Besluit van 19 mei 2004, houdende regels inzake het beperken van de milieugevolgen van het kleiduivenschieten (Besluit kleiduivenschieten Wms)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 september 2003, nr. MJZ2003092599, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 2003, nr. W08.03.0424/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 mei 2004, nr. MJZ 2004044698, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder kleiduiven: voorwerpen die, in de lucht geschoten of geworpen, dan wel over de grond gerold of mechanisch voortbewogen, dienen als doel bij het schieten met hagelgeweren.

Artikel 2

  • 1. Het is verboden op kleiduiven te schieten met lood- of zinkhagelpatronen of daartoe de gelegenheid te geven.

  • 2. Het is verboden lood- of zinkhagelpatronen voorhanden te hebben tijdens het schieten op kleiduiven.

  • 3. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorzover deze loodhagelpatronen betreffen, zijn tot en met 31 december 2008 niet van toepassing op:

    a. door Onze Minister na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen topsporters en

    b. gebruikers van geweren die:

    1°. zijn vervaardigd voor 1 januari 1890 en waarvan het systeem niet is gewijzigd, of

    2°. wat betreft model, materiaal en systeem identiek zijn aan geweren die vervaardigd zijn voor 1 januari 1890,

    voorzover zij gebruikmaken van door Onze Minister na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen schietbanen.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden kleiduiven te gebruiken of voorhanden te hebben die bij regeling van Onze Minister aangewezen milieugevaarlijke stoffen bevatten in concentraties die de daarbij aangegeven waarden te boven gaan.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde regeling worden tevens voorschriften gegeven voor het meten van de concentraties milieugevaarlijke stoffen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop zes maanden zijn verstreken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kleiduivenschieten Wms.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 mei 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de achtste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In Nederland is in de loop der jaren ten minste op 330 locaties op kleiduiven geschoten. Veelal gaat het om kleiduivenschietactiviteiten die op willekeurige plaatsen worden gehouden in het kader van allerlei folkloristische en andere festiviteiten (boerenschiet- of erfwedstrijden). Veel van deze locaties zijn ernstig verontreinigd.

De bodemverontreinigende stoffen die bij kleiduivenschieten een rol spelen zijn lood, andere zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en metaal- en plasticresten.

Het lood is afkomstig van de hagelkorrels en het slaghoedje (loodazide), de PAK's uit kleiduiven, die vervaardigd zijn met onder meer een steenkool- of aardolieproduct. Soms worden hoge concentraties zware metalen aangetroffen in de verf van de kleiduiven. De metaal- en plasticresten zijn afkomstig van de patroonhuls en de prop die zich tussen kruitlading en hagellading bevindt. De patroonhulzen worden in het algemeen na het schieten reeds verzameld en afgevoerd.

Thans toegepaste alternatieven voor lood in hagelpatronen zijn ijzer, staal, bismut, molybdeen, wolfraam en zink. Deze zijn duurder dan de loodhagelpatronen. Van alle hagelsoorten, anders dan ijzer en staal, staat evenwel niet vast dat ze milieuhygiënisch verantwoord kunnen worden toegepast. Bij de beoordeling hiervan spelen naast humaan-toxicologische aspecten vooral ook ecotoxicologische aspecten een rol. Het gebruik van ijzer- of staalhagelpatronen verdient derhalve de voorkeur. Aangezien het ongewenst is nog meer zink in het milieu te brengen, is in elk geval met dit besluit ook het gebruik van zinkhagelpatronen verboden.

De PAK's in de kleiduiven worden gebruikt als bindmiddel. Zij vormen een groep van enige honderden organische verbindingen, opgebouwd uit twee of meer benzeenringen. Een belangrijk deel van deze verbindingen is kankerverwekkend.

Loodhagelpatronen

Op de Nederlandse schietbanen wordt circa 200 ton lood per jaar verschoten. Dit is ruim 40% van de totale loodemissie naar de Nederlandse bodem.

Hoewel de uitloogsnelheid van lood relatief klein is, heeft onderzoek aangetoond dat wel degelijk oplossing plaatsvindt. In de meeste gevallen wordt dit uitgeloogde lood vervolgens vastgelegd in de bovenste vijf tot tien centimeter van de bodem.

Soms treedt migratie naar het grondwater op, waardoor de verontreiniging zich tot ver buiten het schietterrein kan verspreiden.

Overigens bevat loodhagel naast lood ook kleine hoeveelheden andere zware metalen, zoals antimoon, tin en arseen en soms ook nikkel, zilver en koper.

Sinds 1 januari 2001 zijn de internationale wedstrijdreglementen voor het kleiduivenschieten aangepast, waardoor het niet langer verplicht is te schieten met loodhagelpatronen. Tot een verbod op het gebruik van loodhagelpatronen is het echter niet gekomen. De verwachting is derhalve, dat – gezien de ballistische eigenschappen van lood – de topsporters in internationaal verband lood zullen blijven gebruiken.

Overigens zij erop gewezen, dat staalhagel meer ricocheert dan lood. Naar de te nemen veiligheidsmaatregelen is – in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie – onderzoek uitgevoerd. Op de resultaten van dit onderzoek wordt in de onderdelen 6.2 en 7 van deze nota van toelichting ingegaan.

Zinkhagelpatronen

In 1998 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over zink1. De Gezondheidsraad meent dat bij een ongewijzigd emissiebeleid het zinkgehalte in het milieu verder zal toenemen, met als mogelijk gevolg een verdere aantasting van ecosystemen. Dit geldt temeer gelet op de zeer lange verblijftijd van zink in het milieu en op de, door het diffuse en grootschalige karakter van de toevoer van zink aan ecosystemen, beperkte mogelijkheden voor ecologisch herstel. Hoewel geen kwantitatieve gegevens geleverd kunnen worden voor een onderbouwing van het zinkbeleid, meent de Gezondheidsraad dat voornoemde conclusies een stringent emissiebeleid legitimeren. Omdat het gebruik maken van zinkhagelpatronen gepaard gaat met zinkemissies naar de bodem kan toepassing van zink in munitie ten behoeve van het schieten op kleiduivenschietbanen niet worden toegestaan.

Kleiduiven

Hoewel in de Van Dale een kleiduif wordt omschreven als een schijf van gebakken klei die, in de lucht geschoten, dient als doel bij schietoefeningen, bestaan kleiduiven veelal uit bitumen en zand, bedekt met verf. Er worden ten minste 7,5 miljoen kleiduiven per jaar gebruikt. Dit levert een verontreiniging op van ruim 1,1 ton PAK's per jaar.

Er bestaan reeds alternatieven, die niet alleen technisch voldoen (b.v. niet verbrokkelen als ze langere tijd in de gooimachine zitten en goed «vliegen») maar ook betaalbaar zijn. Deze zogenaamde «ecoduiven» worden onder meer geproduceerd in Duitsland, Frankrijk en Engeland en bestaan uit een mengsel van zand, klei en een niet-bitumineus bindmiddel. In verband met de afspraken die in Duitsland zijn gemaakt om geen kleiduiven te gebruiken met meer dan 30 mg/kg PAK's in het toegepaste bindmiddel, wordt deze waarde door deze producenten gegarandeerd. Overigens wordt hierbij uitgegaan van de in Duitsland gehanteerde 16-PAK; de in Nederland gebruikte PAK-10 VROM komt overeen met circa 70% van deze waarde. Een kleiduif bevat circa 30% bindmiddel, zodat de gegarandeerde waarde in elk geval niet boven de 10 mg/kg PAK-10 VROM zal uitkomen. In de praktijk blijkt uit monsterneming en analyse dat waarden beneden de 2 mg/kg worden gehaald. De producenten streven zelf ook naar een verder terugbrengen van het PAK-gehalte.

Er is overigens ook geëxperimenteerd met kleiduiven, gefabriceerd van bevroren water, berkenschors, aardappelmeel en keramiek. Inmiddels zijn er ook echte «klei»duiven van gedroogde klei op de markt die na gebruik weer als klei worden opgenomen door de grond, maar (nog) niet aan alle technische eisen voor normaal gebruik voldoen.

Schietbanen

Er zijn thans vele tientallen tot zelfs enkele honderden schietbanen al dan niet regelmatig in gebruik. Hiervan worden er 27 bedrijfsmatig geëxploiteerd, waarvan er 25 zijn aangesloten bij de Nederlandse Bond van Schietbaanhouders. Van de banen wordt gebruik gemaakt door circa 220 000 schutters, waarvan er 30 000 tot 40 000 regelmatig kleiduivenschieten.

De bodem van de kleiduivenschietterreinen is zwaar verontreinigd met PAK's, zware metalen, enzovoort. Sanering van deze bodems zal moeten plaatsvinden op grond van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. Provincies en gemeenten zijn hiervoor de bevoegde gezagen. Hoewel sanering in principe zou kunnen plaatsvinden volgens de zogenaamde IBC-criteria, is het uiteraard aan te bevelen – met het oog op een bestemmingswijziging in de toekomst – over te gaan tot volledige verwijdering van de verontreinigde grond.

2. Inhoud van het besluit

Het besluit behelst een verbod op het tijdens het kleiduivenschieten voorhanden hebben en het gebruik van lood- en zinkhagelpatronen en van kleiduiven, die meer dan bepaalde concentraties gevaarlijke stoffen bevatten.

3. Relatie met andere Nederlandse regelgeving

3.1. Wet bodembescherming

Artikel 13 van de Wet bodembescherming (WBB) bevat een zorgplichtbepaling. Deze houdt in, dat degene, die op of in de bodem bepaalde handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, de plicht heeft om alle redelijkerwijs te vergen maatregelen te treffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Daarbij kan het ook gaan om handelingen die plaatsvinden op kleiduivenschietbanen. Als de bodem bij zo'n handeling toch wordt verontreinigd, rust op degene die de handeling heeft verricht een saneringsplicht, dan wel de plicht de aantasting en directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

De zorgplicht heeft overigens geen betrekking op verontreiniging van de bodem die zich heeft voorgedaan voor de inwerkingtreding van de WBB op 1 januari 1987, zoals dat vaak het geval is bij de betreffende schietbanen. In de praktijk zal het uiteraard moeilijk zijn vast te stellen welk deel van de verontreiniging vanaf dat moment is ontstaan en welk deel daarvoor.

Overigens zou op basis van deze zorgplichtbepaling kunnen worden gesteld, dat het schieten op PAK-houdende kleiduiven, al dan niet met lood- en zinkhagelpatronen, zonder onmiddellijke maatregelen om bodemverontreiniging te voorkomen, al geruime tijd niet meer is toegestaan. Aangezien bij de controle op de naleving daarvan echter niet alleen geconstateerd moet worden, dat iemand de voorwerpen op of in de bodem brengt, maar ook dat die persoon deze voorwerpen daar laat, is handhaving van deze bepaling bij de onderhavige activiteiten nagenoeg ondoenlijk.

3.2. Algemeen plaatselijke verordeningen

Op het schieten buiten inrichtingen zijn thans veelal de Algemeen plaatselijke verordeningen (APV's), gebaseerd op artikel 149 juncto artikel 121 van de Gemeentewet van toepassing. Daarin kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de verontreiniging van de bodem, voor zover deze regels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Een voorschrift van een voor het kleiduivenschieten relevante bepaling is opgenomen in artikel 4.4.1 van een model van de APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarin wordt een verbod voorgesteld een stof die, of voorwerp dat aanleiding kan geven tot verontreiniging van de weg of tot nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem te werpen of te laten vallen. Van dit verbod kunnen burgemeester en wethouders dan ontheffing verlenen.

3.3. Afvalstoffenregelgeving

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer (WM) verbiedt het zich van afvalstoffen ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. Van dit verbod kan op basis van het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling worden verleend voor categorieën van gevallen. Het kleiduivenschieten is niet opgenomen in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Ook hier geldt echter het handhavingsprobleem als omschreven in paragraaf 3.1.

3.4. Circulaire traditioneel schieten

Het zogenaamde traditioneel schieten is, voor zover dat op nader aan te wijzen schietbanen geschiedt, buiten de werking van dit besluit gelaten. Doordat hierbij niet op bewegende doelen wordt geschoten, zijn gemakkelijker maatregelen te treffen om milieuverontreiniging te voorkomen. Op basis van bovengenoemde circulaire van 1 april 1999, nr. DGM/SVS/98125.504, dienen bij alle vormen van traditioneel schieten de kogels te worden opgevangen of te worden ingezameld met behulp van een metaaldetector, zodat geen belasting van de bodem plaatsvindt.

3.5. Jachtregelgeving

Het gebruik in de jacht van hagelpatronen die metallisch lood bevatten is reeds een aantal jaren verboden op grond van de Flora- en faunawet. Aangezien bij de jacht een meer diffuse verspreiding van hagel plaatsvindt dan het geval is op schietbanen, zal nog nader worden onderzocht of de concentraties in de natuur door het gebruik bij de jacht aanleiding geven zinkhagelpatronen ook in dat kader te verbieden.

4. Effecten voor het bedrijfsleven

De Nederlandse markt voor kleiduiven en hagelpatronen vormt een bijna te verwaarlozen deel van de wereldmarkt. Aangezien voldoende alternatieven voor lood- en zinkhagelpatronen en voor de kleiduiven voorhanden zijn, kan verwacht worden dat de effecten voor producenten en importeurs gering zijn.

Voor kleiduivenschietbanen en organisatoren van evenementen waarop het kleiduivenschieten wordt beoefend zal met name de hogere aanschafprijs van de alternatieve kleiduiven en hagelpatronen tot hogere kosten leiden, die ten laste komen van degenen die deze sport beoefenen.

5. Wetgevingstoets en handhaafbaarheid

Er worden door dit besluit noch nieuwe organen, noch nieuwe bestuursinstrumenten in het leven geroepen.

Op de gevolgen voor het bedrijfsleven is hierboven reeds ingegaan. Voor burgers – anders dan kleiduivenschieters – en non-profit instellingen vloeien uit dit besluit geen lasten voort.

Overtreding van het bij of krachtens dit besluit bepaalde is strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten. Opsporing in het kader van de strafrechtelijke handhaving zal met name geschieden door de VROM-inspectie.

Op grond van artikel 64 van de Wet milieugevaarlijke stoffen zal de bestuurlijke handhaving van dit besluit eveneens veelal plaatsvinden door de VROM-inspectie. Daarnaast heeft de gemeente een handhavende taak voor de voorschriften die gelden voor de kleiduivenschietbanen waar zij vergunningverlenend gezag is. De handhaving van dit besluit kan in dat kader worden meegenomen.

6. Europeesrechtelijke aspecten

6.1. Vrij verkeer van goederen

In Europees kader zijn geen eisen gesteld aan het gebruik van lood en zink in hagelpatronen, evenmin als aan het PAK-gehalte van kleiduiven. Derhalve kan nationale regelgeving tot stand worden gebracht binnen de door het EG-verdrag gestelde grenzen. Van belang is met name artikel 28, dat onder meer maatregelen met gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verbiedt. Het onderhavige besluit is een maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 28 van het EG-verdrag. De gevolgen voor de internationale handel zullen zeer beperkt zijn, niet alleen omdat Nederland een relatief zeer geringe markt voor deze producten is, maar bovendien omdat voldoende alternatieve producten wel zijn toegestaan. Bovendien wordt uitsluitend het schieten met lood- en zinkhagelpatronen op kleiduiven verboden.

Bij afwezigheid van een EG-regeling acht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een nationale maatregel met het verbod van artikel 28 van het EG-verdrag verenigbaar, ondanks een mogelijk handelsbelemmerend effect van die maatregel, indien daarmee belangen worden beschermd die voorrang behoren te krijgen op de eisen van het vrije goederenverkeer. Daarvoor moeten die belangen van voldoende gewicht zijn. Voorwaarde is verder dat de regeling geen onderscheid maakt tussen nationale en ingevoerde producten, en dat de regeling voor de behartiging van de betrokken belangen noodzakelijk is en niet onevenredig belastend (HvJEG 20 februari 1979, 120/78, Cassis de Dijon, Jur. 1979, p. 649). In het Deense-flessenarrest (HvJEG 20 september 1988, 302/86, Jur. 1988, p. 4607) heeft het Hof gesteld dat het milieubelang van voldoende gewicht kan zijn om voorrang te krijgen op het vrije verkeer van goederen.

Toetsing aan deze criteria leidt tot de conclusie, dat dit besluit geen verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking behelst, aangezien dit besluit van toepassing is op het gebruik van lood- en zinkhagelpatronen en PAK-houdende kleiduiven, zonder onderscheid naar land van herkomst, het belang van de bescherming van het milieu (het ontstaan van ernstige bodemverontreiniging) dient, in het licht van deze doelstelling noodzakelijk is en niet valt in te zien hoe deze doelstelling op een nog minder handelsbelemmerende wijze bereikt kan worden.

Overigens is in Denemarken begonnen met het gefaseerd, vanaf 1 maart 2001, invoeren van een totaalverbod op lood.

6.2. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 21 september 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het ontwerpbesluit is geregistreerd onder nummer: 2001/393/NL.

De reactie van de Oostenrijkse regering is instemmend ten aanzien van zowel het maximale gehalte aan PAK's in kleiduiven als het terugdringen van de hoeveelheid lood in het milieu.

De Europese Commissie heeft gevraagd naar de reden van een verbod op zinkhagel aangezien de risicobeoordeling voor zink nog niet is afgerond. Ook de Duitse regering heeft vragen gesteld over het verbod op zinkhagelpatronen. Meer in het bijzonder stelt de Duitse regering dat het gebruik van zinkhagelpatronen beter is dan ijzer- of staalhagelpatronen, vanwege het niet beschadigd worden van de geweerloop van de wapens en omdat er geen gevaar is voor het terugkaatsen. Elke hagelsoort heeft voor- en nadelen, maar ijzer- en staalhagel zijn een goed alternatief voor lood- en zinkhagel. Zo is de prijs van zinkhagel hoger en heeft zink minder goede ballistische eigenschappen dan ijzer- en staalhagel. Nadeel van ijzer ten opzichte van zink is een grotere kans op terugkaatsing. Het veiligheidsrisico dat daardoor ontstaat valt echter te beperken tot een aanvaardbaar niveau door het treffen van maatregelen, zoals het in acht nemen van een veilige afstand tussen schutters en omstanders, het afdekken van harde materialen en het dragen van een beschermende bril tijdens het schieten.

De Duitse regering stelt vervolgens dat zink in ionische vorm een essentieel element is voor de voeding en in lage concentraties geen acute toxische werking heeft. Dit klopt, maar bij hoge concentraties is zink wel schadelijk. Een hoog zinkgehalte in de bodem leidt tot verminderde koperopname van planten en kan een lagere gewasopbrengst in de landbouw tot gevolg hebben. De huidige concentraties van zink in de bodem liggen ruim boven de in 2010 te bereiken streefwaarde.

Er is in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) een aantal studies1verricht waarbij een vergelijking is gemaakt tussen lood en alternatieven daarvoor (zink, tin, nikkel, ijzer e.d.) met betrekking tot onder andere ecotoxiciteit. Belangrijke conclusies zijn:

– wat betreft aquatische toxiciteit scoort ijzer het gunstigst;

– zink en lood zijn nagenoeg gelijk wat betreft aquatische en terrestrische toxiciteit;

– voor vogels is ijzer veel minder toxisch dan lood en zink. Het inslikken van lood en zink kan bij vogels leiden tot acute toxiciteit. Daarom verdienen ijzerhagel en staalhagel milieuhygiënisch bezien duidelijk de voorkeur boven lood en zink.

Een derde punt van de Duitse regering is dat gebruik van zinkhagel op schietbanen leidt tot een minimale verspreiding in de bodem en er dus geen onaanvaardbare effecten optreden. Gesteld wordt dat de corrosiesnelheid van zink in de bodem minder groot is dan die van lood. Hierbij moet dan wel worden aangetekend dat zink in water een hogere oplosbaarheid heeft dan lood. De door Duitsland genoemde achtergrondwaarde voor zink in de bodem van 1000 mg/kg voor onbelaste gebieden is een extreem hoog gehalte dat in Nederland in «normale» bodemtypen niet voorkomt. De Duitse opvatting dat er sprake is van minimale verspreiding in de bodem wordt derhalve niet gedeeld.

Massaal overschakelen van lood- op zinkhagel bij het schieten op kleiduiven zal in de toekomst lokaal tot zeer hoge zinkgehalten in de bodem leiden met effecten op bodemorganismen en microbiële processen. De betreffende emissie van zink zal dan 100 tot 200 ton zink per jaar zijn. Ter vergelijking: in de bodem van schietterreinen zijn loodgehalten van 10 000–100 000 mg/kg droge stof gevonden en zelfs hoger.

Het ontwerpbesluit is voorts gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Het ontwerpbesluit is geregistreerd onder nummer G/TBT/N/NLD/33. Naar aanleiding van deze melding zijn geen zienswijzen ontvangen.

7. Reacties naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit is, conform artikel 61, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, bekendgemaakt in de Staatscourant (Stcrt. 2001, 177). Tevens is het ontwerpbesluit aan de Staten-Generaal gezonden. Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn zienswijzen ontvangen van Kleiduivenschietvereniging De Snip, Parcours de Chasse Vereniging Nederland (PCVN), Nederlandse Bond van Schietbaanhouders (NBvS), Nederlands Instituut voor de Schietsport (NISP), Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), Nederlandse Zwartkruit Federatie (NZF), Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF), Lireko en het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHB).

Hierna wordt ingegaan op de voorstellen van de inzenders om de tekst van het besluit of de toelichting aan te passen.

Kleiduivenschietvereniging de Snip vroeg om tot nader order met loodhagel te mogen blijven schieten, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen tussen schutters die wel en die niet met loodpatronen mogen schieten bij internationale wedstrijden. Hiertoe is geen aanleiding, omdat een uitzondering op het verbod tot schieten met loodhagel alleen wordt gemaakt voor topschutters. Verwacht mag worden dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) die een voordracht doet voor de aan te wijzen topschutters, de eventuele topschutters van deze schietvereniging niet over het hoofd zal zien. Bij wedstrijden in Nederland zal de organiserende vereniging kunnen bepalen dat niet met loodhagelpatronen mag worden geschoten (dit geldt dan ook voor buitenlanders die deelnemen), zodat er geen oneerlijke concurrentie is.

Naar aanleiding van de reactie van De Snip over het grotere ricochetgevaar van staalhagel kan worden opgemerkt dat staalhagel inderdaad meer ricocheert dan loodhagel, aangezien staalhagel circa vijf maal zo hard is. Zoals eerder in deze nota van toelichting is aangegeven, is door TNO onderzoek uitgevoerd naar de maatregelen die getroffen dienen te worden om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken1. De KNSA heeft voor de aangesloten leden een handzame samenvatting van de resultaten van het TNO-onderzoek gemaakt op basis waarvan de leden zelf een risicoanalyse kunnen maken en een plan van aanpak kunnen opstellen voor de te treffen maatregelen op schietbanen. Aangezien de meeste leden van de KNSA een eigen schietbaan exploiteren, wordt daardoor het veiligheidsrisico voldoende ingeperkt. Commerciële exploitanten van andere schietbanen zullen door de KNSA worden geïnformeerd over de te treffen maatregelen.

De PCVN en de NBvS hebben gewezen op de onvolledigheid van de definitie van «kleiduiven». De definitie in het besluit is aangepast. Ook noemden zij de rechtsongelijkheid in verband met het bestaan van meer schuttersorganisaties dan de KNSA. De leden hiervan doen ook mee aan internationale wedstrijden, op disciplines die niet bij de KNSA worden beoefend. Zij vonden het wenselijk dat ook topsporters die niet bij de KNSA zijn aangesloten met loodhagel kunnen blijven oefenen. VWS richt zich in deze uitsluitend op de bescherming van het belang van de Olympische takken van sport.

De drie Olympische disciplines met betrekking tot kleiduivenschieten worden uitsluitend beoefend in KNSA-verband. De Minister van VROM kan na overleg met de Minister van VWS en de KNSA voor elk van deze drie disciplines de sporters aanwijzen die de grootste kans hebben op deelname aan de Olympische Spelen in 2004 en 2008. Derhalve was er geen noodzaak om het ontwerpbesluit op dit punt aan te passen. Naar de mening van VWS is «Parcours de Chasse» en «Compak sporting» geen olympische tak van sport en is het derhalve niet nodig om voor schutters van de PCVN een uitzondering te maken. Voor de niet-topschutters van KNSA en PCVN zullen de condities voor het deelnemen aan trainingen en classificatiewedstrijden gelijk zijn, namelijk een verbod op schieten met lood- of zinkhagelpatronen.

De opmerking van de PCVN en de NBvS over de betekenis van het gelegenheid geven in artikel 2, eerste lid van het ontwerpbesluit, heeft ertoe geleid dat een nadere uitleg is gegeven in de artikelsgewijze toelichting.

De NBvS en de PCVN misten in de nota van toelichting de melding, dat voorafgaand aan de totstandbrenging van het ontwerpbesluit, overleg met hen heeft plaatsgevonden. Zij menen dat dit het draagvlak voor uitvoering van het besluit kan vergroten. Aangezien voorafgaand overleg met betrokken (branche)organisaties in Nederland in bijna alle situaties de standaardprocedure is voor het stellen van wettelijke regels, is hier geen melding van gemaakt. Op deze plaats kan zeer zeker waardering voor de overlegpartners en hun inzet worden uitgesproken en kan benadrukt worden dat de norm voor PAK's in kleiduiven is gesteld met instemming van alle partijen.

De opmerking van de PCVN en de NBvS dat in het gevoerde overleg niet is gesproken over zink is juist. Maar men heeft de mogelijkheid gehad om te reageren op het ontwerpbesluit. Een verbod op zinkhagelpatronen is toegevoegd om een massaal overschakelen van lood op zink te voorkomen. Aanleiding hiertoe was het advies van de Gezondheids-raad (zie elders in deze toelichting). Dit is tevens een antwoord op de reactie van het NISP dat een verbod op het gebruik van zinkhagelpatronen overbodig is, omdat die niet worden gebruikt.

Lireko vond dat het PAK-gehalte van de kleiduiven niet 10 mg/kg drogestof zou moeten zijn, maar 1 mg/kg droge stof. Maar de technische ontwikkelingen zijn nog niet van dien aard dat een eis van 1mg/kg droge stof haalbaar is. Het ministerie zal de technische ontwikkelingen op dit terrein te blijven volgen en op basis daarvan te bezien of op termijn de limiet voor het PAK-gehalte kan worden verlaagd.

Het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam heeft gemeld gestart te zijn met een onderzoek naar de effecten van grote hoeveelheden ijzer op diverse andere metallurgische verbindingen in de grond en de effecten daarvan op de omgeving. Gevraagd is om met de voorbereiding van het besluit te wachten totdat bedoeld onderzoek gereed is. Ondanks het tweemaal rappelleren heeft VROM geen rapport ontvangen, waaruit geconcludeerd is dat er geen rapport bestaat.

De KNSA heeft verzocht om een gezamenlijke voordracht van VROM en de KNSA wat betreft de aanwijzing van de drie schietbanen die ontheffing krijgen. Zo'n gezamenlijke voordracht is wettelijk gezien niet mogelijk. De KNSA – ondersteund door het NOC*NSF – heeft voorts grote bezwaren tegen een maximale hoeveelheid te schieten lood per baan en het opruimen van het lood na het schieten. Vanwege de aangevoerde praktische problemen en de moeilijke handhaafbaarheid is besloten deze twee voorwaarden te laten vallen.

De NZF merkte op, dat het schieten met antieke en replicawapens uitsluitend mogelijk is met loodhagelpatronen onder meer vanwege de veiligheid en de reglementen van de MLAIC, de betreffende internationale sportorganisatie. Staalhagel kan inderdaad niet gebruikt worden in antieke wapens en in «echte» replicawapens, waarvan ook het binnenwerk niet afwijkend van de antieke wapens is uitgevoerd. Daarom is besloten hier rekening mee te houden, omdat anders deze tak van sport niet meer kan worden beoefend in Nederland. Dat geldt niet voor de andere vormen van kleiduiven schieten. De NZF heeft zo de gelegenheid om vòòr 31 december 2008 een alternatief te vinden.

Het NISP besteedt voorts in zijn reactie uitgebreid aandacht aan mogelijke effecten op het milieu van het gebruik van zinkhagelpatronen voor de jacht, maar dat doet niet terzake voor dit besluit.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 is een ruime definitie opgenomen van kleiduiven, om te voorkomen dat vergelijkbare producten onder een andere naam op de markt worden gebracht.

Artikel 2

Met «gelegenheid geven» in het eerste lid wordt bedoeld dat de schietbaanhouder datgene doet dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, namelijk bij geconstateerde overtreding de schutter attenderen op het verbod en – indien nodig – het verder gebruik maken van de schietbaan door de betreffende schutter niet toestaan.

Het verbod in het tweede lid tot het voorhanden hebben van lood- en zinkhagelpatronen geldt ook wanneer er op het betreffende moment door anderen wordt geschoten. Dat wil zeggen dat men geen loodhagelpatronen bij zich mag hebben, ook zonder het oogmerk te hebben ze te gebruiken.

Om de topsport en gebruikers van antieke geweren de gelegenheid te geven zich aan dit verbod aan te passen voorziet het derde lid in een overgangsmaatregel in de vorm van een tijdelijke uitzondering voor door de minister van VROM na overleg met de Minister van VWS aangewezen topsporters en voor gebruikers van antieke geweren en replica's daarvan. Hoewel intussen in internationaal verband is besloten dat het schieten met loodhagel niet meer verplicht is, blijkt dat de praktijk van de wedstrijdsport enige tijd nodig heeft om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. De termijn daarvoor is tot uiterlijk de Olympische Spelen in 2008, maar zal worden ingekort zodra praktijkontwikkelingen dat mogelijk maken. Ook gebruikers van antieke geweren en replica's daarvan krijgen de tijd om alternatieve munitie te vinden. Overigens geldt de uitzondering alleen voor het schieten op bepaalde door de minister van VROM na overleg met de Minister van VWS aangewezen schietbanen.

De schietbaanhouders die voornoemde ontheffing krijgen, zullen zich moeten houden aan een strikt beheersregime, immobilisatie van de grond, het op peil houden van de zuurgraad van de bodem, en het extern monitoren van de beheersmaatregelen en de effecten ervan.

Onder de term «geweren» in het derde lid, vallen tevens karabijnen. Met systeem wordt bedoeld loop met staartstuk waarin zich een (kruit)kamer bevindt of een loop met bascule en een (kruit)kamer.

Artikel 3

Er is voor gekozen om de milieugevaarlijke stoffen bij ministeriële regeling aan te wijzen omdat een opsomming niet volledig kan zijn en omdat een aanvulling bij regeling, in tegenstelling tot bij besluit, binnen een korte termijn kan worden gerealiseerd. Voor de bepaling of kleiduiven zijn toegestaan, wordt in die ministeriële regeling aangesloten bij de streefwaarden, genoemd in de Circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering. Thans zijn dit – voorzover relevant in verband met de samenstelling van de thans meest gebruikte kleiduiven – de volgende waarden, uitgedrukt als de concentratie in een standaardbodem (10% organisch stof en 25% lutum):

 mg/kg droge stof
arseen:29
barium:160
cadmium:0,8
chroom:100
kobalt:9
koper:36
kwik:0,3
lood:85
molybdeen:3
nikkel:35
zink:140

In deze circulaire is voor de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) de waarde 1 mg/kg droge stof opgenomen. Aangezien er op dit moment echter nog weinig of zelfs geen kleiduiven verkrijgbaar zijn, die voldoen aan de daaraan te stellen technische eisen en die voor wat betreft de PAK-concentratie voldoen aan de waarde, gesteld in de genoemde circulaire, en het niet de bedoeling is het kleiduivenschieten onmogelijk te maken, wordt de waarde voor PAK's in de ministeriële regeling voorlopig op 10 mg/kg gesteld.

Bij de PAK's moet het gehalte van de zogenaamde PAK-10 VROM worden vastgesteld. Dit is de som van anthraceen, benzo[a]anthraceen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, chryseen, phenanthreen, fluorantheen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, naftaleen en benzo[ghi]peryleen.

Ook voor de meetvoorschriften wordt aangesloten bij eerdergenoemde circulaire.

Artikel 4

Aangezien in het kleine Nederlandse afzetgebied voor benodigdheden voor het kleiduivenschieten de importeurs, handelaars en schietbaanhouders grotere voorraden – soms voor anderhalf jaar – moeten aanleggen, dient hun een redelijke «uitverkooptermijn» te worden gegund. Overleg met de brancheorganisaties heeft geleerd, dat deze termijn op zes maanden na plaatsing in het Staatsblad kan worden gesteld.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Mileubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 2004, nr. 131.

XNoot
1

Advies nr. 1997/34, Rijswijk, 4 februari 1998.

XNoot
1

– H. Booy e.a. «Alternatieven onder schot. Een vergelijking tussen bismut, ijzer, zink en lood bij jacht en sportvisserij», RIVM 1993 en

– De Straat Milieu-adviseurs B.V. «Beperking van de milieubelasting bij kleiduivenschieten», 1996.

XNoot
1

Het TNO-onderzoek ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Parnassusplein 5, 2511 VX Den Haag.

Naar boven