Besluit van 22 december 2003, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een gedeelte van de Kaderwet diervoeders

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 december 2003, no. TRCJZ/2003/10686, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 50 van de Kaderwet diervoeders;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen 1, 9, 17, 18, 19, 23, 24, 26 tot en met 30, 31, 34, 38, eerste, tweede en derde lid, onderdelen f, i en j, 41 en 44 van de Kaderwet diervoeders treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 december 2003

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zevenentwintigste januari 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Op 22 oktober 2003 is de Kaderwet diervoeders (hierna: wet) vastgesteld. Deze wet voorziet in een kader voor regelgeving op het gebied van diervoeders. Het gaat hierbij in het bijzonder om implementatie van Europese regelgeving. Een algemene maatregel van bestuur en ministeriële regelingen, waarin het merendeel van de regels waarop de wet ziet wordt uitgewerkt, zijn in voorbereiding. In afwachting daarvan kan het gedeelte van de wet dat op de uitvoeringsregelgeving betrekking heeft nog niet in werking treden. Dat is evenwel anders voor de bevoegdheden die de Kaderwet diervoeders biedt om bestuurlijke maatregelen te treffen bij incidenten met diervoeders. Deze maatregelen kunnen los van de uitvoeringsregelgeving van kracht worden. Zij kunnen in het algemeen bij gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu worden getroffen. Te denken valt aan het verbod op het voorhanden hebben, in het verkeer brengen of vervoederen van door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan te wijzen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen (artikel 9) of substanties (artikel 34) die voorbedoeld gevaar kunnen opleveren, het verbod op vervoederen, de plicht tot vernietiging van diervoeders die dat gevaar kunnen opleveren (artikelen 26–27), of een ophok- of opstalplicht voor dieren die via diervoeders schadelijke stoffen hebben opgenomen (artikel 28). Ter ondersteuning van deze maatregelen treden onder meer de verplichting om te handelen overeenkomstig opgelegde bestuurlijke maatregelen, en om medewerking te verlenen aan de uitvoering van een maatregel (artikel 29), de bevoegdheid tot bestuursdwang (artikel 30) en de bepaling met betrekking tot het voorzorgbeginsel (artikel 38) in werking. Voorts treedt de bevoegdheid om toezichthoudende ambtenaren en laboratoria die belast zijn met analyses van monsters aan te wijzen in werking. De aanwijzing zal bij ministeriële regeling plaatsvinden.

Volledigheidshalve zij vermeld dat zolang de overige bepalingen uit de wet nog niet in werking zijn getreden, de regelgeving van het Productschap Diervoeder ter implementatie van de Europese regels inzake diervoeders onverkort van toepassing blijven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven