Besluit van 13 april 2004 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 23 december 2003, nr. HDJZ/WAT/2003/2859, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 44, eerste lid en artikel 49, eerste lid, van de Waterschapswet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 februari 2004, nr. W09.03 0553/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 2 april 2004, nr. HDJZ/WAT/2004/640, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c tot en met l worden geletterd d tot en met m.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. FPU-uitkering: de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP, waarbij onder de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan op grond van artikel 2 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en onder het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt verstaan het reglement van die stichting dat is vastgesteld met inachtneming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;.

3. De onderdelen g en h (nieuw) vervallen en de onderdelen i tot en met m (nieuw) worden geletterd g tot en met k.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Ontslag op eigen aanvraag/FPU.

2. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de voorzitter die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het ontslag recht bestaat op de FPU-uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.

C

In artikel 8, zesde lid, wordt de zinsnede «het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts» vervangen door: het oordeel van een arts, aangewezen door de uitvoeringsinstelling die de WAO uitvoert ten aanzien van de voorzitters.

D

In artikel 8h wordt de zinsnede «tot een bedrag dat maximaal 3% bedraagt» vervangen door: tot een bedrag dat maximaal 6,25% bedraagt.

E

In artikel 11 wordt «WAO-conforme uitkering» telkens vervangen door: WAO-uitkering.

F

In artikel 13, tweede lid, wordt «de WAO-conforme uitkering» vervangen door: de WAO-uitkering

G

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op voorzitters die geen overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP zijn.

H

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op voorzitters die geen overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP zijn.

I

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26 Uitkering bij ontslag of niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag

  • 1. De voorzitter heeft ten laste van het waterschap recht op een uitkering bij eervol ontslag of niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag.

  • 2. De hoogte en de duur van de uitkering ingevolge het eerste lid worden berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, met dien verstande dat bij eervol ontslag wegens opheffing van het waterschap de uitkering:

    a. voor ten minste twee jaar wordt toegekend;

    b. gedurende het eerste jaar na ontslag 100% en vervolgens 6 maanden 80% van het voor hem geldende dagloon, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk bedraagt;

    c. indien de voorzitter op de dag voorafgaand aan de datum van opheffing 55 jaar of ouder is, gedurende het eerste jaar na het ontslag de uitkering 100%, 6 maanden 80% en vervolgens 75% van het voor hem geldende dagloon, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit bovenwettelijk uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, bedraagt;

    d. indien de voorzitter op de dag voorafgaand aan de datum van opheffing 58 jaar of ouder is, gedurende het eerste jaar na het ontslag de uitkering 100%, het tweede jaar 90% en vervolgens 75% van het voor hem geldend dagloon, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk bedraagt.

  • 3. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien de voorzitter ter zake van het ontslag, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op voorzitters die geen overheidswerknemer in de zin van Wet privatisering ABP zijn.

J

Na artikel 26 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 26a Uitkering bij benoeming ander waterschap

  • 1. De voorzitter heeft ten laste van het waterschap recht op een aanvulling op de bezoldiging bij eervol ontslag wegens benoeming tot voorzitter van een ander waterschap, indien daaraan een lagere bezoldiging is verbonden.

  • 2. De aanvulling, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het verschil tussen de laatstgenoten bezoldiging, aangepast volgens de algemene salariswijzigingen van het personeel in de sector Rijk, en de bezoldiging, verbonden aan de benoeming tot voorzitter van het andere waterschap.

Artikel 26b Uitkering bij ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag

  • 1. De voorzitter heeft ten laste van het waterschap recht op een uitkering bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag als ook bij een eervol ontslag op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, indien naar het oordeel van Onze Minister de reden van de aanvraag tot ontslag of niet-herbenoeming dan wel de reden van het ontslag is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur.

  • 2. Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel advies in van gedeputeerde staten en hij stelt vervolgens de voorzitter in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel.

  • 3. De uitkering ingevolge het eerste lid is gelijk aan het totaalbedrag van de uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de verplichting, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van die wet.

  • 4. Indien de voorzitter ter zake van het ontslag of de niet-herbenoeming, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op een uitkering op de grond van de Werkloosheidswet wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op voorzitters die geen overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP zijn.

K

In artikel 27, vierde lid, wordt de zinsnede «de echtgenoot of echtgenote van de voorzitter» vervangen door: de echtgenoot, echtgenote of de geregistreerde partner van de voorzitter.

L

In artikel 29 wordt de zinsnede «bij wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening» vervangen door: bij wet of bij algemene maatregel van bestuur.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001 en voor wat betreft artikel I, onderdeel D, tot en met 1 juli 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 april 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de dertiende mei 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit bevat een aantal aanpassingen van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen (hierna: het rechtspositiebesluit) aan:

1. de invoering van de regeling flexibel pensioen en uittreden (hierna:FPU-regeling) voor het overheidspersoneel;

2. de invoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO);

3. de invoering van de Werkloosheidswet (hierna: de WW) voor het overheidspersoneel;

4. de wijziging van artikel 44, tweede lid, van de Waterschapswet (hierna: WSW) die terugwerkt tot en met 25 maart 2000;

5. de gewijzigde fiscale behandeling van de ambtstoelage van de voorzitters.

Invoering FPU-regeling

De uitkering wegens vervroegd uittreden (VUT) is voor het overheidspersoneel per 1 april 1997 vervangen door een uitkering ingevolge de FPU-regeling. De voorzitters van waterschappen voor wie de aan hun functie verbonden werkzaamheden een volle dagtaak vormen, vallen als deelnemers van de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: het ABP) onder de FPU-regeling. Het pensioenreglement van het ABP bevat de FPU-regeling. Het rechtspositiebesluit behoeft omtrent het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling dan ook geen bepalingen te bevatten.

Er is aan artikel 1 een begripsbepaling voor FPU-uitkering toegevoegd. In artikel 6 van het rechtspositiebesluit is het ontslag dan wel niet-herbenoeming op eigen verzoek van de voorzitter met het oog op een uitkering wegens vervroegd uittreden (VUT) vervangen door ontslag dan wel niet-herbenoeming op eigen verzoek met het oog op een uitkering ingevolge de FPU-regeling.

Invoering WAO

In het kader van de operatie overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (hierna: OOW-operatie) is het overheidspersoneel met ingang van 1 januari 1998 onder de werkingssfeer van de WAO gebracht. De WAO is van toepassing op de voorzitters van waterschappen voor wie de aan hun functie verbonden werkzaamheden een volledige dagtaak vormen. De fulltime voorzitters voor wie de aan hun functie verbonden werkzaamheden een volledige dagtaak vormen hebben in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte na 52 weken recht op een uitkering ingevolge de WAO, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de Arbeidsongeschiktheidskas, die deel uitmaken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Het rechtspositiebesluit behoeft voor wat de uitkeringsrechten van de voorzitters bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid betreft slechts te voorzien in de regeling van de zogenaamde bovenwettelijke uitkeringen. Op basis van artikel 16 van het rechtspositiebesluit is de voor de sector waterschappen geldende suppletieregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten van overeenkomstige toepassing indien de voorzitter ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat het UWV aan de gewezen voorzitter ten laste van het waterschap, na ontslag op grond van ziekte, gedurende een bepaalde periode een suppletie verstrekt op de WAO-uitkering indien de voorzitter niet herplaatst is in een andere functie voor zijn volledig resterend verdienvermogen. Bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is niet aan de orde of er nog resterend verdienvermogen is en kan derhalve geen aanspraak bestaan op een suppletie. Er bestaat na ommekomst van de periode van de suppletie, recht op een bovenwettelijk invaliditeitspensioen ten laste van het ABP, in aanvulling op de WAO-uitkering. Aangezien het pensioenreglement van het ABP in de regeling voor het invaliditeitspensioen voorziet, is hieromtrent in het rechtspositiebesluit niets opgenomen.

Aangezien de fulltime voorzitters met ingang van 1 januari 1998 onder de werkingssfeer van de WAO vallen is in artikel 1 van het rechtspositiebesluit de begripsbepaling «WAO-conforme uitkering» vervallen. Aangezien het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel is ontbonden is de corresponderende begripsbepaling in artikel 1 van het rechtspositiebesluit vervallen. In artikel 8, zesde lid, van het rechtspositiebesluit is gezien het bovenstaande de door het FAOP aangewezen arts vervangen door een door de uitvoeringsinstelling die de WAO ten aanzien van de voorzitters van waterschappen uitvoert, aangewezen arts. De bovenbedoelde uitvoeringsinstelling is thans het UWV. In de artikelen 11 en 13 van het rechtspositiebesluit is gezien het bovenstaande de verwijzing naar een WAO-conforme uitkering telkens vervangen door een verwijzing naar een WAO-uitkering.

Invoering WW

Voorzitters van waterschappen hebben bij ontslag recht op een WW-uitkering indien is voldaan aan de daarvoor bij of krachtens de WW gestelde voorwaarden. De WW-uitkering komt ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid als bedoeld in artikel 104 van de WW dat deel uitmaakt van het UWV. Het UWV verhaalt de aan de gewezen voorzitter te betalen WW-uitkeringen ingevolge artikel 97b van de WW op het betrokken waterschap. Op basis van artikel 78a van de WW dragen overheidswerkgevers met betrekking tot overheidswerknemers geen premies af aan het UWV ten behoeve van het Algemeen Werkloosheidsfonds en de wachtgeldfondsen. De overheidswerkgevers zijn met betrekking tot de overheidswerknemers eigen risicodragers voor wat betreft de WW (Kamerstukken II 1999/00, 27 093, nr. 3, blz. 4 tot en met 7).

Er is met het UWV geen overeenkomst getroffen voor het uitvoeren van de regelingen omtrent de bovenwettelijke uitkeringen. Er is afgezien van het treffen van overeenkomsten met het UWV voor de uitvoering van de regelingen voor de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid aangezien het een gering aantal uitkeringsgerechtigden betreft. Een uitvoering door het UWV zou relatief per uitkeringsgerechtigde zeer kostbaar zijn. Dit is anders in het geval van de reeds genoemde suppletieregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die voor de gehele sector waterschappen geldt.

Op basis van artikel 26 van het rechtspositiebesluit heeft een voorzitter bij eervol ontslag of bij niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag recht op een uitkering ten laste van het waterschap. De uitkering is voor wat betreft hoogt en duur in principe gelijk aan de hoogte en duur van de uitkering, berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. Er geldt in navolging van de soortgelijke regeling van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, een aanvulling op de uitkering in het geval van ontslag of niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag vanwege opheffing van het waterschap. Artikel 26 van het rechtspositiebesluit leidt bij ontslag wegens opheffing van het waterschap tot het navolgende resultaat. Bij ontslag wegens opheffing van het waterschap wordt de uitkering voor ten minste twee jaar toegekend. Bij een leeftijd tot 55 jaar geldt het eerste jaar 100%, 6 maanden 80% en vervolgens 70% van de bezoldiging. Bij een voorzitter van 55 jaar of ouder betreft het eenuitkering van 100% in het eerste jaar, dan 6 maanden 80% en vervolgens 75%. Bij de leeftijdscategorie 58 jaar en ouder geldt het eerste jaar 100%, het tweede jaar 90% en vervolgens 75% van de bezoldiging. De uitkeringsduur voor zover die de minimale periode van twee jaar te boven gaat, wordt begrensd door de periode waarvoor ingevolge de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector rijk recht op een uitkering bestaat.

Indien de voorzitter recht heeft op een uitkering ingevolge de WW van het UWV, wordt de uitkering ten laste van het waterschap verminderd met de uitkering ingevolge de WW. Zoals reeds eerder is gemeld verhaalt het UWV de aan een gewezen voorzitter verleende WW-uitkeringen op het betrokken waterschap.

Het bovenstaande resultaat komt materieel overeen met de uitkeringen op basis van artikel 26 van het rechtspositiebesluit zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit. De uitkeringen bij ontslag werden geregeld bij provinciale verordening. De bepalingen van de provinciale verordeningen moesten in overeenstemming zijn met de voorschriften welke omtrent de toekenning en uitbetaling van wachtgeld aan burgemeesters in acht moesten worden genomen. Er is in lijn met artikel 49, tweede lid, van de WSW, in artikel 26 van het rechtspositiebesluit neergelegd dat de bovenwettelijke uitkeringen en de aanvullingen daarop ten laste van het waterschap komen.

Er is in artikel 26b van het rechtspositiebesluit een voorziening getroffen ten aanzien van eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag van de voorzitter op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het rechtspositiebesluit, wegens een verstoorde verhouding met het algemeen bestuur. Deze houdt in dat bij eervol ontslag of niet-herbenoeming wegens een verstoorde verhouding met het algemeen bestuur recht bestaat op een uitkering ten laste van het waterschap met overeenkomstige toepassing van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. Aan de voorzitter ter zake van het ontslag of niet-herbenoeming verleende uitkeringen ingevolge de WW worden op de uitkering ingevolge artikel 26b van het rechtspositiebesluit in mindering gebracht. Met uitzondering van de bepaling in de WW dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt, is het verplichtingen- en sanctieregime van de WW van overeenkomstige toepassing verklaard.

Aanpassing aan artikel 44, tweede lid, WSW

Op basis van artikel 44, tweede lid, van de WSW, en artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Wet privatisering ABP, is op de parttime voorzitters de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (hierna: APPA) van overeenkomstige toepassing. De vijfde afdeling van de APPA bevat de regeling voor leden van gedeputeerde staten en de wethouders. De leden van gedeputeerde staten en de wethouders hebben ingevolge artikel 131, eerste lid, van de APPA recht op een uitkering ten laste van de betrokken provincie onderscheidenlijk van de betrokken gemeente. De hoogte en de duur van de uitkering zijn neergelegd in de vijfde afdeling van de APPA. Op grond van artikel 133a van de APPA wordt de uitkering voortgezet op de voet van artikel 133b indien de belanghebbende op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is. Artikel 44, tweede lid, van de WSW werkt ingevolge artikel V van de Wet van 14 juni 2001 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waterschapswet met betrekking tot gedeputeerden, wethouders en waterschapsbestuurders (Stb. 365) terug tot en met 25 maart 2000. Aangezien de vijfde afdeling APPA in een uitkeringsregeling bij aftreden voorziet zijn diverse regelingen in het rechtspositiebesluit niet van toepassing op de parttime voorzitters. Er kan in dit verband verwezen naar het nieuwe artikel 15, tweede lid, het nieuwe artikel 16, tweede lid, het nieuwe artikel 26, vijfde lid en naar het nieuwe artikel 26b, vijfde lid, van het rechtspositiebesluit.

Wijziging fiscale behandeling ambtstoelage

De ambtstoelage van de voorzitters van waterschappen is een vaste vergoeding. De voorzitters van waterschappen zijn voor de inkomstenbelasting in dienstbetrekking. Belastbaar loon is op basis van artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) loon, verminderd met de werknemersaftrek. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB 2001 is het loon voor de voorzitters van waterschappen het loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Ingevolge artikel 15d van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn vaste vergoedingen (belasting)vrije vergoedingen voor zover is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels. Op grond van artikel 47 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 behoren vaste vergoedingen niet tot het loon, voor zover deze per kostencategorie naar aard en omvang van de kosten zijn gespecificeerd en daaraan voorts, op verzoek van de inspecteur, een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt. De ambtstoelage van de voorzitters van waterschappen voldoet niet aan de bovengenoemde voorwaarden en behoort derhalve tot het loon. De voorzitters zijn derhalve over de ambtstoelage inkomstenbelasting verschuldigd. De maximale ambtstoelage die kan worden toegekend is in navolging van de regelingen voor de vergoeding van kosten voor gemeente- en provinciebestuurders (Stb. 2001 367) verhoogd ter compensatie van de belastingheffing over de toelage. De ambtstoelage kan worden toegekend tot een bedrag dat maximaal 3% x 100/48 = 6,25% bedraagt van het maximum van de voor de voorzitter van toepassing zijn de salarisschaal. Er wordt wellicht ten overvloede opgemerkt dat aan de voorzitter van het waterschap niet de maximale ambtstoelage behoeft te worden toegekend. Ingevolge artikel 8h van het rechtspositiebesluit mag het algemeen bestuur geen hogere ambtstoelage toekennen dan het in dat artikel opgenomen maximum. Het algemeen bestuur kan op basis van artikel 8h van het rechtspositiebesluit besluiten om geen ambtstoelage dan wel een lagere ambtstoelage dan de maximum ambtstoelage toe te kennen.

Financiële gevolgen

Het onderhavige besluit heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk maar wel voor de waterschappen. De waterschappen bekostigen hun uitgaven in principe geheel uit de opbrengsten van de waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing. De brutering van de ambtstoelage kan leiden tot een kostenverhoging voor de waterschappen. De omvang van de financiële gevolgen voor een waterschap is afhankelijk van de besluitvorming van het algemeen bestuur van dat waterschap. Het onderhavige besluit maakt een verhoging van de ambtstoelage voor de voorzitter mogelijk, doch stelt die niet verplicht.

Het algemeen bestuur besluit of de verhoging van de ambtstoelage daadwerkelijk plaatsvindt. Indien het algemeen bestuur besluit tot brutering van de ambtstoelage dan stijgen de jaarlijkse kosten van het waterschap met ongeveer € 3000,–.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen)

Onderdeel A (artikel 1)

Aan artikel 1 wordt een definitiebepaling toegevoegd waarin de term FPU-uitkering wordt gedefinieerd. Daartoe wordt verwezen naar de Regeling flexibel pensioen en uittreden en naar het Pensioenreglement van het ABP. De FPU-uitkering bestaat ingevolge deze regelingen uit een aantal componenten: een basisuitkering, het opgebouwd flexibel pensioen en veelal een aanvullende uitkering op grond van het overgangsrecht. In artikel 1 zijn een tweetal definitiebepalingen vervallen. Als gevolg van de OOW-operatie, waarbij overheidswerknemers onder het regime van de verschillende werknemersverzekeringen zijn geplaatst, is onder meer de WAO van toepassing op voorzitters voor wie de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen. De verwijzingen naar een tijdelijke regeling in de Wet privatisering ABP zijn daarmee overbodig geworden.

Onderdeel B (artikel 6)

Artikel 6 regelt het ontslag van de voorzitter op eigen aanvraag. In artikel 6, tweede lid, is de verwijzing naar een uitkering wegens vervroegd uittreden (VUT) vervangen door een verwijzing naar een FPU-uitkering. Artikel 6, tweede lid, vormt, in samenhang met het eerste lid, de basis voor ontslag met toepassing van de FPU-regeling.

Onderdeel C (artikel 8), onderdeel E (artikel 11), onderdeel F (artikel 13)

Het betreft hier aanpassingen aan het feit dat de fulltime voorzitters onder de werkingssfeer van de WAO vallen. Als gevolg van de OOW-operatie, waarbij overheidswerknemers onder het regime van de verschillende werknemersverzekeringen zijn geplaatst, is onder meer de WAO van toepassing geworden op voorzitters voor wie de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen. De verwijzingen naar het FAOP en de WAO-conforme uitkeringen zijn derhalve komen te vervallen.

Onderdeel D (artikel 8h)

Het betreft hier de verhoging van de maximale ambtstoelage. Er wordt voor een nadere toelichting verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel G (artikel 15) en onderdeel H (artikel 16)

Het betreft hier een aanpassing aan artikel 44, tweede lid, van de WSW. De eerste leden van de artikelen 15 en 16 zijn niet van toepassing op parttime voorzitters aangezien de vijfde afdeling van de APPA in een uitkeringsregeling voorziet. Er wordt voor een nadere toelichting verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel I (artikel 26)

In artikel 26, eerste lid, is in lijn met artikel 49, tweede lid, van de WSW neergelegd dat de uitkeringen bij eervol ontslag of bij niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag ten laste komen van het waterschap. Het bedrag en de duur van de uitkering worden ingevolge artikel 26, tweede lid, in beginsel berekend op basis van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. In het geval van eervol ontslag of niet-herbenoeming vanwege opheffing van het waterschap geldt ingevolge artikel 26, tweede lid, een hoger bedrag aan uitkering en een langere uitkeringsduur. Er wordt hierbij aangesloten bij de regeling voor burgemeesters.

Ingevolge artikel 26, vijfde lid, is dat artikel niet van toepassing op parttime voorzitters. Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de WSW is immers de vijfde afdeling van de APPA van overeenkomstige toepassing op die voorzitters. De parttime voorzitters vallen dan ook niet onder de werkingssfeer van de WAO en van de WW.

Aangezien het gewijzigde artikel 26 in de volledige regeling voorziet, is de verwijzing naar de provinciale verordening vervallen.

Onderdeel J (artikel 26a en 26b)

Artikel 26a vervangt artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van het rechtspositiebesluit, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit. De in het nieuwe artikel 26a opgenomen regeling komt overeen met de corresponderende regeling voor burgemeesters en leidt niet tot een materiële wijziging. Op basis van artikel 26, tweede lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, moesten de bepalingen van de provinciale verordening overeenkomen met de regelingen die op dit punt golden voor burgemeesters.

Artikel 26b geeft een aanspraak op een uitkering ten laste van het waterschap bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag indien naar het oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat de reden voor de aanvraag tot ontslag of niet-herbenoeming is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur. Het bedrag en de duur van de uitkering worden berekend op basis van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. Indien en voor zover de gewezen voorzitter in het bovenbedoelde geval recht heeft op een uitkering ingevolge de WW ten laste van de UWV dan wordt de uitkering ingevolge artikel 26b, eerste lid, op artikel 26b, vierde lid, met die uitkering verminderd.

Ingevolge artikel 26b, vijfde lid, is dat artikel niet van toepassing op parttime voorzitters. Op basis van artikel 44, tweede lid, van de WSW is immers de vijfde afdeling van de APPA van overeenkomstige toepassing op die voorzitters. De parttime voorzitters vallen dan ook niet onder de werkingssfeer van de WAO en van de WW.

Onderdeel K (artikel 27)

Het betreft hier een aanpassing aan de Wet van 5 juli 1997, houdende wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap (Stb. 324). Aan het geregistreerde partnerschap van twee personen van hetzelfde of van verschillend geslacht zijn, met uitzondering van de betrekkingen met kinderen, dezelfde rechtsgevolgen verbonden als aan het huwelijk. Dit leidt tot uitbreiding van de bestaande regelingen die betrekking hebben op gehuwden en hen die over een notarieel verleden samenlevingscontract beschikken met een nieuwe categorie belanghebbenden. De regeling voor de uitkering bij overlijden van de voorzitter ten laste van het waterschap aan de achterblijvende levenspartner is hiermee in overeenstemming gebracht. Onder levenspartner wordt ook de geregistreerde partner van de voorzitter begrepen.

Onderdeel L (artikel 29)

De gehele rechtspositie van de voorzitters van waterschappen wordt thans geregeld in het rechtspositiebesluit. In artikel 29 behoeft dan ook niet meer verwezen te worden naar een provinciale verordening.

Artikel II (inwerkingtredingsbepaling)

Het onderhavige wijzigingsbesluit werkt met uitzondering van artikel I, onderdeel D, terug tot en met 1 januari 2001. Deze datum is gekozen omdat met ingang van die datum het overheidspersoneel als sluitstuk van de OOW-operatie onder de werkingssfeer van de WW is gebracht. Het is gebleken dat in enkele gevallen bij eervol ontslag of niet-herbenoeming vanwege opheffing van het waterschap de provinciale regelgeving niet of niet geheel voldeed aan het artikel 26, tweede lid, van het rechtspositiebesluit zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit. Ingevolge het bovenbedoelde artikellid moesten de bepalingen in de provinciale uitkeringsverordeningen in overeenstemming zijn met de uitkeringsvoorschriften die voor burgemeesters golden. De afwijkingen van de uitkeringsvoorschriften waren nadelig voor de belanghebbenden. De terugwerkende kracht is opgenomen om de voor belanghebbenden nadelige afwijkingen van de uitkeringsvoorschriften voor burgemeesters weg te nemen. Ingevolge artikel 119 van de Provinciewet zijn de provinciale uitkeringsverordeningen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 van rechtswege vervallen.

Er wordt hierbij opgemerkt dat in de meeste gevallen de provinciale uitkeringsverordeningen wel in overeenstemming waren met artikel 26, tweede lid, van het rechtspositiebesluit, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit. De terugwerkende kracht heeft in die gevallen geen materiële betekenis aangezien in het onderhavige wijzigingsbesluit de uitkeringsvoorschriften voor burgemeesters in het geval van ontslag of niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag vanwege opheffing van het waterschap, in het rechtspositiebesluit zijn uitgeschreven.

Het onderhavige besluit werkt voor wat betreft de verhoging van de maximale ambtstoelage terug tot en met 1 juli 2001. Deze datum is gekozen aangezien het artikel 8h met ingang van 1 juli 2001 in het rechtspositiebesluit is opgenomen en de Wet IB 2001 voor die datum in werking is getreden.

De terugwerkende kracht houdt in dat er na de inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsbesluit nabetalingen aan de gewezen voorzitters kunnen worden gedaan. Op basis van artikel 3.146 van de Wet IB2001 behoren de nabetalingen voor de heffing van inkomstenbelasting tot het inkomen uit werk en woning van het jaar waarin die nabetalingen zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking worden gesteld, rentedragend zijn geworden of waarin ze vorderbaar en inbaar zijn geworden.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


XNoot
1

Stb. 1991, 560, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 mei 2001, Stb. 237.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven