Besluit van 16 juni 2004 tot wijziging van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 in verband met onder meer de vergoeding van premie aan deelnemers die als zelfstandige verplicht verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 maart 2004, nr. EA2004/59152, Directoraat-Generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 50, eerste lid, en 53d, zesde lid, van de Politiewet 1993 en artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 27 mei 2004, nr. W04.04.0143/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 juni 2004, nr. EA2004/67195, Directoraat-Generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit geneeskundige verzorging politie 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. degene wiens rechtspositie is geregeld op grond van artikel 50, eerste lid, of artikel 53d, zesde lid, van de Politiewet 1993 dan wel op grond van artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het Politieonderwijs;.

B

In artikel 3, eerste lid, vervalt onderdeel f onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zevende lid vervalt.

2. Na het zesde lid worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 7. De Dienst kan vergoeding vorderen van schade die is geleden doordat een persoon ten onrechte als gezinslid als bedoeld in artikel 3 is ingeschreven als gevolg van het feit dat de deelnemer onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt of heeft verzuimd overeenkomstig de daartoe gestelde regels melding te maken van het einde van de omstandigheid op grond waarvan de persoon als gezinslid is ingeschreven.

  • 8. De schadevergoeding, bedoeld in het zevende lid, wordt gesteld op € 94,97 per maand of indien sprake is van een kind € 47,49 per maand, berekend over de periode van onrechtmatige inschrijving. Deze bedragen kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

  • 9. Indien sprake is van een onrechtmatige inschrijving als bedoeld in het zevende lid en tevens aanspraak is gemaakt op een vergoeding of verstrekking, kan de Dienst de in het zevende lid bedoelde schade vaststellen op het werkelijke bedrag daarvan, indien de werkelijke schade hoger is dan het bedrag waarop de schade bij toepassing van het achtste lid zou zijn vastgesteld.

D

Aan artikel 9 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 14. Aan de deelnemer die als zelfstandige verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet, wordt op zijn verzoek na het overleggen van betaalbewijzen eenmaal per kalenderjaar de door hem uit hoofde van die verplichte verzekering verschuldigde premie vergoed tot ten hoogste het bedrag dat hij ingevolge dit besluit aan premie is verschuldigd. Over de periode gelegen vóór 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek wordt ingediend, vindt geen vergoeding plaats.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 juni 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

De wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (Bgvp 1994) is een louter technische wijziging die voortvloeit uit een wijziging van artikel 53d van de Politiewet 1993 (Kamerstukken II, 2000/01, 2001/02, 27 906), het vervallen van de LSOP-wet en de inwerkingtreding van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs (Kamerstukken II, 2001/02, 28 046).

Onderdeel B

De gezinsleden van een deelnemer zijn soms niet meeverzekerd bij de Dienst geneeskundige verzorging politie (Dgvp) omdat zij een eigen ziekenfonds- of ziektekostenverzekering hebben. Dat vloeit voort uit artikel 5 van het Bgvp 1994. Geeft deze eigen verzekering geen vergoeding voor zaken die de Dgvp wel vergoedt, dan kon tot 1 juli 2004 voor bepaalde ziektekosten toch een beroep gedaan worden op de Dgvp. Deze zogenoemde aanvullende rechten waren gebaseerd op artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Bgvp 1994 juncto artikel 5, tweede lid, van de Regeling geneeskundige verzorging politie 2003. Het ging daarbij om een vijftiental verstrekkingen.

Nu het ziekenfondspakket verder wordt versoberd en dientengevolge een toename van het beroep op deze (aanvullende) voorziening in de lijn der verwachting ligt, is, overeenkomstig het advies van de Commissie belast met de algemene leiding en het beheer van de Dgvp en in overeenstemming met de politievakorganisaties, besloten om uit het oogpunt van zowel kostenbeheersing als efficiency de basis voor deze aanvullende rechten te schrappen uit het Bgvp 1994. Dit betekent dat met ingang van 1 juli 2004 elders verzekerde gezinsleden geen aanspraak meer kunnen maken op de hiervoor bedoelde aanvullende rechten. Bij brief van 26 maart 2004 heeft de Dgvp de deelnemers van deze wijziging in kennis gesteld.

Onderdeel C

Het vervallen van het (oude) artikel 7, zevende lid, vloeit voort uit het vervallen van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Bgvp 1994 (zie artikel I, onderdeel B).

In de nieuwe aan artikel 7 toegevoegde leden wordt de bevoegdheid voor de Dgvp neergelegd om in het geval een persoon ten onrechte als gezinslid is ingeschreven, een vergoeding te vorderen voor als gevolg van die onrechtmatige inschrijving geleden schade. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat het bij de onrechtmatige inschrijving als gezinslid kan gaan om de situatie dat een persoon als gevolg van de onjuiste opgave van de deelnemer van het begin af aan ten onrechte als gezinslid is aangemerkt en om de situatie dat iemand aanvankelijk rechtmatig als gezinslid stond ingeschreven, maar de omstandigheid op grond waarvan hij als gezinslid stond ingeschreven is geëindigd en de deelnemer heeft verzuimd daarvan (tijdig) op de voorgeschreven wijze melding te maken. Wordt in het geval van onrechtmatige inschrijving als gezinslid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt dan zal de Dgvp op grond van het achtste lid een forfaitair bedrag vorderen als schade die is geleden als gevolg van de onrechtmatige inschrijving. Voor de forfaitaire bedragen is aansluiting gezocht bij de forfaitaire bedragen die het College voor zorgverzekeringen vaststelt in het geval van onrechtmatige inschrijving bij een ziekenfonds (vergelijk artikel 22, eerste lid, van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering). Die bedragen zijn gerelateerd aan de landelijk gemiddelde jaarlijkse kosten van een ziekenfondsverzekerde, jonger dan 65 jaar. In het geval dat het College voor zorgverzekeringen nieuwe, gewijzigde forfaitaire bedragen vaststelt, zullen de in artikel 7, achtste lid, vermelde bedragen dienovereenkomstig worden aangepast. Om praktische redenen is hierbij gekozen voor een aanpassing van de bedragen bij ministeriële regeling.

In afwijking van het achtste lid bepaalt het negende lid van artikel 7 dat als sprake is van een onrechtmatige inschrijving als gezinslid en ook nog eens op basis van de onrechtmatige inschrijving een vergoeding of verstrekking wordt gevraagd, de Dgvp de bevoegdheid heeft de werkelijke schade als gevolg van de onrechtmatige inschrijving te vorderen als deze hoger is dan het forfaitaire schadebedrag dat op grond van het achtste lid zou kunnen worden gevorderd.

Onderdeel D

Op 1 januari 2000 is in werking getreden de Wet van 28 oktober 1999, houdende uitbreiding van de kring van verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet met zelfstandigen voor wie, gelet op hun inkomen, toegang tot de sociale ziektekostenverzekering is aangewezen en tijdelijke wijziging van de indexering van de loongrens alsmede wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Zelfstandigen in de Ziekenfondswet) (Stb. 1999, 461) (hierna: Wet zelfstandigen in de Zfw). Daarmee is de kring van verzekerden Ziekenfondswet uitgebreid met zelfstandigen met winst uit onderneming die een belastbaar inkomen genieten dat niet meer bedraagt dan het daarvoor in de Ziekenfondswet genoemde bedrag.

Voor een politieambtenaar geldt dat hij ingevolge het Bgvp 1994 verplicht als deelnemer tegen ziektekosten is verzekerd bij de Dgvp. Is deze politieambtenaar/deelnemer ook zelfstandig ondernemer, dan is hij – zolang zijn inkomen als zelfstandige niet een bepaalde grens overschrijdt – op grond van voormelde wet met ingang van 1 januari 2000 tevens verplicht verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet. Uitgangspunt bij de premiegrondslag ziekenfondsverzekering is in een dergelijk geval het volledige belastbare inkomen, ook als het inkomen als zelfstandige slechts een fractie is van het totale inkomen. Voor ziekenfondsverzekerde zelfstandigen die ook als werknemer (in dienstbetrekking) ziekenfondsverzekerd zijn, wordt de uit hoofde van die dienstbetrekking betaalde premie verrekend met de als zelfstandige betaalde premie. Voor politieambtenaren was niet in zo'n verrekening voorzien. Sinds 1 januari 2000 is daarom het beleid van de Dgvp dat de nominale en procentuele premie die de politieambtenaar als gevolg van de Wet zelfstandigen in de Zfw is verschuldigd, wordt vergoed tot ten hoogste het bedrag dat deze ambtenaar aan premie is verschuldigd als deelnemer ingevolge het Bgvp 1994. Voor alle duidelijkheid wordt daarbij nog opgemerkt dat voor deze verzekerden de Regeling geneeskundige verzorging politie 2003 (tot 1 januari 2003: Regeling geneeskundige verzorging politie 1997) op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van het Bgvp 1994 slechts een aanvullend karakter heeft.

Drie jaar na de inwerkingtreding van de Wet zelfstandigen in de Zfw heeft het College voor zorgverzekeringen deze wet geëvalueerd. Op basis van de evaluatie is geconcludeerd dat niet aan het verplichtende karakter van de ziekenfondsverzekering wordt getornd. Mede gelet op deze uitkomst van de evaluatie wordt thans het hiervoor vermelde, sinds 1 januari 2000 gehanteerde beleid neergelegd in het nieuwe veertiende lid van artikel 9 van het Bgvp 1994.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2002, Stb. 611.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks- relaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 2004, nr. 131.

Naar boven