzoek, dan wel niet op verzoek op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. Beëindiging op verzoek gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de rijksoverheid wordt niet als beëindiging van de aanstelling beschouwd. Onze Minister kan, gehoord de functionele autoriteit, de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting, indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.

I

Aan artikel 38 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien het verlof op basis van artikel 37, zevende lid, onderdeel b, is opgedeeld in perioden, zijn het eerste tot en met vierde lid op iedere periode van toepassing.

  • 6. Dagen of gedeelten van dagen waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zijn taak niet vervult wegens het in het eerste lid bedoelde verlof kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

J

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt gedurende het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan wie adoptieverlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin de financiële tegemoetkoming wordt genoten een inhouding toegepast op de doorbetaling van de bezoldiging ter grootte van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid voldoet, maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat hij daarvoor geen aanvraag heeft ingediend, wordt de financiële tegemoetkoming geacht onverminderd te zijn genoten en wordt het tweede lid overeenkomstig toegepast.

  • 4. Voor de toepasselijkheid van de artikelen 3:2, tweede lid, en 3:3, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: functionele autoriteit.

  • 5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onderdeel d, van de Wet arbeid en zorg.

K

In artikel 39, derde lid, vervalt de zinsnede «of arbeidsduurverkorting als bedoeld in artikel 20, tweede lid».

ARTIKEL II

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind als ouder in familierechtelijke betrekking is komen te staan en die tussen 1 februari 2001 en de datum waarop artikel I, onderdeel G, in werking treedt ten aanzien van elk van die kinderen ouderschapsverlof heeft opgenomen, heeft tijdens dat verlof recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die tussen 1 februari 2001 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind als ouder in familierechtelijke betrekking is komen te staan en die daarvoor ouderschapsverlof heeft genoten, heeft na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, mits aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van het kind of de kinderen voor wie hij nog geen verlof heeft genoten.

  • 3. Indien een kind, voor wie nog geen verlof is genoten als bedoeld in het tweede lid op een tijdstip gelegen tussen 1 februari 2001 en 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel, de leeftijd van acht jaar heeft bereikt dan wel zal bereiken, bestaat gedurende twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van dat kind.

ARTIKEL III

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen en die tussen 1 december 2001 en de datum waarop artikel I, onderdeel H, in werking treedt ten aanzien van elk van die kinderen verlof heeft opgenomen, heeft tijdens dat verlof recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die tussen 1 december 2001 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen en die daarvoor ouderschapsverlof heeft genoten, heeft na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, mits aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van het kind of de kinderen voor wie hij nog geen verlof heeft genoten.

  • 3. Indien een kind voor wie nog geen verlof is genoten als bedoeld in het tweede lid op een tijdstip gelegen tussen 1 december 2001 en 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel de leeftijd van acht jaar heeft bereikt dan wel zal bereiken, bestaat gedurende twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van dat kind.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt als volgt terug:

a. wat artikel I, onderdeel A, betreft: tot en met 1 april 2002;

b. wat artikel I, onderdelen B, D, E, F, H en J, betreft: tot en met 1 december 2001;

c. wat artikel I, onderdelen G en I, betreft: tot en met 1 februari 2001.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 juni 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1996, 590, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 mei 2004, Stb. 215.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2003/2004, 29 409.

Handelingen II 2003/2004, blz. 4833.

Kamerstukken I 2003/2004, 29 409 (A).

Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 22 juni 2004.

Naar boven