Besluit van 7 mei 2004 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar houdende voorschriften voor het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 oktober 2003, nr. 5252418/03/6, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie en Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

Gelet op artikel 9 van de Politiewet 1993 en artikel 66 van de Vreemdelingenwet 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W03.03.0458/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 26 april 2004, nr. 5280273/04/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie en Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel d, 1°, wordt «de artikelen 45, eerste lid, en 49, eerste lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993.

2. De onderdelen e tot en met i worden geletterd f tot en met j.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

e.nbsp;hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting:

1°. de krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993, aan de ambtenaar van politie, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen, en

2°. de door Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, aan de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen;.

B

Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd luidende:

HOOFDSTUK 4A. HULPMIDDELEN TEN BEHOEVE VAN DE UITZETTING VAN VREEMDELINGEN

Artikel 23a
  • 1. De ambtenaar, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, kan een vreemdeling bij diens uitzetting per luchtvaartuig met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in zijn bewegingsvrijheid beperken, ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting.

  • 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen indien:

    a. de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de vreemdeling, van de ambtenaar of van derden, dan wel met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde, en

    b. de toepassing van het hulpmiddel redelijkerwijs geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de vreemdeling.

  • 3. Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk hulpmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 4. Het gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat hulpmiddel is geoefend.

Artikel 23b
  • 1. De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting als bedoeld in artikel 23a, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.

  • 2. De meerdere draagt zorg voor registratie van de melding, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 mei 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Doelstelling

De Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna te noemen: de Ambtsinstructie) wordt aangevuld met een nieuw hoofdstuk 4a, getiteld «Hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen». In de nieuwe artikelen 23a en 23b worden voorschriften gegeven omtrent de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting van vreemdelingen per luchtvaartuig.

Ambtenaren van de Koninklijke marechaussee (hierna te noemen: Kmar), in de praktijk belast met de feitelijke uitzetting van vreemdelingen, worden met regelmaat geconfronteerd met vreemdelingen die zich door middel van hevig verbaal of fysiek geweld tegen uitzetting verzetten. Er doen zich situaties voor waarbij de vreemdeling zijn verwijdering probeert te frustreren onder andere door middel van schreeuwen, bedreiging, spuwen, vernieling, bijten, zichzelf bevuilen, schoppen, slaan of zelfverwonding.

De uitzetting is veelal een grote desillusie alsmede een bron van spanningen voor de vreemdeling en kan leiden tot agressie en weerspannigheid. Dit leidt met name tot ernstige problemen bij de uitzetting per luchtvaartuig. Niet alleen vindt het merendeel van de verwijderingen met de sterke arm plaats door de lucht, ook de specifieke omstandigheden waaronder uitzettingen per luchtvaartuig plaatsvinden spelen daarbij een rol. Bij uitzetting per luchtvaartuig is op enig moment meestal sprake van vermenging met het publiek en aan boord van een luchtvaartuig gelden strenge eisen in verband met de veiligheid van het vliegtuig en de passagiers. In de hoop dat hevig verzet tegen de uitzetting per luchtvaartuig ertoe zal leiden dat de poging tot uitzetting wordt gestaakt, tracht de vreemdeling de gedwongen verwijdering uit ons land te voorkomen door zich bijvoorbeeld bij het aan boord gaan van het vliegtuig verbaal of fysiek tegen zijn uitzetting te verzetten. Dit kan ertoe leiden dat de gezagvoerder weigert een vreemdeling aan boord te nemen in verband met de overlast die hij veroorzaakt voor andere passagiers of bijvoorbeeld omdat hij de veiligheid van de passagiers, zichzelf of het toestel in gevaar kan brengen. Immers, uiteindelijk is het steeds de gezagvoerder die beoordeelt of iemand aan boord wordt genomen.

Verzet tegen de uitzetting in een mate als bovenomschreven frustreert niet alleen de tenuitvoerlegging van de uitzetting maar kan ook gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van de vreemdeling, van de begeleidende ambtenaren belast met de uitzetting van de vreemdeling en van derden.

Op 6 mei 1993 heeft de Commissie Van den Haak het rapport «Humane uitzetting: een paradox?» aangeboden aan de staatssecretaris van Justitie. In het rapport doet de commissie aanbevelingen over de toepassing van dwang en drang bij de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen. Naar aanleiding van en in overeenstemming met de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Van den Haak is door de jaren heen een aantal hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen ontwikkeld. Met het gebruik van deze hulpmiddelen wordt beoogd te voorkomen dat verzet tegen de uitzetting loont en tot uitstel of, na herhaalde mislukte pogingen, zelfs tot afstel van de uitzetting leidt. Met de toepassing van deze vrijheidsbeperkende middelen wordt daarnaast beoogd de veiligheid van de vreemdeling, zijn begeleiders, de overige passagiers en het vliegtuig te waarborgen.

Thans zijn in gebruik handboeien, een combinatieriem met handboeien (met behulp waarvan de polsen aan de voorzijde van het lichaam gefixeerd kunnen worden met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels), klittenband (ter fixatie van handen en voeten) en tie-raps (kunststof bindstrips). Daarnaast is een schuimcap ontwikkeld om te voorkomen dat de vreemdeling zichzelf, met name aan het hoofd, of anderen, bijvoorbeeld door te bijten, zal verwonden. Dit middel is tot op heden nog niet toegepast.

In de huidige situatie worden deze vrijheidsbeperkende middelen ten behoeve van de uitzetting toegepast overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie van den Haak. Voor de wijze waarop uitzetting plaatsvindt is voorts van belang een Districtsorder van de Districtscommandant van het district Koninklijke marechaussee Schiphol (nr.III-22 van 1/10/97) betreffende medische bijstand arrestanten/passanten/te verwijderen vreemdelingen.

Vooralsnog vindt slechts het gebruik van handboeien een formele basis in de Ambtsinstructie.

Op daartoe strekkende vragen van leden van de Tweede Kamer heeft de toenmalige staatssecretaris van Justitie geantwoord dat zal worden bezien in hoeverre het aanbeveling verdient bovengenoemde bewegingsbeperkende middelen in de Ambtsinstructie op te nemen (Aanhangsel Handelingen II 1999–2000, nr. 1097, nr. 1102; Aanhangsel Handelingen II 2000–2001, nr. 1154, nr. 1159).

Het nieuwe hoofdstuk 4a van de Ambtsinstructie voorziet de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen van een uitdrukkelijke rechtsbasis en komt tegemoet aan de mede door de Kmar zelf geuite wens wettelijk genormeerde instructies te ontvangen ten behoeve van de uitvoering van hun veelal moeilijke taak.

Grondslag

De toepassing van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen vormt een beperking van de lichamelijke integriteit van de betreffende persoon en daarmee een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, als neergelegd in artikel 11 van de Grondwet. Het recht op de persoonlijke levenssfeer, waaronder valt de lichamelijke integriteit, wordt ook beschermd door artikel 8 van het EVRM. Een inbreuk op deze rechten kan gerechtvaardigd zijn indien zij noodzakelijk is in een democratische samenleving en daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is. Een noodzakelijke wettelijke grondslag daartoe wordt gevonden in de Politiewet 1993 en in de Vreemdelingenwet 2000. Artikel 66 van de Vreemdelingenwet 2000 biedt een grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels omtrent de toepassing van hoofdstuk 6, afdeling 2, van die wet, welke afdeling handelt over uitzetting. De uitzetting van vreemdelingen is tevens een taak ten dienste van de justitie in de zin van de Politiewet 1993 en behoort tot de aan de Kmar opgedragen politietaken (artikel 6, eerste lid, onder f, Politiewet 1993). Artikel 9, eerste lid, van de Politiewet 1993 biedt een grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van een ambtsintructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee.

Vreemdelingen die ons land niet uit eigen beweging verlaten kunnen worden uitgezet. Wie mag worden uitgezet volgt uit de Vreemdelingenwet 2000. Op grond van artikel 63 van die wet kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij de wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten worden uitgezet. Dat kunnen vreemdelingen zijn die in afwachting van een definitieve beslissing op hun aanvraag om een verblijfsvergunning verblijf in Nederland hebben gehad, vreemdelingen die hier illegaal verblijven, maar ook vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland op de luchthaven is geweigerd en de aanzegging krijgen Nederland onmiddellijk weer te verlaten. Welke vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft volgt eveneens uit de Vreemdelingenwet 2000.

Uitzetting betekent het met de sterke arm verwijderen van een vreemdeling. De bevoegdheid tot uitzetting met de sterke arm impliceert een bevoegdheid tot het toepassen van dwang en dwangmiddelen; tot het in zekere mate aantasten van de persoonlijke vrijheid in de vorm van een beperking van de bewegingsvrijheid. Immers, de bevoegdheid tot uitzetting zou zonder zin zijn indien het desbetreffende gezag geen bevoegdheid zou toekomen om de uitzetting te effectueren. De bevoegdheid tot uitzetting legitimeert het bevoegd gezag tot die handelingen die nodig zijn om de verwijdering van een uitzetbare vreemdeling die niet vrijwillig vertrekt mogelijk te maken.

Wil een inbreuk op bovengenoemde rechten gerechtvaardigd zijn, dan zal toepassing van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting steeds getoetst moeten worden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen niet in verhouding staat tot de omstandigheden of het doel ervan, zal men daarvan geen gebruik mogen maken. Daarbij dient voorts bedacht te worden dat de toepassing van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting menigmaal zal plaatsvinden in het bijzijn van medepassagiers en derhalve als vernederend kan worden ervaren. Artikel 3 EVRM bevat een verbod van vernederende behandeling. De te betrachten evenredigheid bij het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting, alsmede de wijze van toepassing daarvan zijn derhalve ook bepalend voor de verenigbaarheid met artikel 3 EVRM. Op de voorwaarden waaraan bij de aanwending van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting moet zijn voldaan, alsmede de daarbij in acht te nemen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt nader ingegaan onder het kopje «Inhoud».

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is op grond van artikel 63, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd tot uitzetting. Artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt dat de minister bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting bevoegd is alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. In artikel 6.1 van het Voorschrift Vreemdelingen heeft de minister van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan de ambtenaren belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. Laatstgenoemd artikel regelt dat zij bevoegd zijn tot uitzetting over te gaan en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten. Artikel 1.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevestigt dat deze bevoegdheid wordt uitgeoefend namens de minister en dat bij de uitoefening van die bevoegdheid de algemene en bijzondere aanwijzingen van de minister in acht worden genomen.

Als ambtenaren belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen zijn onder andere aangewezen de ambtenaren van politie en de ambtenaren van de Kmar (artikelen 46 en 47 van de Vreemdelingenwet 2000). De Ambtsinstructie, waarvoor de grondslag in artikel 9, eerste lid, van de Politiewet 1993 wordt gevonden, is gericht tot beiden. De Ambtsinstructie bevat niet alleen voorschriften omtrent de uitoefening van de bevoegdheid tot geweldgebruik en het gebruik van geweldmiddelen, doch daarin zijn ook opgenomen bepalingen met betrekking tot het gebruik van handboeien. Het is derhalve passend de voorschriften met betrekking tot het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting,waarvan ook de handboeien deel uitmaken en die net als de handboeien een vrijheidsbeperkend karakter hebben, op te nemen in de Ambtsinstructie.

Systematiek

In de Ambtsinstructie wordt geregeld in welke situaties en op welke wijze de hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting mogen worden toegepast. De Ambtsinstructie geeft de voorwaarden waaronder de hulpmiddelen mogen worden aangewend. Zoals het geval is voor de geweldsmiddelen, wordt in andere regelingen bepaald welke hulpmiddelen er zijn en wie daarover mogen beschikken. Wel volgt uit het nieuwe artikel 23a, eerste lid, van de Ambtsinstructie, reeds dat de hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting een vreemdeling niet anders dan in zijn bewegingsvrijheid mogen beperken. Ingevolge deze zinsnede kunnen aan de ambtenaar belast met uitzetting derhalve geen hulpmiddelen ter beschikking gesteld worden met een ander dan een vrijheidsbeperkend karakter. Een verdergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit van de vreemdeling, bijvoorbeeld het gebruik van een wapenstok of het gedwongen injecteren, wordt op grond van het nieuwe artikel 23a van de Ambtsinstructie niet toegestaan.

In het nieuwe onderdeel e, van artikel 1, derde lid, van de Ambtsinstructie, zijn de hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gedefinieerd. Voor de ambtenaren van politie zouden de hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen geregeld moeten worden in de op artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993, gebaseerde Uitrustingsregeling politie 1994. Vooralsnog zijn in de praktijk echter slechts de ambtenaren van de Kmar belast met de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen uit ons land. Om die reden is er voor gekozen de hulpmiddelen op dit moment nog niet ter beschikking te stellen aan de ambtenaren van politie. Voor de toekomst kan evenwel niet worden uitgesloten dat de ambtenaren van politie, net als de ambtenaren van de Kmar aangewezen als ambtenaren belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, belast zullen worden met de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen uit ons land. Alsdan zullen de ambtenaren van politie daartoe worden uitgerust met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en zullen deze middelen worden neergelegd in de Uitrustingsregeling politie 1994.

De uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen wordt aan de ambtenaren van de Kmar ter beschikking gesteld door de Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (artikel 1, derde lid, onderdeel e, 2e).

In artikel 48 van de Vreemdelingenwet 2000 is de gezagsrelatie van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot de met de uitvoering van de Vreemdelingenwet belaste, maar niet onder zijn beheer ressorterende diensten van politie en Kmar geëxpliciteerd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan aan de bevelhebber van de Kmar aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet, waaronder begrepen de uitzetting van vreemdelingen. Daarnaast kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen, waaronder de ambtenaren van de Kmar, individuele aanwijzingen geven. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan de bevelhebber van de Kmar voorts, door tussenkomst van de Minister van Defensie, aanwijzingen geven over de inrichting van de werkprocessen en bedrijfsvoering. Tevens brengt de mandaatverhouding tussen minister en ambtenaren belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (artikel 6.1 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000) met zich dat de minister de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies kan geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid tot uitzetting over te gaan.

Algemene aanwijzingen, in de vorm van beleidsregels, worden teruggevonden in de Vreemdelingencirculaire 2000. De bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen ontleent de Minister ook rechtstreeks aan artikel 4:81 van de Awb. De hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en aanwijzingen met betrekking tot het gebruik daarvan zullen worden opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000. Het spreekt voor zich dat de Minister van Defensie zijn ambtenaren geen andere hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting ter beschikking zal stellen dan die middelen waarvan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het gebruik bij uitzetting toestaat.

Inhoud

Op grond van het nieuwe artikel 23a van de Ambtsinstructie mag een ambtenaar belast met uitzetting een vreemdeling bij diens uitzetting per luchtvaartuig met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in zijn bewegingsvrijheid beperken ten behoeve van een goed verloop van die uitzetting. Slechts indien noodzakelijk ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting en alleen indien hetzelfde resultaat niet met minder ingrijpende middelen bereikt kan worden mogen hulpmiddelen worden toegepast. Het beperken van de bewegingsvrijheid van de uit te zetten vreemdeling wordt ingevolge het tweede lid van artikel 23a slechts dan noodzakelijk geacht indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de vreemdeling, van de ambtenaar of van derden, dan wel met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde, waarbij met name gedacht wordt aan de openbare orde aan boord van het luchtvaartuig. Het is derhalve niet gerechtvaardigd om standaardmatig, ten behoeve van iedere uitzetting, hulpmiddelen toe te passen. De ambtenaar belast met uitzetting zal van geval tot geval de afweging moeten maken of het toepassen van hulpmiddelen ter afwending van de gevaren genoemd in het tweede lid is aangewezen. Bovendien mag de toepassing van het hulpmiddel redelijkerwijs geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de vreemdeling.

De feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het aanwenden van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting kunnen zijn gelegen in de persoon van de vreemdeling, of in de situatie waarin ofwel de specifieke omstandigheden waaronder de uitzetting plaatsvindt en in het ontbreken van de mogelijkheid om op andere wijze met minder ingrijpende maatregelen een veilige uitzetting te waarborgen. Bij specifieke omstandigheden waaronder de uitzetting plaatsvindt kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de uitzetting van een grotere groep vreemdelingen ineens, waarbij de veiligheidsrisico's dermate hoog worden ingeschat dat, om escalatie te voorkomen, wordt overgegaan tot het met behulp van tie-raps preventief boeien van de gehele groep vreemdelingen. In afwachting van de vlucht worden vreemdelingen enige tijd – zo kort mogelijk – ondergebracht bij het bureau uitzettingen van de Kmar op Schiphol of een daartoe ingerichte andere vertreklocatie. Gelet op de beperkte ruimte waarin de uit te zetten vreemdelingen verblijven en de spanning die de op handen zijnde uitzetting voor hen met zich brengt kan het weerspannige of provocerende gedrag van één of enkele van hen leiden tot een explosieve situatie. Om escalatie te voorkomen kan ook in een dergelijke situatie worden besloten tot het preventief boeien van een vreemdeling, zonder dat hijzelf daar direct aanleiding toe geeft.

Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon van de uit te zetten vreemdeling kan worden gedacht aan zijn gedrag, mogelijk eerdere ervaringen van ambtenaren belast met de uitzetting van deze persoon of informatie van terugkeerfunctionarissen in het huis van bewaring op grond waarvan voor moeilijkheden wordt gevreesd. In overeenstemming met daartoe strekkende aanbevelingen van de Commissie Van den Haak wordt ten behoeve van iedere verwijdering van een vreemdeling een geleidebrief opgesteld waarin alle relevante informatie over de vreemdeling wordt vermeld (Vreemdelingencirculaire 2000, A4/6 en model M118). In de geleidebrief dient te worden ingegaan op alle omstandigheden die van belang zijn voor de vliegveiligheid en die het verloop van de uitzetting kunnen beïnvloeden. De verantwoordelijke vreemdelingendienst of, indien de vreemdeling in bewaring is gesteld de terugkeerfunctionaris, dient informatie te verstrekken omtrent het gedrag en de medische situatie van de uit te zetten vreemdeling. Indien begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht in verband met diens gedrag gewenst is wordt dit aangegeven. Op basis van de geleidebrief wordt de uitzetting door de Kmar voorbereid en wordt een inschatting gemaakt van de risico's en de noodzaak hulpmiddelen toe te passen. Op basis van deze informatie kan de Kmar besluiten de vreemdeling te behandelen als een persoon bij wie plotseling verzet tijdens de uitzetting een reëel risico vormt.

Uit het voorgaande volgt reeds dat de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit ten alle tijde in acht genomen dienen te worden. Indien het toepassen van hulpmiddelen niet in verhouding staat tot de omstandigheden of het doel ervan, zal men daarvan geen gebruik mogen maken. Steeds zal beoordeeld dienen te worden of een goed en veilig verloop van de uitzetting niet met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door een begeleider naast de vreemdeling plaats te laten nemen) kan worden gewaarborgd. Voorts mag de vreemdeling bij de toepassing van de hulpmiddelen niet verder in zijn bewegingsvrijheid worden beperkt dan voor de afwending van de gevaren bedoeld in het tweede lid noodzakelijk is. Dit betekent dat gekozen dient te worden voor het minst ingrijpende hulpmiddel waarmee het doel bereikt kan worden, terwijl daarvan op de minst ingrijpende wijze gebruik moet worden gemaakt. Zo zal de toepassing van de middelen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is beëindigd moeten worden. In de praktijk worden boeien veelal direct na het opstijgen van het toestel afgenomen.

Het zal meer dan eens voorkomen dat hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting bij weerspannigheid van de vreemdeling met dwang moeten worden toegepast. Vanzelfsprekend zijn in dat geval, naast de onderhavige voorschriften, ook de geweldsbepalingen uit de Politiewet 1993 en de uitwerking daarvan in de Ambtsinstructie van toepassing. Ingevolge artikel 8 van de Politiewet 1993 moet de ambtenaar die geweld gebruikt werkzaam zijn in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, dient aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf te gaan en moet worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Tot slot zij gewezen op het voornemen een Commissie van Toezicht uitzettingen Koninklijke Marechaussee in te stellen bij regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Indien dit voornemen gerealiseerd wordt, zal een onafhankelijke commissie tot taak krijgen het houden van toezicht op uitzettingen door de Kmar. Zij zal bijvoorbeeld kunnen adviseren over werkwijze, werkomstandigheden, instructies en het gebruik van hulpmiddelen.

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Aan de definitiebepaling van artikel 1 van de Ambtsinstructie wordt een onderdeel toegevoegd waarin de hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting worden gedefinieerd. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de onjuiste verwijzing naar artikel 45 van de Politiewet 1993, in artikel 1, derde lid, onderdeel d, 2e, te corrigeren.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 23a

Artikel 23a werd hierboven, in het algemeen deel, reeds van een toelichting voorzien. In aanvulling daarop wordt nog gewezen op het volgende.

In de paragraaf «doelstelling» werd reeds uiteengezet dat weerspannigheid bij de uitzetting hoofdzakelijk tot ernstige problemen leidt bij uitzettingen per vliegtuig. Derhalve is ervoor gekozen de hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting uitsluitend ter beschikking te stellen daar waar er behoefte aan bestaat, namelijk ten behoeve van de uitzetting per luchtvaartuig.

In overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie Van den Haak wordt de beslissing omtrent het al dan niet gebruiken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in beginsel steeds genomen door de brigade-, afdelings- of detachementscommandant. Overeenkomstig de formulering van artikel 5 van de Ambtsinstructie bepaalt het derde lid dat de ambtenaar die onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt geen gebruik zal maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk hulpmiddel gebruik wordt gemaakt.

In artikel 23a, vierde lid, is vastgelegd dat het gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting uitsluitend is toegestaan aan de ambtenaar die in het gebruik van dat hulpmiddel is geoefend. Deze oefening dient er mede toe om de potentiële gevolgen van het gebruik van het hulpmiddel goed te kunnen beoordelen, hetgeen nodig is voor een juiste toepassing van artikel 23a, tweede lid, onderdeel b. Aldus kan op een verantwoorde wijze met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting worden omgegaan.

Artikel 23b

In overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie Van den Haak bepaalt artikel 23b, eerste lid, dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dit onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere moet melden, onder vermelding van de aard van het gebruikte hulpmiddel en de redenen voor het gebruik daarvan, alsmede de daaruit voor de vreemdeling voortvloeiende gevolgen. De systematische melding van het gebruik van hulpmiddelen stelt de Commandant in staat te beoordelen of op juiste wijze daarvan gebruik wordt gemaakt en zonodig corrigerend op te treden. Eveneens met het oog op de toetsing en evaluatie van het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dient de meerdere, ingevolge het tweede lid, zorg te dragen voor registratie van een melding.

De melding van het gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting alsmede de registratie daarvan, maken het voorts mogelijk ook de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzicht te verschaffen in de wijze waarop ambtenaren belast met uitzetting van vreemdelingen gebruik maken van hun bevoegdheid ten behoeve van die uitzetting de hulpmiddelen te gebruiken. De registratie is dan ook in lijn met artikel 4.17, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, op grond waarvan onder andere de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee verplicht is om de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie periodiek gegevens te verstrekken over de uitzetting van vreemdelingen.

De opdracht het gebruik van hulpmiddelen te registreren is niet alleen in overeenstemming met eerdergenoemde aanbevelingen van de Commissie Van den Haak, maar ook met een daartoe strekkend advies van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) en de reactie van de Nederlandse regering daarop (Interim report of the Dutch Government in response to the report of the CPT on its visit to the Netherlands from 17 to 27 November 1997, CPT/Inf (99) 5).

Artikel 23 van de Ambtsinstructie kent reeds een meldingsplicht voor het gebruik van handboeien. De meldingsplicht van het nieuwe artikel 23b laat de meldingsplicht van artikel 17 van de Ambtsinstructie, die uitsluitend ziet op het aanwenden van geweld, onverlet.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 maart 2002, Stb. 174.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juni 2004, nr. 106.

Naar boven