Wet van 23 februari 2004 tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de werving van arbeidsaanbod uit landen van buiten de Europese Economische Ruimte op een bij convenant overeengekomen wijze

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in de Wet arbeid vreemdelingen een weigeringsgrond op te nemen die erin voorziet dat een tewerkstellingsvergunning geweigerd kan worden, indien de werving van arbeidsaanbod uit landen van buiten de Europese Economische Ruimte niet heeft plaatsgevonden op een voor de desbetreffende sector bij convenant overeengekomen wijze;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 9 van de Wet arbeid vreemdelingen1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Onder verlettering van onderdeel h tot onderdeel i, wordt een nieuw onderdeel h ingevoegd, luidende:

h. indien de werving niet heeft plaatsgevonden op een wijze die voor de desbetreffende sector is overeengekomen bij een convenant dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt met betrekking tot de eisen waaraan de convenanten moeten voldoen, in ieder geval opgenomen dat de Centrale organisatie werk en inkomen:

    a. partij is bij het convenant;

    b. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in kennis stelt van het voornemen inzake het tot stand brengen van een convenant;

    c. het convenant in de Staatscourant publiceert nadat het tot stand is gekomen.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 februari 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de negenentwintigste april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1994, 959, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 28 442.

Handelingen II 2003/2004, blz. 205–223; 266.

Kamerstukken I 2003/2004, 28 442 (A, B, C, D).

Handelingen I 2003/2004, blz. 856–865.

Naar boven