Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2004, 229 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2004, 229 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 20 november 2003 nr. P/2003007199;
Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet, alsmede artikel 12 van de Militaire ambtenarenwet 1931;
De Raad van State gehoord (advies van 2 maart 2004 nr. WO7.03.0495/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 7 april 2004 nr. P/2004001777;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 32 wordt na het twaalfde lid een dertiende lid toegevoegd, dat komt te luiden:
13. De ambtenaar heeft geen aanspraak op vakantie, indien artikel 61a, tweede lid, onderdeel g, van toepassing is.
In artikel 46a, tweede lid, worden de woorden «het Landelijk instituut sociale verzekeringen» vervangen door: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI.
In artikel 46b, tweede lid, worden de woorden «het Landelijk instituut sociale verzekeringen» vervangen door: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI.
Artikel 54a komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO;
b. Arbo-dienst: deskundige dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
c. beroepsziekte: ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
d. bedrijfsongeval: ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
e. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO;
f. herplaatsingtoelage: herplaatsingtoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP;
g. invaliditeitspensioen: invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP;
h. medisch advies: advies van de Arbo-dienst dat ten aanzien van de ambtenaar is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
i. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI;
j. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en de bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
k. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de stichting pensioenfonds ABP;
l. Wet-SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
m. WW: Werkloosheidswet;
n. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
o. ZW: Ziektewet;
p. werknemersverzekering: WAO, ZW, dan wel WW;
q. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW.
In de artikelen 55, derde lid, 56, eerste, tweede, en vijfde lid, 57, tweede lid, 59, vijfde lid, en 61a, tweede lid, onderdelen a, en d tot en met f, en vierde lid, wordt «bedrijfsgeneeskundige dienst» telkens vervangen door: Arbo-dienst.
Artikel 56, zesde lid, komt als volgt te luiden:
6. Indien het medisch advies daartoe aanleiding geeft, verzoekt het bevoegd gezag het UWV de ambtenaar in aanmerking te brengen voor maatregelen of voorzieningen als bedoeld in het vijfde lid onderdeel b.
Artikel 57, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Het medisch advies wordt zo spoedig mogelijk door die dienst aan de ambtenaar en aan het bevoegd gezag medegedeeld.
Artikel 58 komt als volgt te luiden:
1. Het bevoegd gezag is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat zijn arbeid niet meer kan worden verricht en binnen het gezagsbereik van Onze Minister geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert het bevoegd gezag naar bij ministeriële regeling te stellen regels, de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid buiten het gezagsbereik van Onze Minister.
2. Uit hoofde van de verplichting bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid van de WAO. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift wordt vervangen door:
Enkele bijzonder verplichtingen bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, is verplicht:
a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door dat gezag of die deskundige getroffen maatregelen om hem instaat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten;
b. mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;
c. gedurende het eerste jaar dat hij ongeschikt is een hem aangeboden betrekking te aanvaarden, indien sprake is van passende arbeid.
3. In het derde lid wordt « als bedoeld in artikel 54a, onderdeel l » geschrapt.
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid komt onderdeel b te luiden:
b. indien zijn ongeschiktheid om zijn arbeid te verrichten, het gevolg is van een door hem opgelopen beroepsziekte, dan wel een hem overkomen bedrijfsongeval;
2. In het zesde lid komt de tweede volzin te luiden: Het bevoegd gezag neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na ingewonnen medisch advies.
In artikel 61a, tweede lid, worden na onderdeel f zes onderdelen toegevoegd die komen te luiden:
g. zonder deugdelijke grond weigert gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan door dat gezag of die deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;
h. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;
i. zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;
j. voor de betaling van de bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;
k. niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
l. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 64, eerste lid, komt te luiden:
1. In geval van een door de ambtenaar opgelopen beroepsziekte of een hem overkomen bedrijfsongeval worden de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het tot verlening der vergoeding bevoegde gezag noodzakelijk gemaakte kosten voor geneeskundige behandeling of verzorging aan hem vergoed.
Artikel 65, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens een door hem opgelopen beroepsziekte of een hem overkomen bedrijfsongeval, wordt een aanvullende uitkering verleend.
Artikel 74 komt te luiden: De ambtenaar die door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is verplicht, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, daarvan mededeling te doen.
In de artikelen 89, eerste en tweede lid, en 119, vierde lid, wordt «bedrijfsgeneeskundige dienst» vervangen door: Arbo-dienst bedoeld in artikel 54a, onderdeel b.
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt het zinsdeel «Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:» vervangen door: Behoudens voor de toepassing van artikel 123a kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f. slechts plaatsvinden indien:
2. Onder vernummering van het vijfde tot en met elfde lid tot zesde tot en met twaalfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd luidende:
5. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens ziekte die haar oorsprong vindt in de zwangerschap of bevalling, in geval deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en gedurende en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.
3. Het vernummerde zesde lid komt te luiden:
6. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien:
a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
b. zij worden onderbroken door afwezigheid tijdens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van het bevallingsverlof, dan wel;
c. een onder b. bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
4. In het vernummerde zevende lid wordt het zinsdeel «door de met de uitvoering van de WAO belaste instelling aangewezen arts.» vervangen door: daartoe door de UWV, bedoeld in artikel 54a, onderdeel i, die de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen uitvoert ten aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.
5. In het vernummerde achtste, negende en elfde lid wordt voor het zesde lid telkens gelezen: het zevende lid.
6. In het vernummerde tiende lid wordt achtereenvolgens in de eerste en de tweede volzin voor het achtste lid en het vijfde lid gelezen: het negende lid en het zesde lid.
Artikel 123 komt te luiden:
Indien aan de ambtenaar gedurende de tijd, dat hij recht heeft op wachtgeld, daaronder mede begrepen herplaatsingswachtgeld of een uitkering op grond van artikel 18, zesde lid van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie, een voor hem passend geachte betrekking is aangeboden en die betrekking binnen een periode van uiterlijk één jaar nadat hij haar is gaan vervullen, niet passend voor hem blijkt te zijn, kan hem binnen die periode op zijn aanvraag eervol ontslag uit die betrekking worden verleend, welk ontslag ten aanzien van zijn aanspraken op dat wachtgeld of die uitkering wordt aangemerkt als niet door eigen toedoen te zijn verleend.
Na artikel 123 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, kan, in afwijking van artikel 121, derde lid, onderdeel a, ontslag worden verleend, indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel j, te verrichten,
b. passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel j, te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt, dan wel
c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71 a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het bevoegd gezag een hierop betrekking hebbend advies van de UWV, bedoeld in artikel 54a, onderdeel i, in en neemt dit mede in beschouwing.
Het Algemeen militair ambtenarenreglement2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 70 wordt na het vierde lid een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. De militair heeft geen aanspraak op vakantieverlof indien artikel 17, vijfde lid, onderdeel j van het Inkomstenbesluit militairen van toepassing is.
In artikel 75 wordt na het vijfde lid een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. De militair heeft geen aanspraak op vakantieverlof indien artikel 17, vijfde lid, onderdeel j van het Inkomstenbesluit militairen van toepassing is.
Hoofdstuk 9 komt te luiden:
Voor de toepassing van de artikelen 90a en 90b wordt verstaan onder:
a. militair in werkelijke dienst: de militair in werkelijke dienst bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, met inbegrip van de militair aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend;
b. gewezen militair: de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931, aan wie:
1°. op of na 1 januari 1999 ontslag is verleend als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b., van de Uitkeringswet gewezen militairen dan wel die met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, is ontslagen en ingevolge artikel 1 van de Wet van 1 oktober 1992, houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Uitkeringswet gewezen militairen alsmede wijziging van die wet (Stb. 573) een uitkering geniet ingevolge artikel 2 van de Uitkeringswet gewezen militairen;
2°. vóór 1 januari 1999 ontslag is verleend als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Uitkeringswet gewezen militairen dan wel met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, is ontslagen en ingevolge artikel 1 van de Wet van 1 oktober 1992, houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Uitkeringswet gewezen militairen alsmede wijziging van die wet (Stb. 573) een uitkering geniet ingevolge artikel 2 van de Uitkeringswet gewezen militairen, voor zover hij zich binnen twee jaar na 1 januari 1999 vrijwillig voor verzekering heeft aangemeld.
c. militair:
1°. de militair in werkelijke dienst;
2°. de gewezen militair.
d. gezinslid:
1°. de echtgenote van de militair, die niet van tafel en bed is gescheiden;
2°. de tot het gezin van de militair behorende kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt;
3°. de door de in artikel 90b genoemde rechtspersoon nader aan te wijzen tot het gezin van de militair behorende kinderen die de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, waarbij de nadere aanwijzing goedkeuring behoeft van Onze Minister.
1. De militair in werkelijke dienst is verzekerd voor geneeskundige verzorging aan de militair verleend door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst.
2. De gewezen militair is verzekerd voor door hem gemaakte kosten van geneeskundige verzorging, tenzij hij na dienstverlating schriftelijk aan de rechtspersoon bedoeld in artikel 90b te kennen heeft gegeven dat hij blijvend niet aan de verzekering wenst deel te nemen.
3. Bij ministeriële regeling wordt de omvang van de geneeskundige zorg vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling wordt de in verband met de verzekering verschuldigde premie vastgesteld overeenkomstig een daartoe strekkend voorstel van de in artikel 90b bedoelde rechtspersoon. De premie wordt ingehouden op de bezoldiging of uitkering van de militair, voor zover door Onze Minister niet in de premie wordt bijgedragen.
5. De militair heeft op grond van de in het eerste en tweede lid bedoelde verzekering op zijn verzoek aanspraak op vergoeding van door hem ten behoeve van zijn gezinsleden gemaakte kosten van geneeskundige verzorging bij de in artikel 90b bedoelde rechtspersoon.
6. Onze Minister draagt op bij ministeriële regeling te bepalen wijze bij in de in het vierde lid bedoelde premie. Onze Minister kan tevens bijdragen in de door de militair voor zijn gezinsleden verschuldigde wettelijke heffingen ter zake van ziektekostenverzekeringen.
7. Aan de verzekering kunnen geen aanspraken worden ontleend door of ten behoeve van:
a. de militair die niet doorlopend in werkelijke dienst is alsmede de met toepassing van artikel 11 tijdelijk aangestelde militair, indien hij naar verwachting voor een periode van minder dan 100 dagen aaneengesloten in werkelijke dienst zal verblijven en diens gezinsleden;
b. degene die tijdens een vredes- of humanitaire operatie in het buitenland plaatselijk is geworven en met toepassing van artikel 11 tijdelijk is aangesteld als militair, en diens gezinsleden;
c. het gezinslid van een militair dat uit eigen hoofde aanspraak heeft of geldend had kunnen maken op gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verzorging;
d. het gezinslid van een in werkelijke dienst verblijvende militair dat op grond van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet, verplicht verzekerd is.
8. De in het vierde lid bedoelde ministeriële regeling vormt geen onderwerp van overleg als bedoeld in artikel 3 van het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie.
1. Een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon is belast met de uitvoering van de in artikel 90a bedoelde verzekering.
2. De voorzitter en de overige leden van het bestuur van de rechtspersoon worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Wijzigingen in de statuten van de rechtspersoon worden ter goedkeuring voorgelegd aan Onze Minister.
4. De vaststelling van de omvang van de in artikel 90a, vijfde lid, bedoelde vergoedingen geschiedt door de rechtspersoon en behoeft goedkeuring van Onze Minister.
5. De rechtspersoon verstrekt Onze Minister informatie met betrekking tot de uitvoering van de verzekering, waaronder jaarlijks een jaarrekening die is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
6. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde aanwijzing intrekken, wanneer de rechtspersoon tekortschiet in de uitvoering van de verzekering dan wel de verplichtingen genoemd in dit artikel niet nakomt.
1. De militairen bedoeld in artikel 90a, zevende lid, onder a en b hebben, gedurende de periode dat zij in werkelijke dienst zijn, aanspraak op geneeskundige verzorging door of vanwege de militair geneeskundige diensten.
2. Gedurende de periode waarin zij in werkelijke dienst zijn hebben de in artikel 90a, zevende lid, onder a genoemde militairen aanspraak op een tegemoetkoming in de premie die zij voor zichzelf verschuldigd zijn voor een als burger vrijwillig of verplicht afgesloten ziektekostenverzekering.
3. De tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid bedraagt per dag van verblijf in werkelijke dienst 2/30 van de maandelijkse tegemoetkoming in de premie en in de wettelijke heffingen MOOZ en WTZ ingevolge het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie, dan wel indien betrokkene als burgerambtenaar in dienst is van het Ministerie van Defensie 1/30 van die tegemoetkoming.
De geneeskundige verzorging verleend door of vanwege de militair geneeskundige dienst omvat al de maatregelen, voorzieningen en geneeskundige verstrekkingen in het belang van de bescherming, het behoud, het herstel en de bevordering van de gezondheid van de militair alsmede in het belang van het behoud, het herstel en de bevordering van de geschiktheid van de militair voor de dienst.
De niet in werkelijke dienst verblijvende militair en de gewezen militair die lijden aan een ziekte of een gebrek, verband houdende met de uitoefening van de dienst, hebben ten aanzien van die ziekte of dat gebrek naar bij ministeriële regeling te stellen regels en voorwaarden aanspraak op geneeskundige verzorging tot het op grond van artikel 90a, derde lid vastgestelde maximum.
De militair in werkelijke dienst is verplicht de maatregelen in acht te nemen die door de minister worden voorgeschreven ter bescherming van de gezondheid van de militair of die van anderen, zulks onverminderd de wettelijke mogelijkheden ten aanzien van bepaalde maatregelen van die verplichting te worden ontheven.
1. De militair in werkelijke dienst die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is dienst te verrichten, is verplicht, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, daarvan kennis te geven aan zijn commandant en een (tand)arts te consulteren.
2. De in het vorige lid bedoelde militair kan op verzoek van zijn commandant door of vanwege de militair geneeskundige dienst aan een onderzoek worden onderworpen ter beantwoording van de vragen:
a. of, in welke mate en tot welk tijdstip er van die verhindering tot dienstverrichting sprake is;
b. of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn geschiktheid voor de dienst.
3. De militair in werkelijke dienst is in geval van ziekte verplicht zich te houden aan de voorschriften, hem door de behandelend (tand)arts gegeven, met dien verstande dat hij niet verplicht is zich te onderwerpen aan een ingreep van heelkundige aard of een andere kunstbewerking.
4. De militair in werkelijke dienst die zich onder behandeling heeft gesteld van een (tand)arts, niet behorende tot de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst, is verplicht hiervan kennis te geven aan deze dienst.
1. De commandant is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs mogelijk is, opdat de militair die in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte verhinderd is dienst te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat, dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen het gezagsbereik van Onze Minister geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de commandant, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, de inschakeling van de militair in voor hem passende arbeid buiten het gezagsbereik van Onze Minister.
2. Uit hoofde van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, stelt de commandant in overeenstemming met de militair of de gewezen militair een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de militair of de gewezen militair regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
3. Om te beoordelen of de militair gevolg geeft aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 94a wint de commandant een hierop betrekking hebbend advies in van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en neemt dit advies mede in beschouwing.
1. De militair die als gevolg van ziekte ongeschikt is dienst te verrichten, is verplicht tot :
a. gedurende het eerste jaar van zijn ziekte, het verrichten van hem opgedragen passende arbeid. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de militair is berekend, tenzij deze om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
b. gedurende het tweede jaar van zijn ziekte en daarna, het verrichten van hem opgedragen gangbare arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. De militair, bedoeld in het eerste lid, is verplicht tot het opvolgen van door de commandant of door een door deze aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en is verplicht mee te werken aan door hen getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de arbeid als bedoeld in het eerste lid te verrichten.
3. De militair, bedoeld in het eerste lid, is verplicht zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing wanneer de militair onder andere voorwaarden wordt verplicht tot het verrichten van dienst.
Zodra de verhindering tot dienstverrichting heeft opgehouden te bestaan, is de in werkelijke dienst verblijvende militair verplicht zich te wenden tot de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienstteneinde zo nodig een onderzoek te ondergaan ter beantwoording van de vraag of hij weer volledig geschikt kan worden geacht voor de uitoefening van de dienst.
De commandant kan in afwijking hiervan de aanwijzing geven dat betrokkene zich meldt bij de bedrijfsgeneeskundige dienst. Betrokkene is verplicht de dienst te hervatten, behoudens indien en voor zover door of vanwege vorenbedoelde geneeskundige dienst anders wordt bepaald.
1. De militair in werkelijke dienst die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken (Stb. 1928, 265) bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, mag de militair geen dienst verrichten en heeft hij geen toegang tot de plaats van zijn tewerkstelling dan met toestemming gegeven door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege deze dienst gegeven aanwijzingen, welke mede kunnen bestaan in een verbod om zich naar een eenheid of onderdeel van de krijgsmacht te begeven.
3. Indien een militair krachtens het tweede lid geen dienst mag verrichten, wordt hij voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht wegens ziekte verhinderd te zijn tot dienstverrichting.
1. De militair in werkelijke dienst kan worden verplicht zich periodiek te onderwerpen aan een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst.
2. Aan een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid zal in ieder geval worden onderworpen de militair die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van die werkzaamheden aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen.
De militair in werkelijke dienst kan worden verplicht zich te onderwerpen aan een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst, wanneer de bevelhebber dit noodzakelijk acht in verband met toelating tot een opleiding, plaatsing in een andere functie, plaatsing bij bepaalde onderdelen of in bepaalde gebieden, dan wel beëindiging van het verblijf in werkelijke dienst.
De militair in werkelijke dienst, van wie door zijn commandant op goede gronden wordt verondersteld dat zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid een beletsel vormt om naar behoren dienst te verrichten, kan, op verzoek van zijn commandant, worden onderworpen aan een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst.
1. Indien bij een onderzoek als bedoeld in de artikelen 97, 98, en 99 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke gesteldheid van de militair, dat zijn belangen of het dienstbelang zich tegen gehele of gedeeltelijke voortzetting van zijn werkzaamheden of diensten verzetten, wordt hij door zijn commandant geheel of gedeeltelijk van die werkzaamheden of diensten vrijgesteld. Alsdan kunnen hem door zijn commandant – in overleg met de betrokken militair geneeskundige dienst – passende andere werkzaamheden of diensten worden opgedragen.
2. Indien en voor zover een militair krachtens het vorige lid van de dienst is vrijgesteld van zijn normaliter te verrichten werkzaamheden of diensten en hem geen passende andere werkzaamheden of diensten zijn opgedragen, wordt hij voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht wegens ziekte verhinderd te zijn tot dienstverrichting.
Van het voornemen tot het instellen van een geneeskundig of tandheelkundig onderzoek als bedoeld in de artikelen 97, tweede lid, 98 en 99, wordt de militair door zijn commandant, onder vermelding van de redenen en van de desbetreffende bepaling van dit besluit, schriftelijk in kennis gesteld.
De militair in werkelijke dienst is verplicht medewerking te verlenen aan de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 93, tweede lid, 95, 97, 98 en 99.
De uitslag van een onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, alsmede in de artikelen 93, tweede lid, 95, 97, 98 en 99, wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de militair medegedeeld.
1. De militair die zich niet kan verenigen met de in artikel 103 bedoelde uitslag, kan, indien het een onderzoek als bedoeld in artikel 93, tweede lid, of artikel 95, betreft, binnen drie maal vierentwintig uren en, zo het een onderzoek als bedoeld in de artikelen 97, 98 en 99 betreft, binnen zes weken, nadat de uitslag te zijner kennis is gebracht, schriftelijk onder opgave van de redenen daartegen zijn bedenkingen kenbaar maken bij de bevelhebber. Het indienen van de bedenkingen heeft geen schorsende werking.
2. Behalve indien de bevelhebber, na overleg met de betrokken militair geneeskundige dienst, de bedenkingen van de militair reeds aanstonds voldoende gegrond acht, wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift, een hernieuwd geneeskundig of tandheelkundig onderzoek ingesteld.
3. Het hernieuwd onderzoek geschiedt door een (of meer) daartoe door de inspecteur van de betrokken militair geneeskundige dienst aangewezen deskundige(n) die niet aan het voorafgaande onderzoek heeft (hebben) deelgenomen. De uitslag van het hernieuwd onderzoek wordt de militair zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis gebracht.
1. De militair in werkelijke dienst, van wie op goede gronden wordt verondersteld dat hij blijvend ongeschikt is voor het vervullen van de dienst, kan, in opdracht van Onze Minister, worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld in het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 101 en 102 van overeenkomstige toepassing.
De titel en het opschrift van hoofdstuk 10: Hoofdstuk 10 Andere voorzieningen van materiële aard wordt geplaatst vóór artikel 106.
Artikel 106 komt te luiden:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
WAO: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
ZW: | Ziektewet |
WW: | Werkloosheidswet |
Werknemersverzekering: | WAO, ZW, dan wel WW |
Arbeidsongeschiktheid: | arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO |
Bovenwettelijke WW-uitkering: | de uitkering bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie. |
Het Inkomstenbesluit militairen3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, eerste lid, wordt na onderdeel o een nieuw onderdeel p gevoegd, dat komt te luiden:
p. Arbo-dienst: een voor de militair aangewezen deskundige dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 17, vijfde lid, worden na onderdeel g 5 nieuwe onderdelen, geletterd h, i, j, k, en l, gevoegd, die komen te luiden:
h. voor de betaling van de bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;
i. niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
j. weigert gevolg te geven aan door de commandant of een door deze aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan door de commandant of een door deze aangewezen deskundige getroffen maatregelen om de militair in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid als bedoeld in artikel 94a, eerste lid, onderdeel a, van het AMAR te verrichten;
k. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;
l. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.
In artikel 17b, tweede lid, wordt « het Landelijk instituut sociale verzekeringen» vervangen door: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI.
In artikel 17c, tweede lid, wordt «het Landelijk instituut sociale verzekeringen» vervangen door: het: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI.
Na artikel 5 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie4 wordt een nieuw artikel 5a toegevoegd, luidende:
1. De uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg die betrokkene heeft in verband met adoptieverlof wordt gedurende ten hoogste vier aaneengesloten weken vanaf twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg steeds aangemerkt als onverminderd door betrokkene te zijn genoten.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van:
a. artikel IV, dat terugwerkt tot en met 1 december 2001;
b. artikel I, onderdelen B ,C en D, onder i en l, alsmede artikel III, onderdelen C en D, die terugwerken tot en met 1 januari 2002.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
In onderhavig wijzigingsbesluit worden het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), het Inkomstenbesluit militairen (IBM) en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (het zgn. bovenwettelijke WW-besluit) technisch aangepast overeenkomstig:
– de Wet arbeid en zorg, inwerkingtreding 1 december 2001;
– de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, inwerkingtreding 1 januari 2002; en
– de Wet verbetering poortwachter, inwerkingtreding 1 april 2002.
In het overleg met de sectorcommissie Defensie is op 3 april 2003 hierover overeenstemming bereikt.
In de Wet arbeid en zorg zijn verschillende verlofrechten geregeld die voorheen in het Burgerlijk Wetboek waren vermeld. De in de Wet arbeid en zorg opgenomen verlofrechten zijn zowel op werknemers als op het overheids- en onderwijspersoneel van toepassing. Een groot aantal van de bepalingen die in de Wet arbeid en zorg zijn geregeld, is reeds in het BARD, AMAR en IBM opgenomen bij :
1. koninklijk besluit van 7 mei 2001 houdende wijziging van diverse rechtspositieregelingen van militairen en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie in verband met de uitvoering van de Ziektewet en de Werkloosheidswet voor overheidspersoneel. In het BARD, AMAR en IBM is toen opgenomen dat zwangerschap en bevalling niet gelijk worden gesteld met ziekte en dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet worden meegeteld bij de berekening van de periode van twee jaar, waarna ontslag mogelijk is wegens ongeschiktheid tot verrichten van arbeid wegens ziekte;
2. koninklijk besluit van 22 juli 2002 tot vaststelling van een eenmalige uitkering en tot wijziging van enige besluiten in het kader van de arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor de sector defensie over de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003;
3. invoering van de Ziektewet en de Werkloosheidswet voor het overheidspersoneel wat betreft de tegemoetkoming bij zwangerschap en bevalling.
Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt sinds 1 januari 2001 in verband met de invoering van de Ziektewet voor het overheidspersoneel de bezoldiging doorbetaald minus hetgeen tot aan het maximum dagloon wordt betaald op grond van de Wet arbeid en zorg. In de praktijk blijft Defensie de bezoldiging van 100% van het ongemaximeerde dagloon, dat wil zeggen het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder toepassing van de dagloongrens van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale verzekering, rechtstreeks aan de vrouwelijke ambtenaar doorbetalen. Vervolgens krijgt defensie 100% van het gemaximeerde dagloon gecompenseerd. Hetzelfde geldt voor de aanvulling van de financiële uitkering gedurende het adoptieverlof. De financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg komt ten laste van het Uitvoeringsfonds Overheid (UFO).
Bij deze gelegenheid wordt wat betreft de Wet arbeid en zorg alleen het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector defensie gewijzigd, waarvoor kortheidshalve wordt verwezen naar de (artikelsgewijze) toelichting bij artikel IV.
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet-SUWI)
De Wet-SUWI heeft de uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en van de sociale zekerheid ingrijpend gewijzigd. De nieuwe structuur is een op activering gericht stelsel, waarin voorrang wordt gegeven aan werk. Gezocht is naar een uitvoeringsstructuur waarin de cliënt centraal staat en waarin een heldere scheiding is aangebracht tussen publieke en private uitvoering van taken.
De aanpassing van het BARD, AMAR en IBM aan de Wet-SUWI zijn van technische aard.
De aanpassingen aan de Wet-SUWI hebben geen financiële gevolgen voor de Defensiebegroting en treden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 in werking.
De Wet verbetering poortwachter
De Wet verbetering poortwachter beoogt de arbeidsongeschiktheid in (heel) Nederland terug te dringen. De wet reikt hiertoe een aantal concrete maatregelen aan.
De Wet verbetering poortwachter geldt zowel voor de marktsector als voor de gehele overheid, dus inclusief Defensie. Vrijwel alle wetswijzigingen die voortvloeien uit de Wet verbetering poortwachter gelden rechtstreeks voor de overheid. Een belangrijke uitzondering daarop vormen de wijzigingen in boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin het civiele arbeidsrecht is geregeld. Teneinde de wet als geheel toepassing te doen hebben in de sector Defensie worden de wijzigingen van het BW, die een belangrijk onderdeel van de Wet verbetering poortwachter uitmaken, zoveel mogelijk overgenomen in het BARD/AMAR/IBM. De Wet verbetering poortwachter is uitsluitend van toepassing op diegenen die op of na 1 april 2002 ziek zijn geworden. Voor zover overname achterwege is gebleven, is dat niet inhoudelijk, maar wetstechnisch. Het betreft in het bijzonder artikel 629 BW, voor zover zich dat richt op de onder de aanspraken van de ambtenaar liggende werknemersverzekeringen. Als wettelijk deel van die aanspraken zijn die werknemersverzekeringen van toepassing en worden de effecten van een volledige doorvertaling alsnog bereikt.
De splitsing in een wettelijk en een bovenwettelijk deel kan op twee manieren geschieden, te weten via een toeslag boven de uitkering ingevolge de wettelijke werknemersverzekering (toeslagensysteem) dan wel door uit te gaan van de gehele aanspraak van een belanghebbende waarvan de uitkering ingevolge de wettelijke werknemersverzekering wordt afgetrokken (kortingssysteem). Defensie hanteert al enige jaren het kortingssysteem. Dit wordt ook toegepast bij zwangerschap/bevalling/ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Het kortingssysteem heeft als voordeel dat wijzigingen in het wettelijke gedeelte van de uitkering in veel gevallen niet doorvertaald hoeven te worden, met name als beoogd wordt de totale arbeidsvoorwaardelijke aanspraak in stand te houden. Dit is ook het geval bij verlenging van de WAO- wachttijd van 52 weken. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gerefereerd aan artikel XV, veertiende lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim. Daarin wordt geregeld dat de WAO-wachttijd in drie gevallen kan worden verlengd en wel:
a. met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) later doet dan op grond van dat artikel van de ZW is voorgeschreven;
b. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd (met ten hoogste 52 weken);
c. met de duur van het tijdvak, dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld. Inclusief deze verlenging bedraagt de WAO-wachttijd in dit geval niet meer dan 104 weken.
Onbedoelde effecten voor de doorbetaling van de bezoldiging zijn via het BARD ondervangen, gegeven het bestaande artikel 59a ter zake van samenloop van doorbetaling van de bezoldiging met een werknemersverzekerings- dan wel een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg.
Het onderhavig besluit gaat, wat betreft de aanpassingen aan de Wet verbetering poortwachter, die per 1 april 2002 in werking is getreden, niet met terugwerkende kracht in. De reden daarvoor zijn aanscherpingen die niet behoren terug te werken bij wijze van arbeidsvoorwaarden. Dit laat uiteraard onverlet de rechtskracht van die wet voor het onderliggende wettelijk deel van die arbeidsvoorwaarden.
Voor zover ingevolge de overige genoemde wetgeving sprake is van terugwerkende kracht, geldt dit alleen aanpassing van de redactie dan wel bepalingen die de aanspraken verbeteren. De terugwerkende kracht werkt dan ook niet nadelig voor betrokkenen.
Artikelen I, onderdeel A, II, onderdelen A en B, en III, onderdeel B
In het nieuwe artikel 32, dertiende lid, van het BARD, respectievelijk de artikelen 70, vijfde lid, en 75, zesde lid, van het AMAR, is een bepaling opgenomen op grond waarvan geen aanspraak op vakantie bestaat indien de ambtenaar zich in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid niet houdt aan bepaalde verplichtingen. Dit is overeenkomstig artikel 7:635, vierde lid, van het BW zoals opgenomen in de Wet verbetering poortwachter. De verplichtingen waar het hier om gaat, zijn neergelegd in artikel 61a, tweede lid, onderdeel g, van het BARD en artikel 17, vijfde lid, onderdeel j, van het IBM.
Dit betekent dat degene die aanspraak heeft op (gedeeltelijke) doorbetaling van de bezoldiging deze sanctie opgelegd kan krijgen gedurende de WAO-wachttijd en tijdens de WAO-periode.
Artikelen I, onderdelen B en C, en III, onderdelen C en D
Het betreft hier een aanpassing aan de begrippen in de zin van de Wet-SUWI.
Artikel I, onderdelen D, E, F, G, J, O en P, onder 4 en artikel III, onderdeel A
In artikel 54a BARD, houdende begripsbepalingen, is met het oog op de door te vertalen wetgeving in technische zin met enige nieuwe begrippen uitgebreid.
In de onderdelen c, d, en h worden de in het kader van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding gangbare begrippen beroepsziekte, bedrijfsongeval en medisch advies beschreven.
Voorts worden conform de Wet-SUWI twee nieuwe definities doorgevoerd namelijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Wet-SUWI die in onderdeel i respectievelijk onderdeel l worden geformuleerd. Het UWV is in de plaats gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemde in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv 1997) en de Wet-SUWI is voor de met ingang van 1 januari 2002 ingetrokken Osv 1997 in de plaats getreden.
In onderdeel j is de definitie van het begrip passende arbeid gewijzigd. De definitie is geformuleerd in artikel 7:658a, derde lid, van het BW, en is op grond van de Wet verbetering poortwachter van toepassing op de sector Defensie. Aan de definitie van passende arbeid is op basis van jurisprudentie nadere invulling gegeven. In elk concreet geval dient aan de hand van de omstandigheden te worden nagegaan wat passende arbeid is (Kamerstukken I, 2001/220, 27 678, nr. 37a, blz. 19).
In onderdeel q is een definitie van het al op diverse plaatsen in hoofdstuk 6 van het BARD voorkomende begrip «zijn arbeid» opgenomen.
De nieuwe begripsaanduiding wordt voor de militair mutatis mutandis gevolgd in het AMAR (artikelen 94 en 94a) en het IBM (artikelen 1, 17, vijfde lid,17b en 17c).
Artikelen I, onderdelen H en I en II, onderdeel C
Het tweede lid van artikel 90c van het AMAR komt overeen met het geldende artikel 90a, achtste lid, terwijl het eerste en derde lid nieuw zijn. Het eerste lid voorziet in aanspraak op geneeskundige verzorging voor groepen militairen zonder aanspraken op de in artikel 90a bedoelde ziektekostenverzekering. Het derde lid bevat de berekeningswijze van de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming.
Op grond van de Wet verbetering poortwachter is in artikel 58, eerste lid, van het BARD respectievelijk artikel 94 van het AMAR opgenomen de bepaling vermeld in artikel 7:658a van het BW. Deze bepaling legt een verplichting op aan de werkgever.
Bij defensie betreft het daarbij de gehele defensie-organisatie. Deze valt binnen het gezagsbereik van de Minister, bedoeld in het eerste lid.
De in dat lid bedoelde inschakeling buiten dat gezagsbereik vraagt veelal een op een belanghebbende of groepen van belanghebbenden afgestemde detaillering en is daarom neergelegd op het niveau van een ministeriële regeling.
De werkgever moet de werknemer passende arbeid bij een andere werkgever aanbieden als er geen passende arbeid bij de eigen organisatie voorhanden is (zgn. tweede spoor).
Genoemde artikelen in het BARD en het AMAR, zoals deze oorspronkelijk luidden, bevatten integratiemaatregelen. Deze hebben echter geen betrekking meer op de gewezen ambtenaar, c.q. militair, omdat de werkgever voor hem wat betreft reïntegratie (plannen van aanpak enz.) niet meer verantwoordelijk is.
Het derde lid komt overeen met artikel 123a van het BARD, met dien verstande dat de pendant van het in dat artikel bedoelde ontslag wordt gevonden in combinatie met de bestaande ontslaggrond bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel k. Dit hangt samen met het gesloten stelsel van ontslaggronden voor militairen dat afwijkt van het stelsel voor burgerambtenaren.
Het nieuwe artikel 94a van het AMAR voorziet in de verplichting van de wegens ziekte ongeschikte militair om de betrekking in het kader van passende c.q. gangbare arbeid te aanvaarden, als vervolg op de verplichtingen van de commandant ingevolge artikel 94 om het daartoe nodige voorwerk te verrichten.
Onderdeel C van artikel II voorziet in een nieuwe indeling van hoofdstuk 9 van het AMAR, zonder wezenlijke inhoudelijke wijziging, behoudens het hier gemelde inzake de artikelen 94 en 94a.
Artikel 106 is bij wijze herstel van een eerdere misslag geplaatst in hoofdstuk 10. Het artikel zelf betreft begripsbepalingen voor dat hoofdstuk, die marginaal zijn aangepast.
Artikel I, onderdeel K, en III, onderdeel B
Artikel 61a, tweede lid, onderdelen g tot en met l zijn toegevoegd in overeenstemming met het regime ingevolge de Wet verbetering poortwachter. De onderdelen g en h corresponderen mede met artikel XV, negende lid, onderdelen h en i, van de Wet Terugdringing ziekteverzuim.
Hetzelfde is voor de militair geschied door aanpassing van artikel 17, vijfde lid, van het IBM.
Artikel I, onderdelen J, L en M
In de artikelen 59, vierde lid, 64, eerste lid en 65, eerste lid, zijn de achtereenvolgens in artikel 54, onderdelen c en d, opgenomen begrippen beroepsziekte en bedrijfsongeval benut ter vereenvoudiging van de redactie.
Artikel 74 is opnieuw geredigeerd en uitgebreid. De regeling van de mededelingsverplichting op ministerieel niveau dient ter optimale afstemming op de per dienstlocatie binnen defensie voorkomende diversiteit in personele procedures.
Met artikel 121, vijfde en zesde lid, is uitvoering gegeven aan het Brown-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Arrest van 30 juni 1998 inzake M.Brown vs. Rentokil Ltd. [C-394/96].
Artikel 123 is gelijkluidend aan het voorheen geldende artikel 123, dat is komen te vervallen bij besluit van 7 mei 2001, houdende wijziging van diverse rechtspositieregelingen van militairen en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie in verband met de invoering van de Ziektewet en de Werkloosheidswet voor overheidspersoneel (Stb. 277). Ingevolge artikel X van dat besluit is dit artikel voor oude gevallen blijven gelden tot 1 januari 2003. De herinvoering van artikel 123 bleek noodzakelijk daar, anders dan aanvankelijk voor ogen stond, vanwege de reductietaakstellingen ingevolge het Strategisch akkoord en het Hoofdlijnenakkoord en gegeven het per 1 januari 2004 geactualiseerde Sociaal Beleidskader Defensie, nieuwe wachtgeld-instroom als bedoeld in artikel 18 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie wordt voorzien.
Artikel I, onderdelen P, onder 1 en R
Op grond van de Wet verbetering poortwachter is een nieuwe ontslagbepaling neergelegd in het nieuwe artikel 123a van het BARD. Deze bepaling is gegrond op artikel 7:670b, derde lid, van het BW.
In het eerste lid zijn drie redenen voor ontslag geformuleerd.
Het betreft verplichtingen waaraan de ambtenaar zich dient te houden op straffe van (in de laatste plaats) ontslag. Het is de bedoeling dat het bevoegd gezag eerst het instrument van de inhouding of opschorting van de bezoldiging inzet teneinde betrokkene ertoe te bewegen zich aan zijn verplichtingen in het kader van de Wet verbetering poortwachter te houden. Het bevoegd gezag kan tijdens de WAO-wachttijd de sanctie in artikel 61a, eerste lid, van het BARD toepassen. Pas als dat geen vruchten heeft afgeworpen kan naar het ultimum remedium van het verlenen van ontslag worden gegrepen.
In dit verband is tevens artikel 121, derde lid, aangepast om een uitzondering te bereiken op het uitgangspunt dat een ontslag ter zake van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte slechts kan plaatsvinden indien gedurende een ononderbroken periode van twee jaar van die ongeschiktheid sprake is.
De ontslaggrond voor de militair ingevolge het bestaande artikel 39, tweede lid, onderdeel k van het AMAR fungeert als pendant.
In het tweede lid van het nieuwe artikel 123a van het BARD wordt geregeld dat het bevoegd gezag advies dient in te winnen bij het UWV om te beoordelen of de ambtenaar inderdaad verwijtbaar heeft gehandeld. Bij de totstandkoming van de nieuwe ontslaggrond neergelegd in artikel 7:670b van het BW is tijdens de parlementaire behandeling door het kabinet (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 678, nr. 21) toegezegd dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) bij een ontslagaanvraag voor een werknemer, die volgens de werkgever verwijtbaar handelt betreffende zijn reïntegratie, het advies van het UWV dient in te winnen. Dat advies dient de CWI dan bij haar beoordeling over genoemde ontslagaanvraag mede in beschouwing te nemen. E.e.a. heeft geresulteerd in het neerleggen van een verplichting voor het bevoegd gezag om advies van het UWV in te winnen alvorens te komen tot het besluit tot ontslagverlening.
Artikel 5 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie regelt de aanspraak op een bovenwettelijke WW-uitkering tijdens ziekte. De regeling voor de vrouwelijke werkloze ambtenaar rond zwangerschap en bevalling is van de ZW naar de Wet arbeid en zorg overgeheveld. In een nieuw artikel 5a zijn neergelegd de bepalingen ter aanvulling van de Wet arbeid en zorg -uitkeringen inzake adoptie.
In het eerste lid van dit nieuwe artikel zijn neergelegd de bepalingen terzake van adoptie. Gedurende een tijdvak van achttien weken heeft betrokkene recht op hoogstens vier weken verlof en gedurende dit verlof heeft betrokkene (naast de Wet arbeid en zorguitkering) aanspraak op een aanvullende bovenwettelijke WW-uitkering tot aan 100% van het ongemaximeerde dagloon. In de praktijk keert de werkgever de volle bezoldiging aan betrokkene uit en krijgt de werkgever 100% van het gemaximeerde dagloon gecompenseerd van het UFO. In het tweede lid wordt geregeld dat de aanvullende bovenwettelijke WW-uitkering slechts dient ter aanvulling van het 100% gemaximeerde dagloon tot aan 100% van het ongemaximeerde dagloon. Indien de Wet arbeid en zorguitkering geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgekeerd, wijzigt de aanvullende bovenwettelijke WW-uitkering niet. De aanvullende WW-uitkering wordt dus niet verhoogd met het «ontbrekende» gedeelte van de Wet arbeid en zorguitkering.
Voor zover aan de inwerkingtreding van dit besluit terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 december 2001 of 1 januari 2002, betreft het technische aanpassing aan de onder het kopje
Algemene toelichting genoemde corresponderende invoeringsdata van wetten.
Wat betreft de terugwerkende kracht van artikel IV wordt opgemerkt dat, gezien het grote tijdsverloop in de periode tussen de inwerkingtreding van de Wet Arbeid en Zorg en de ingangsdatum van dit besluit, vanaf 1 december 2001 reeds op voorhand uitvoering is gegeven aan het in dat artikel bepaalde. De terugwerkende kracht heeft daarmee slechts de betekenis van een formalisering van de in de praktijk ontstane en wenselijke situatie.
Voor zover bepalingen van dit besluit een aanscherpende werking hebben voor de betrokken ambtenaren en militairen is terugwerkende kracht achterwege gelaten.
De Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juni 2004, nr. 106.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.