Wet van 23 februari 2004, houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het waterkwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele wijzigingen aan te brengen in de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het waterkwantiteitsbeheer alsmede ten aanzien van de aanwijzing van registratie- en vergunningplichtige gevallen en ten aanzien van het beroep tegen besluiten inzake vergunningen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de waterhuishouding1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 13, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. De in artikel 12, eerste lid, bedoelde aanwijzing van gevallen welke geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en van de overige gevallen bij door de kwantiteitsbeheerder vast te stellen verordening. Bij de aanwijzing wordt rekening gehouden met het in artikel 5 respectievelijk artikel 9 bedoelde beheersplan. De kwantiteitsbeheerder zendt het besluit waarbij de verordening is vastgesteld aan Onze Minister.

B

Artikel 14 vervalt.

C

In artikel 15 wordt «provinciale staten» vervangen door: de kwantiteitsbeheerder.

D

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aanwijzing van gevallen welke geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en van de overige gevallen bij door provinciale staten vast te stellen verordening. Provinciale staten zenden het besluit waarbij de verordening is vastgesteld aan Onze Minister.

2. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Een voordracht tot de in het vierde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt Ons gedaan door Onze Minister.

  • 6. Onze Minister kan aan provinciale staten omtrent de vaststelling of wijziging en de inhoud van een verordening als bedoeld in het vierde lid aanwijzingen geven indien een samenhangend en doelmatig beleid en beheer met betrekking tot de waterhuishouding zulks vorderen. Artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 17, derde lid, wordt vervangen door:

  • 3. Met betrekking tot de aanwijzing van de in het eerste lid bedoelde gevallen is artikel 16, vierde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde tot en met zevende lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

G

In Hoofdstuk III wordt na afdeling 4 een afdeling toegevoegd, luidende:

AFDELING 5 ALGEMENE REGELS VAN KWANTITEITSBEHEERDERS

Artikel 33a
  • 1. De kwantiteitsbeheerder kan algemene regels stellen ten aanzien van het lozen van water in, het onttrekken van water aan, het afvoeren van water naar of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren waarover hij het beheer voert.

  • 2. De regels kunnen enkel betreffen de lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer van waterhoeveelheden die, niet zelfstandig maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, aanvoer of afvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen nopen tot bijzondere beheersmaatregelen.

  • 3. De regels kunnen het belang van de waterhuishouding beschermen voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Grondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet.

  • 4. De regels kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het met behulp van daarbij aan te geven categorieën van werken afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van waterhoeveelheden. De regels kunnen betrekking hebben op alle of op bepaalde oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan worden uitgeoefend.

  • 5. De regels kunnen geen betrekking hebben op gevallen waarin ingevolge artikel 24, eerste lid, een vergunning is vereist.

  • 6. Het vijfde lid geldt niet voor zover de regels overgangsvoorzieningen betreffen voor gevallen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van die regels een vergunning was vereist ingevolge artikel 24, eerste lid.

  • 7. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de wijze van vaststelling van de regels. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanwijzingen van Onze Minister omtrent de vaststelling of wijziging en de inhoud van een verordening als bedoeld in artikel 13, eerste lid.

H

In de eerste volzin van artikel 40 wordt na de zinsnede «wijzigen of intrekken van een vergunning» toegevoegd: of het vaststellen of wijzigen van een algemene regel als bedoeld in artikel 33a.

I

Artikel 44 vervalt.

J

Artikel 59, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Handelen in strijd met het in artikel 24, eerste lid, omschreven verbod, een krachtens artikel 24, vierde lid, aan een vergunning verbonden voorschrift, dan wel een krachtens artikel 33a gestelde algemene regel, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie.

K

Na artikel 62 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 63

Bepalingen in verordeningen van provincies ter zake van de aanwijzing van registratie- of vergunningplichtige gevallen, vastgesteld op grond van de artikelen 13, eerste lid, 14 of 24, tweede of derde lid, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Wet van 23 februari 2004, Stb. 191, blijven na de inwerkingtreding van die wet van kracht tot het tijdstip waarop met betrekking tot de in die verordeningen genoemde gevallen voorschriften van de kwantiteitsbeheerder als bedoeld in de artikelen 13, eerste lid, 24, eerste lid, of 33a, eerste lid, van kracht worden.

Artikel 64

Ten aanzien van de behandeling van beroep dat voor de datum van inwerkingtreding van de Wet van 23 februari 2004, Stb. 191 is ingesteld tegen een beschikking ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 24, of ter zake van de aanvraag daarvan, blijft het recht zoals dat gold voor die datum van toepassing.

ARTIKEL II

De Ontgrondingenwet2 wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 22 wordt «de artikelen 18.14 en 18.16 van de Wet milieubeheer» vervangen door: de artikelen 18.14, 18.16 en 18.18 van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 februari 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de elfde mei 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1989, 285, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 mei 2002, Stb. 292.

XNoot
2

Stb. 1996, 412, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 oktober 2002, Stb. 542.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 2002/2003, 28 475.

Handelingen II 2003/2004, blz. 3088.

Kamerstukken I 2003/2004, 28 475 (A, B).

Handelingen I 2003/2004, blz. 856.

Naar boven