Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2004, 184 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2004, 184 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit van de rampenbestrijding te versterken door het bevorderen van territoriale congruentie, het verbeteren van de planmatige aanpak, en aanscherping van het provinciale toezicht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Brandweerwet 19851 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 komt te luiden:
1. Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt bij algemene maatregel van bestuur een verdeling van gemeenten in regio's vastgesteld. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot één regio treffen een gemeenschappelijke regeling teneinde een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1, zesde lid, te bewerkstelligen en overigens een goede hulpverlening bij een ongeval of ramp te bevorderen.
2. De verdeling van gemeenten in regio's, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de verdeling in de bijlage behorend bij de Politiewet 1993, met dien verstande dat daarvan kan worden afgeweken, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering van de werkzaamheden ter voorbereiding en uitvoering van de rampenbestrijding.
3. De voordracht van een algemene maatregel van bestuur, waarbij een van de bijlage bij de Politiewet 1993 afwijkende verdeling van gemeenten in regio's wordt voorgesteld, vindt niet plaats dan nadat gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied de betrokken regio's zijn gelegen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gedurende een periode van ten minste acht weken in de gelegenheid zijn gesteld daaromtrent een advies uit te brengen. Gedeputeerde staten betrekken in hun advies de zienswijzen terzake van alle bij het advies betrokken openbare lichamen.
Ingevoegd wordt een nieuw artikel 4, dat luidt:
1. Bij de regeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt een openbaar lichaam met de aanduiding regionale brandweer ingesteld. Het openbaar lichaam is rechtspersoon. Bij deze regeling worden door de deelnemende gemeenten aan het bestuur van de regionale brandweer in elk geval de volgende taken opgedragen:
1°. Het zorgdragen voor:
a. het instellen en in stand houden van een regionale brandweeralarmcentrale;
b. het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel;
c. het benoemen, schorsen en ontslaan van de commandant en het overige personeel van de regionale brandweer en het vaststellen van een instructie voor het personeel;
d. het beschikbaar stellen van personeel en materieel in de gevallen, bedoeld in de artikelen 8 en 9;
e. het voorbereiden van de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen;
f. het voorbereiden van de organisatie voor het optreden van de brandweer in buitengewone omstandigheden en het regelen van de operationele leiding bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen;
g. het verzamelen en evalueren van gegevens ten behoeve van de waarschuwing en alarmering van de bevolking in geval van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;
h. het waarschuwen van de bevolking door middel van het sirenenet, het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;
2°. het vaststellen van:
a. een beheersplan als bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen;
b. een organisatieplan als bedoeld in artikel 4a.
3°. het adviseren van de gemeentebesturen:
a. op het gebied van de brandpreventie,
b. ter zake van voorbereidende maatregelen op het gebied van de brandbestrijding en -beperking in bepaalde objecten,
c. over het aanschaffen van materieel, een en ander overeenkomstig de in de regeling neergelegde regels.
4°. het verzorgen van:
a. oefeningen met het oog op het optreden in groter verband;
b. opleidingen.
2. De regeling bevat bepalingen omtrent onderlinge bijstand bij het beperken en bestrijden van brand en bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen, alsmede omtrent de feitelijke leiding over de brandweer bij het optreden in groter verband.
Na artikel 4 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, dat luidt:
1. Het bestuur van de regionale brandweer stelt ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 2, onder b, ten minste één maal in de vier jaren een organisatieplan vast. Het organisatieplan bevat de operationele prestaties van de regionale brandweer die nodig zijn om uitvoering te geven aan het beheersplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen.
2. Het organisatieplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Het plan bevat in ieder geval:
a. de taken van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;
b. de werkwijzen van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;
c. de personeel- en materieelsterkte van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;
d. het opleidingsniveau en de geoefendheid van het brandweerpersoneel en de maatregelen gericht op de realisering daarvan.
4. Het organisatieplan en de wijzigingen daarop worden toegezonden aan de besturen van het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, en van het samenwerkingsverband inzake de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, bedoeld in artikel 3 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en aan de commissaris van de Koning.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de inhoud van het organisatieplan.
In de artikelen 8, tweede lid, 9, eerste lid, 10, 13, tweede, vierde en vijfde lid, 15, 18a, tweede lid, onder b, 18c, vierde, vijfde en zesde lid, 18e, eerste en tweede lid, 18g, tweede lid, onder c, zesde, achtste, negende, tiende, twaalfde en veertiende lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» steeds ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, aanhef en onder a, komt te luiden:
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tot taak:
a. het toetsen van de wijze waarop een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente, een lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling is ingesteld dan wel een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot het voorkomen van, het voorbereiden op en het bestrijden van een brand, ongeval of ramp;
2. In het tweede en derde lid wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» steeds ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Ingevoegd wordt een nieuw artikel 19a, dat luidt:
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toetst, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek de voorbereiding op de rampenbestrijding door de bestuursorganen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, en brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal verslag uit van zijn bevindingen.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de Tweede Kamer van de Staten-Generaal jaarlijks over de wijze waarop in het daarop volgende jaar uitvoering zal worden gegeven aan het eerste lid door toezending van een werkprogramma.
In de artikelen 20, eerste en tweede lid en 21, eerste lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» steeds ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt het woord «in».
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «, en artikel 22, eerste en tweede lid,».
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» steeds ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
De Wet rampen en zware ongevallen2 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 worden drie onderdelen toegevoegd, die luiden:
c. brandweerregio: een regio als bedoeld in artikel 3 van de Brandweerwet 1985;
d. GHOR-regio: een intergemeentelijk samenwerkingsverband inzake de geneeskundige hulpverlening als bedoeld in artikel 3 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;
e. het regionale college: het regionale college als bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993.
Hoofdstuk II komt te luiden:
Het college van burgemeester en wethouders is belast met de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen in de gemeente, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald. Het bevordert in het bijzonder het houden van oefeningen en de totstandkoming van afspraken, die nodig zijn voor een doelmatige bestrijding van rampen en zware ongevallen.
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt ten minste één maal per vier jaren een rampenplan vast, waarin risico's worden geïnventariseerd, de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding worden beschreven en het beleid ten aanzien van het vaststellen van rampbestrijdingsplannen wordt vastgelegd.
2. Het rampenplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. De risico-inventarisatie in het rampenplan bevat:
a. een overzicht van de soorten rampen en zware ongevallen die de gemeente bedreigen en de mogelijke gevolgen daarvan;
b. een overzicht van de risicovolle situaties binnen de gemeente waarbij zich een ramp of zwaar ongeval kan voordoen en de mogelijke gevolgen daarvan.
4. Het in het rampenplan opgenomen beleid ten aanzien van het vaststellen van rampbestrijdingsplannen bevat in ieder geval een overzicht van rampen en zware ongevallen waarvan de plaats, aard en gevolgen voorzienbaar zijn en waarvoor een rampbestrijdingsplan wordt vastgesteld alsmede een termijn waarbinnen dat zal worden vastgesteld.
5. Ten aanzien van de organisatie, verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding bevat het rampenplan in ieder geval:
a. begripsomschrijvingen;
b. een overzicht van diensten, instanties, organisaties en personen, die bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen kunnen worden betrokken;
c. een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen;
d. een intern en extern verbindings- en alarmeringsschema;
e. een plan met betrekking tot de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders de informatie, bedoeld in artikel 10b, eerste en tweede lid, en 10c verschaft, de wijze waarop de burgemeester de informatie, bedoeld in artikel 11a, eerste en tweede lid, verschaft, alsmede een plan met betrekking tot de waarschuwing van de bevolking;
f. een plan met betrekking tot maatregelen te nemen bij een verplaatsing van de bevolking;
g. een plan met betrekking tot de geneeskundige organisatie op het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden;
h. een plan met betrekking tot de opvang en verzorging van slachtoffers;
i. een plan met betrekking tot psychosociale nazorg;
j. een plan met betrekking tot de voedselvoorziening van de bevolking;
k. een plan met betrekking tot maatregelen ten behoeve van de bevoorrading van met de bestrijding van rampen en zware ongevallen belaste diensten, instanties, organisaties en personen;
l. een plan met betrekking tot het beperken van de schadelijke gevolgen;
m. een plan met betrekking tot de vastlegging van gegevens met betrekking tot veroorzaakte schade;
n. een plan met betrekking tot de organisatie en inrichting van een centraal registratie- en inlichtingenbureau;
o. een plan met betrekking tot de verslaglegging;
p. een verzendlijst.
6. Het rampenplan is afgestemd op calamiteitenplannen als bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 die betrekking hebben op geheel of ten dele binnen de gemeentegrenzen gelegen waterstaatswerken, alsmede op plannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende gemeenten en van aangrenzende andere staten.
7. Het college van burgemeester en wethouders zendt het rampenplan en de wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling toe aan gedeputeerde staten, en ter kennisneming aan de commissaris van de Koning, de hoofdofficier van justitie alsmede aan de bestuursorganen die binnen de gemeentegrenzen belast zijn met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg, indien het plan voor de waterstaatszorg van belang is.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen criteria worden vastgesteld waaraan gedeputeerde staten ingevolge artikel 7 de kwaliteit van het rampenplan toetsen.
1. De burgemeester stelt ten minste één maal per vier jaren de rampbestrijdingsplannen vast voor de rampen en zware ongevallen, genoemd in het overzicht, bedoeld in artikel 3, vierde lid.
2. In het rampbestrijdingsplan is het geheel van de bij die ramp of dat zware ongeval te nemen maatregelen opgenomen.
3. Het rampbestrijdingsplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4. Het rampbestrijdingsplan is afgestemd op calamiteitenplannen als bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 die betrekking hebben op geheel of ten dele binnen de gemeente gelegen waterstaatswerken, alsmede op plannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende gemeenten en van aangrenzende andere staten.
5. De burgemeester zendt het rampbestrijdingsplan en de wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling toe aan de commissaris van de Koning, alsmede aan de bestuursorganen die binnen de gemeentegrenzen belast zijn met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg, indien het plan voor de waterstaatszorg van belang is.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen criteria worden vastgesteld waaraan de commissaris van de Koning ingevolge artikel 8 de kwaliteit van het rampbestrijdingsplan toetst.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen rampen en zware ongevallen worden aangewezen waarvoor een rampbestrijdingsplan wordt vastgesteld.
2. Bij of krachtens die maatregel worden regels gesteld omtrent:
a. de inhoud van het rampbestrijdingsplan;
b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het rampbestrijdingsplan en van belangrijke wijzigingen van dat plan;
c. het periodiek beproeven en actualiseren van het rampbestrijdingsplan;
d. de bekendmaking van een besluit, bedoeld in het derde lid.
3. In afwijking van het krachtens het eerste lid bepaalde kan de burgemeester op grond van de ingevolge artikel 10a verschafte informatie besluiten dat voor een desbetreffende inrichting geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld.
1. Het bestuur van de regionale brandweer stelt ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 2, onder a, van de Brandweerwet 1985, ten minste één maal per vier jaren een beheersplan vast, waarin het beleid ten aanzien van de multidisciplinaire voorbereiding van de rampenbestrijding en ten aanzien van de waarborging van de benodigde capaciteit en kwaliteit van de organisatie van de rampenbestrijding is vastgelegd.
2. Het beheersplan bevat in ieder geval:
a. het niveau van het hulpaanbod dat wordt nagestreefd op grond van de analyse van de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 3, derde lid;
b. de op het niveau van het hulpaanbod, bedoeld in onderdeel a, afgestemde operationele prestaties van de brandweer, de politie en de geneeskundige hulpverleningsdiensten en ziekenhuizen, voor zover het de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, betreft, de daarbij behorende capaciteit en deskundigheid en de maatregelen gericht op de realisering of de instandhouding daarvan;
c. de inzet van de organisaties, bedoeld in onderdeel b, in het kader van het voorkomen en beperken van risico's, de daarbij behorende capaciteit en deskundigheid en de maatregelen gericht op de realisering of de instandhouding daarvan;
d. de op het niveau van het hulpaanbod, bedoeld in onderdeel a, afgestemde prestaties van andere bij de rampenbestrijding betrokken gemeentelijke diensten en de maatregelen gericht op de realisering of de instandhouding daarvan;
e. het op het niveau van het hulpaanbod, bedoeld in onderdeel a, afgestemde opleidings- en oefenprogramma en de maatregelen gericht op de realisering of de instandhouding daarvan.
3. Het beheersplan is afgestemd met de beheersplannen van de binnen de provincie gelegen andere brandweerregio's en met de beheersplannen in aangrenzende provincies.
4. Het beheersplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
5. Het beheersplan wordt vastgesteld in overeenstemming met het regionale college en het bestuur van de GHOR-regio.
6. Het bestuur van de regionale brandweer zendt het beheersplan en de wijzigingen daarop binnen een maand na vaststelling toe aan gedeputeerde staten, en ter kennisneming aan de commissaris van de Koning, alsmede aan de bestuursorganen die binnen het grondgebied van de aan de regeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Brandweerwet 1985, deelnemende gemeenten, belast zijn met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen criteria worden vastgesteld waaraan gedeputeerde staten ingevolge artikel 9 de kwaliteit van het beheersplan toetsen.
1. De commissaris van de Koning stelt ten minste één maal per vier jaren een provinciaal coördinatieplan vast, waarin in ieder geval is opgenomen een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval op provinciaal niveau, alsmede gegevens over het verzoeken en verlenen van bijstand.
2. Het provinciaal coördinatieplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Het provinciaal coördinatieplan wordt uiterlijk een maand na de vaststelling ter kennisneming aan Onze Minister, aan de burgemeesters in de provincie alsmede aan de bestuursorganen die binnen de provinciegrenzen zijn belast met aangelegenheden betreffende de waterstaatszorg gezonden.
1. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de productie en het beheer van een geografische kaart waarop de in de provincie aanwezige risico's zijn aangeduid. Deze risicokaart vermeldt de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico's die zijn beschreven in de gemeentelijke risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 3, alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer. De kaart is openbaar.
2. De colleges van burgemeester en wethouders in de provincie en de directeur-generaal van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu leveren gedeputeerde staten de voor de uitvoering van het eerste lid benodigde gegevens.
3. Bij ministeriele regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de in de risicokaart op te nemen categorieën van rampen, de productie, het beheer en de vormgeving van de risicokaart en over de wijze waarop en de frequentie waarmee de daarvoor benodigde gegevens dienen te worden aangeleverd.
1. Indien het college van burgemeester en wethouders verzuimt een rampenplan vast te stellen, nodigen gedeputeerde staten het college uit om het plan binnen drie maanden vast te stellen.
2. Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het rampenplan niet aan de wettelijke eisen voldoet, nodigen zij het college van burgemeester en wethouders binnen drie maanden nadat het plan is ontvangen uit het plan binnen een door hen vast te stellen termijn te wijzigen.
3. Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het rampenplan niet meer actueel is, nodigen zij het college van burgemeester en wethouders uit het plan binnen een door hen vast te stellen termijn te wijzigen.
4. Indien het college van burgemeester en wethouders geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het eerste, tweede of derde lid, stellen gedeputeerde staten het plan respectievelijk de wijziging daarvan binnen zes maanden op kosten van de gemeente vast.
5. Alvorens de bevoegdheden, bedoeld in de vorige leden, toe te passen, treden gedeputeerde staten in overleg met het college van burgemeester en wethouders.
1. Indien de burgemeester verzuimt het rampbestrijdingsplan vast te stellen, nodigt de commissaris van de Koning hem uit om het plan binnen drie maanden vast te stellen.
2. Indien de commissaris van de Koning van oordeel is dat het rampbestrijdingsplan niet aan de wettelijke eisen voldoet, nodigt hij de burgemeester binnen drie maanden nadat het plan is ontvangen uit het plan binnen een door hem vast te stellen termijn te wijzigen.
3. Indien de commissaris van de Koning van oordeel is dat het rampbestrijdingsplan niet meer actueel is, nodigt hij de burgemeester uit het plan binnen een door hem vast te stellen termijn te wijzigen.
4. Indien de burgemeester geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het eerste, tweede of derde lid, stelt de commissaris van de Koning het plan respectievelijk de wijziging daarvan binnen zes maanden op kosten van de gemeente vast.
5. Alvorens de bevoegdheden, bedoeld in de vorige leden, toe te passen, treedt de commissaris van de Koning in overleg met de burgemeester.
1. Indien het bestuur van de regionale brandweer verzuimt het beheersplan vast te stellen, nodigen gedeputeerde staten het bestuur uit om het plan binnen drie maanden vast te stellen.
2. Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het beheersplan niet aan de wettelijke eisen voldoet, nodigen zij het bestuur van de regionale brandweer binnen drie maanden nadat het plan is ontvangen uit het plan binnen een door hen vast te stellen termijn te wijzigen.
3. Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het beheersplan niet meer actueel is, nodigen zij het bestuur van de regionale brandweer uit het plan binnen een door hen vast te stellen termijn te wijzigen.
4. Indien het bestuur van de regionale brandweer geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het eerste tweede of derde lid, stellen gedeputeerde staten het plan respectievelijk de wijziging daarvan binnen zes maanden op kosten van het bestuur van de regionale brandweer vast.
5. Alvorens de bevoegdheden, bedoeld in de vorige leden, toe te passen, treden gedeputeerde staten in overleg met de besturen van de regionale brandweer en van de GHOR-regio en met het regionale college.
1. Indien de commissaris van de Koning van oordeel is dat met de uitvoering van de in het beheersplan neergelegde beleidsmaatregelen met betrekking tot de prestaties en het opleidingen oefenprogramma, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onvoldoende voortgang wordt geboekt, kan hij het bestuur van de regionale brandweer aanwijzingen geven ter bevordering van de uitvoering daarvan.
2. Alvorens een aanwijzing te geven treedt de commissaris van de Koning in overleg met het bestuur van de regionale brandweer.
1. Een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens, verschaft het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en het bestuur van de regionale brandweer de informatie die nodig is opdat zij hun taken in het kader van de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen naar behoren kunnen uitvoeren. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.
2. Burgemeester en wethouders kunnen bevelen dat een krachtens artikel 4a, eerste lid, aangewezen risicovol object niet in bedrijf gesteld wordt, indien degene die de inrichting gaat drijven niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting tot informatieverstrekking heeft voldaan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat is geboden.
1. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de bevolking, de commissaris van de Koning en Onze Minister op passende wijze informatie wordt verschaft over de rampen en zware ongevallen die de bevolking en het milieu kunnen treffen, de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van deze rampen en zware ongevallen en de bij deze rampen en zware ongevallen te volgen gedragslijn.
2. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen betrokken personen op passende wijze informatie wordt verschaft over de rampen en zware ongevallen die de bevolking en het milieu kunnen treffen, de risico's die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
3. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten waarvan de bevolking en het milieu door rampen en zware ongevallen op Nederlands grondgebied kunnen worden getroffen, de informatie over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, wordt verschaft, voor zover deze niet reeds op grond van andere voorschriften is verschaft.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de inhoud van de informatie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en over de wijze waarop de in die leden bedoelde taken worden uitgevoerd.
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt de krachtens artikel 10a verschafte gegevens ten behoeve van de vaststelling van de in artikel 4a, eerste lid, bedoelde rampbestrijdingsplannen uit eigen beweging ter beschikking van het publiek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen terzake regels worden gesteld.
2. Onverminderd artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in afwijking van artikel 10, tweede lid, van die wet blijft het verstrekken van informatie over de gegevens, bedoeld in het eerste lid, achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het voorkomen van sabotage.
3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens die bij de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde ter uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10) door enig bestuursorgaan zijn verkregen.
4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
Het bestuur van de regionale brandweer rapporteert, na overleg met het regionale college en het bestuur van de GHOR-regio, jaarlijks over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de beleidsmaatregelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en zendt deze aan de commissaris van de Koning en ter kennisneming aan gedeputeerde staten.
De commissaris van de Koning informeert, mede op basis van de informatie, verkregen op grond van artikel 10d, Onze Minister jaarlijks over de stand van zaken met betrekking tot de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop.
Onze Minister informeert, mede op basis van de informatie, verkregen op grond van artikel 10e, en de artikelen 19 en 19a van de Brandweerwet 1985, de Tweede Kamer der Staten-Generaal ten minste één maal per vier jaren over de stand van zaken met betrekking tot de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop.
1. Indien een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ramp of het zware ongeval zich heeft voorgedaan zorg voor een onderzoek van de ramp of het zware ongeval en doet het zonodig aanbevelingen om een soortgelijke ramp of soortgelijk zwaar ongeval voor de toekomst te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, daar onderzoek naar verricht.
2. Indien daartoe aanleiding is, wordt naar aanleiding van het eigen onderzoek of het onderzoek van de Onderzoeksraad voor veiligheid het rampenplan, de rampbestrijdingsplannen of het beheersplan aangepast.
In het eerste lid van artikel 11a, wordt na de zinsnede «De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking,» toegevoegd: de hoofdofficier van justitie, .
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. In de kosten die voor gemeenten voortvloeien uit het opsporen en ruimen van als gevolg van de Tweede Wereldoorlog achtergebleven explosieven, kan door Onze Minister een bijdrage worden verleend.
2. In het vierde lid wordt «het eerste lid en tweede lid» vervangen door: het eerste tot en met derde lid.
In artikel 25b worden de zinsneden «artikel 2c» en «artikel 7, derde lid,» respectievelijk gewijzigd in: «artikel 10a» en «artikel 4a».
In artikel 25c worden de zinsneden «artikel 2c» en «artikel 7, derde lid,» respectievelijk gewijzigd in: «artikel 10a» en «artikel 4a».
De Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen3 wordt als volgt gewijzigd:
De artikelen 1 tot en met 8 komen te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Ministers: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. geneeskundige hulpverlening: het organiseren van de hulpverleningsactiviteiten op het gebied van de somatische en psychosociale zorg en de preventieve en openbare gezondheidszorg naar aanleiding van een zwaar ongeval of een ramp als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rampen en zware ongevallen, de gewondenzorg door militairen daaronder niet begrepen;
c. spoedeisende medische hulpverlening: de medische hulpverlening naar aanleiding van een gebeurtenis, letsel ten gevolge hebbend, waarvoor de centrale post voor het ambulancevervoer opdracht heeft gegeven tot ambulancevervoer en waarvoor een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist;
d. centrale post voor het ambulancevervoer: een centrale post als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a;
e. ziekenhuizen: algemene ziekenhuizen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 1, van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen.
Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de geneeskundige hulpverlening en de voorbereiding daarop. Het college draagt in het bijzonder zorg voor de totstandkoming van afspraken, die nodig zijn voor een doelmatige geneeskundige hulpverlening.
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die op grond van de verdeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Brandweerwet 1985, behoren tot één regio, treffen een gemeenschappelijke regeling inzake de geneeskundige hulpverlening en de voorbereiding daarop teneinde een doelmatige en gecoördineerde geneeskundige hulpverlening te bewerkstelligen.
1. Bij de regeling, bedoeld in artikel 3, wordt een openbaar lichaam ingesteld. Het openbaar lichaam is rechtspersoon. Bij deze regeling worden door de deelnemende gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam in elk geval de volgende taken opgedragen:
a. het instellen en in stand houden van een centrale post voor het ambulancevervoer;
b. het vaststellen van de taken van de binnen het grondgebied van de aan de regeling deelnemende gemeenten werkzame gezondheidsdiensten in het kader van de geneeskundige hulpverlening en de realisering daarvan;
c. het instellen en in stand houden van een organisatorisch samenwerkingsverband gericht op geneeskundige hulpverlening;
d. het zorgdragen voor onderlinge bijstand bij de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening;
e. het benoemen, schorsen en ontslaan van de regionaal geneeskundig functionaris;
f. het vaststellen van een organisatieplan als bedoeld in artikel 6.
2. De regeling bevat bepalingen omtrent de inzet van het samenwerkingsverband, bedoeld in het vorige lid, onder c.
3. De besturen van de ziekenhuizen, de vergunninghouders voor ambulancevervoer, de gemeentelijke gezondheidsdiensten, de regionale brandweer en het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, die werkzaam zijn binnen het grondgebied van de aan een regeling deelnemende gemeenten, worden omtrent het ontwerp van de regeling gehoord.
1. De regionaal geneeskundig functionaris, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, is belast met de operationele leiding over de geneeskundige hulpverlening.
2. De regionaal geneeskundig functionaris coördineert de voorbereiding van de spoedeisende medische hulpverlening op de geneeskundige hulpverlening en stemt de maatregelen ter voorbereiding van de geneeskundige hulpverlening af op de maatregelen van de andere bij de rampenbestrijding betrokken disciplines.
1. Het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 3, stelt ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel f, in overeenstemming met de besturen van de ziekenhuizen en van de vergunninghouders voor ambulancevervoer, ten minste één maal per vier jaren een organisatieplan vast. Het organisatieplan bevat de operationele prestaties van de bij de geneeskundige hulpverlening betrokken diensten, instellingen en organisaties, die nodig zijn om uitvoering te geven aan het beheersplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen
2. Het organisatieplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3. Het plan bevat in ieder geval:
a. de taken van de geneeskundige hulpverleningsdiensten en de maatregelen gericht op realisering daarvan;
b. de werkwijzen van de geneeskundige hulpverleningsdiensten en de maatregelen gericht op realisering daarvan;
c. de personeels- en materieelsterkte van de geneeskundige hulpverleningsdiensten en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;
d. het opleidingsniveau en de geoefendheid van het personeel van de geneeskundige hulpverleningsdiensten en de maatregelen gericht op de realisering daarvan.
4. Het organisatieplan en de wijzigingen daarop worden toegezonden aan het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, aan het bestuur van de regionale brandweer, bedoeld in artikel 4 van de Brandweerwet 1985, en aan de commissaris van de Koning.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de inhoud.
De op grond van artikel 8 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen aangewezen traumacentra, de overige ziekenhuizen en de centrale posten voor het ambulancevervoer treffen de nodige maatregelen met het oog op de voorbereiding van hun optreden in het kader van de geneeskundige hulpverlening.
In de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, wordt «geneeskundige eenheid» telkens vervangen door: organisatorisch samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c.
In artikel 19, eerste lid, wordt «erkende instellingen» vervangen door: organisatorische verbanden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 5» vervangen door: bedoeld in artikel 3.
In artikel 25 wordt de zinsnede «de artikelen 9 en 12, en van de voorschriften als bedoeld in artikel 14» vervangen door: de artikelen 8 en 9, en wordt «geneeskundige hoofdinspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid» vervangen door: Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Artikel 28 komt te luiden:
De Wet ambulancevervoer4 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt: centrale post: een centrale post voor het ambulancevervoer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
Het tweede lid van artikel 2 komt te luiden:
2. De centrale posten zijn werkzaam voor de op grond van artikel 3 van de Brandweerwet 1985 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gebieden.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.
3. In het tweede lid wordt «de vorige leden» vervangen door: het eerste lid.
Artikel 7, derde lid, komt te luiden:
3. Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing worden de regelen in acht genomen, welke hieromtrent worden gesteld door het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
In artikel 12, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 4, tweede lid» vervangen door: artikel 4, eerste lid.
In artikel 12a wordt «artikel 4» vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4, tweede lid» vervangen door: artikel 4, eerste lid.
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders5 wordt «Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen» vervangen door: Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
In artikel 1a, onder 1, van de Wet op de Economische delicten6 wordt «de Wet rampen en zware ongevallen, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – de artikelen 2c, eerste en derde lid, en 11b, tweede en derde lid» vervangen door: de Wet rampen en zware ongevallen, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – de artikelen 10a, eerste en derde lid, en 11b, tweede en derde lid.
In de bijlage bij artikel 299, tweede lid, van de Gemeentewet7, wordt «Wet rampen en zware ongevallen, artikelen 3 en 7» vervangen door: Wet rampen en zware ongevallen, artikelen 3 en 4 en Brandweerwet 1985, artikel 4, eerste lid, onderdeel 2, onder a.
In de bijlage bij artikel 291, tweede lid, van de Provinciewet,8 wordt «Wet rampen en zware ongevallen, artikel 10» vervangen door: Wet rampen en zware ongevallen, artikel 6.
Artikel 53d, derde lid, onderdeel c, van de Politiewet 19939 komt te luiden:
c. een centrale post voor het ambulancevervoer als bedoeld in de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
Artikel 3, derde lid, van de Brandweerwet 1985 zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van deze wet is niet van toepassing op de eerste voordracht van een algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van de verdeling van gemeenten in regio's, ter gelegenheid van de inwerkingtreding van deze wet.
1. De organisatieplannen, bedoeld in artikel 4a van de Brandweerwet 1985 en artikel 6 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen, zoals deze komen te luiden na de inwerkingtreding van deze wet, en de rampenplannen, rampbestrijdingsplannen en beheersplannen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet rampen en zware ongevallen, zoals deze komen te luiden na de inwerkingtreding van deze wet, worden uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, vastgesteld.
2. De termijnen, bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, 8, tweede lid en 9, tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen, zoals deze komen te luiden na de inwerkingtreding van deze wet, worden ten behoeve van de beoordeling van de in die artikelen bedoelde plannen die uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze wet zijn vastgesteld, verlengd tot zes maanden.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen, voor zover het berustte op de Wet rampen en zware ongevallen, op de artikelen 10a, derde lid, 10b, vierde lid, 11a, vierde lid, en 11b, derde lid, van die wet.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen op artikel 4a, eerste en tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit rampbestrijdingsplannen luchtvaartterreinen op artikel 4a, eerste en tweede lid, van de Wet rampen en zware ongevallen.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten, voor zover het berustte op de Wet rampen en zware ongevallen, op artikel 25, vierde lid, van die wet.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 op artikel 25, vierde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit risico's zware ongevallen 1999, voor zover het berustte op de Wet rampen en zware ongevallen, op de artikelen 10a, 10c en 25b van die wet.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Vuurwerkbesluit, voor zover het berustte op de Wet rampen en zware ongevallen, op artikel 10a, derde lid, van die wet.
Indien het in artikel I, onderdeel B opgenomen artikel 10g van de Wet rampen en zware ongevallen, tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan artikel III van het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 2002 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enige wetten in verband met de instelling van de Onderzoeksraad voor veiligheid (Kamerstukken II, 2002–03, 28 635), vervalt artikel III van laatstgenoemd wetsvoorstel.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de zesde mei 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2002/2003, 28 644.
Handelingen II 2002/2003, blz. 5098–5112; 5197.
Kamerstukken I 2002/2003, 28 644 (307); 2003-2004, 28 644 (A, B, C).
Handelingen I 2002/2003, blz. 1142–1147; 1155–1165.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-184.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.