Besluit van 13 april 2004, houdende regels inzake voorzieningen in verband met de leveringszekerheid (Besluit leveringszekerheid Gaswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 8 januari 2004, nr. WJZ 3077055;

Gelet op artikelen 10, vijfde lid, en 47, tweede lid van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 februari 2004, nr. W10.04.0015/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 5 april 2004, nr. WJZ 4023298;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Gaswet;

b. kleinverbruiker: in artikel 43, eerste lid, van de wet bedoelde afnemer;

c. leveringsvergunning: vergunning, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de wet;

d. vergunninghouder: houder van een leveringsvergunning;

e. gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur: gemiddelde luchttemperatuur te De Bilt (T) in een etmaal, gecorrigeerd voor de gemiddelde windsnelheid op hetzelfde station (V) in dezelfde periode uitgedrukt in meters per seconde, volgens de formule: Teff = T – (V/1,5);

f. pieklevering: het deel van de feitelijke aflevering van gas in een uur aan kleinverbruikers dat de hoeveelheid te boven gaat zoals die maximaal in een uur aan deze kleinverbruikers zou worden geleverd op een dag met een gemiddelde effectieve etmaal temperatuur in De Bilt van – 9 °C (graden Celsius).

Artikel 2

  • 1. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zorgt voor alle voorzieningen op het gebied van gasinkoop, flexibiliteitsdiensten en gastransport op het landelijke gastransportnet, nodig om vergunninghouders in staat te stellen de pieklevering te verzorgen voor alle kleinverbruikers in Nederland. Deze voorzieningen moeten volstaan om pieklevering te kunnen verzorgen op een dag met een gemiddelde effectieve etmaal temperatuur in De Bilt van – 17 °C (graden Celsius).

  • 2. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet stelt ter uitvoering van zijn in het eerste lid genoemde taak gas beschikbaar aan vergunninghouders op de punten waar een verbinding bestaat tussen het landelijk gastransportnet en de netwerken van de netbeheerders, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.

  • 3. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet stelt de totale omvang vast van de voorzieningen nodig voor de pieklevering voor alle kleinverbruikers en stelt deze ter beschikking naar rato van het kleinverbruikersbestand van de vergunninghouders. De landelijke netbeheerder brengt de voorzieningen voor pieklevering dienovereenkomstig in rekening aan vergunninghouders, tenzij anders overeengekomen.

  • 4. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet hanteert een tariefstelling voor de pieklevering gebaseerd op de tarieven van de in lid 1 genoemde componenten. De tarieven van deze componenten zijn gebaseerd op ontwikkelingen in de relevante Europese markt.

  • 5. De netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, verstrekt aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de informatie die nodig is om per vergunninghouder de benodigde omvang van de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, te bepalen.

  • 6. Indien de netbeheerder van het landelijk gastransportnet voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, een openbare inkoopprocedure volgt, doet de in artikel 53 van de wet genoemde rechtspersoon een aanbod onder redelijke voorwaarden en tegen marktconforme tarieven.

Artikel 3

  • 1. De vergunninghouder doet, indien hij voorziet of behoort te voorzien dat hij niet langer in staat zal zijn om zijn plicht tot levering van gas aan zijn kleinverbruikers na te komen of indien hij surseance van betaling heeft aangevraagd dan wel te zijnen aanzien faillissement is aangevraagd, daarvan onverwijld mededeling aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en aan Onze Minister.

  • 2. Indien een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, uit de hem ter beschikking staande gegevens redenen heeft om te vermoeden, dat de continuïteit van de levering door een vergunninghouder in gevaar komt, meldt hij dat zo spoedig mogelijk aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en aan Onze Minister.

  • 3. De vergunninghouder dan wel, indien aan deze surseance van betaling is verleend onderscheidenlijk deze failliet is verklaard, de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen, onderscheidenlijk de curator, plegen op verzoek van Onze Minister overleg met hem en met de netbeheerder van het landelijk gastransportnet met het oog op zijn leveringsplicht en de toepassing van dit artikel.

  • 4. Een beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning treedt ten hoogste tien werkdagen na de dag, waarop die beschikking is genomen, in werking. De vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen onderscheidenlijk de curator geeft daarvan onverwijld bericht aan de kleinverbruikers aan wie hij gas levert.

  • 5. Na het tijdstip, waarop een beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning is genomen,

    a. zijn de kleinverbruikers van de betrokken vergunninghouder niet bevoegd hun verbintenis op te schorten of te beëindigen teneinde van leverancier te wisselen, tot de inwerkingtreding van de betreffende beschikking;

    b. draagt de vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen onderscheidenlijk de curator het bestand aan kleinverbruikers zo spoedig mogelijk geheel of in gedeelten over aan één of meer andere vergunninghouders, die de levering van gas aan de betrokken kleinverbruikers voortzetten, onder behoud van het recht van de kleinverbruiker om in elk geval binnen drie maanden na het tijdstip waarop de intrekkingsbeschikking in werking treedt een andere leverancier te kiezen;

    c. neemt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is om te waarborgen dat gedurende de periode vanaf het tijdstip waarop de intrekkingsbeschikking is genomen tot aan het tijdstip waarop zij in werking treedt de levering van gas aan de kleinverbruikers kan worden voortgezet, op verzoek van de vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen onderscheidenlijk de curator de betalingsverplichting over met betrekking tot toelevering van gas ten behoeve van kleinverbruikers in die periode.

  • 6. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet draagt er zorg voor dat de levering van gas aan kleinverbruikers, die op het tijdstip waarop de intrekkingsbeschikking in werking treedt nog een overeenkomst met de betrokken vergunninghouder hebben, met ingang van dat tijdstip wordt voortgezet door een andere vergunninghouder. Daartoe coördineert hij de verdeling van die kleinverbruikers over de andere vergunninghouders en geeft daartoe aanwijzingen aan de netbeheerders. De aldus aangewezen vergunninghouder zet de levering van gas aan de aan hem toegewezen kleinverbruikers vanaf dat tijdstip voort onder zijn voorwaarden, onder behoud van het recht van de kleinverbruiker om, zo nodig in afwijking van die voorwaarden, binnen drie maanden na dat tijdstip een andere leverancier te kiezen. De verdeling geschiedt naar evenredigheid van het totale aantal kleinverbruikers dat de andere vergunninghouders reeds beleveren en het daarbij behorende gasvolume, tenzij Onze Minister tot een andere wijze van verdeling besluit. Netbeheerders verstrekken aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de gegevens, die deze nodig heeft voor de uitvoering van deze taak.

  • 7. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet brengt aan alle vergunninghouders, naar evenredigheid van het aantal kleinverbruikers dat zij beleveren, een deel van de te zijnen laste blijvende kosten, gemaakt ter uitvoering van zijn taak bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, in rekening. Elke vergunninghouder berekent het desbetreffende bedrag door aan de kleinverbruikers die hij gas levert, waarbij elke kleinverbruiker een gelijk bedrag in rekening wordt gebracht.

  • 8. Indien ondanks de toepassing van dit artikel de vergunninghouder gedurende de periode, bedoeld in onderdeel c van het vijfde lid, onvoldoende gas krijgt toegeleverd voor de levering aan de kleinverbruikers, stelt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in die periode naar vermogen gas ter beschikking aan de vergunninghouder. Met betrekking tot de met deze verplichting verband houdende, te zijnen laste blijvende kosten is het zevende lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Artikel 3 van het Besluit vergunning levering gas aan kleinverbruikers1 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het derde lid, onderdeel c, wordt «en» vervangen door een komma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d van het derde lid door «, en» wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

e. voorwaarden hanteert die in overeenstemming zijn met hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald met betrekking tot de intrekking van de vergunning.

3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 4. De inkoopcontracten, bedoeld in het eerste lid, bevatten geen beding tot ontbinding van rechtswege van die overeenkomst ingeval aan de aanvrager surseance van betaling is verleend of deze failliet is verklaard, dan wel ingeval diens surseance of faillissement is aangevraagd, dan wel ingeval diens vergunning zal worden ingetrokken, noch bedingen, die het de toeleverancier mogelijk maken in die gevallen de nakoming van de verbintenis op te schorten of te ontbinden of onder gewijzigde voorwaarden voort te zetten, een en ander voorzover betrekking hebbend op de levering van gas ten behoeve van kleinverbruikers.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop artikel 43 van de wet in werking treedt.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit leveringszekerheid Gaswet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 april 2004

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) strekt ertoe de hoge betrouwbaarheid van de Nederlandse gasvoorziening aan kleinverbruikers (jaarverbruik <170.000 m3) te handhaven. De AMvB speelt in op de veranderende marktstructuur (zie paragraaf 2) die het gevolg is van volledige vrijmaking van de gasmarkt, rekening houdend met het feit dat een Nederlandse kleinverbruiker, meer dan een gemiddelde Europese kleinverbruiker, zeer afhankelijk is van een betrouwbare gasvoorziening. Een Nederlandse kleinverbruiker is in hoge mate afhankelijk van de fijnmazige gasinfrastructuur, in tegenstelling tot kleinverbruikers in veel andere Europese landen.

De vrijheid die een marktliberalisering met zich brengt, biedt voor consumenten en leveranciers zowel extra kansen als risico's. Aangezien gaslevering bij uitstek een markt is die grote publieke belangen kent, bestaat er regelgeving voor alle marktpartijen die zich direct of indirect bezighouden met gaslevering, zoals de transportcapaciteitsplannen voor netbeheerders en de leveranciersvergunning voor levering aan kleinverbruikers. Deze AMvB biedt, bovenop de eisen van de leveranciersvergunning, extra zekerheid voor kleinverbruikers in een vrije gasmarkt, met een minimale, noodzakelijke en proportionele ingreep in de vrijheid van een leverancier om zelf invulling te geven aan de eis van artikel 44 van de Gaswet om kleinverbruikers betrouwbaar te leveren.

De directe aanleiding voor de AMvB is het gewijzigde artikel 10 van de Gaswet (zie de wet van 3 juli 2003, Stb. 316), dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld in verband met de leveringszekerheid. In het thans aanhangige wetsvoorstel Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer wordt de inhoud van artikel 10 in een andere bepaling van de Gaswet opgenomen (zie Kamerstukken II 2003–2004, 29 372, nr. 2: artikel 10a, derde lid); mede gelet op Aanwijzing voor de regelgeving nr. 243 tast dit de rechtsgrondslag van de AMvB niet aan. In deze maatregel wordt qua terminologie aangesloten bij dat wetsvoorstel; de term «netbeheerder van het landelijk gastransportnet» staat daarbij voor hetzelfde begrip als de huidige term «gastransportbedrijf belast met het beheer van het landelijke hogedrukgastransportnet».

2. Liberalisering van de gasmarkt

De Europese Unie beoogt een vrij handelsverkeer tussen de lidstaten voor alle producten en diensten. Elektriciteit en gas zijn hier geen uitzondering op; uiterlijk in 2007 kan elke burger binnen de gehele Unie kiezen wie zijn energie levert.

Voor Nederland betekent dit dat per 1 juli 2004 de markt voor de laatste groep, bestaande uit afnemers met een jaarverbruik van minder dan 1 miljoen m3 gas, geliberaliseerd wordt. Alle afnemers, dus ook diegenen met een jaarverbruik van minder dan 170 000 m3 (kleinverbruikers), kunnen dan hun gasleverancier kiezen. De markt met keuzevrijheid die zo ontstaat heeft een andere structuur dan de historische situatie met min of meer verplichte winkelnering. Het liberaliseren van de gasmarkt in Nederland betekent onder meer:

• Gaslevering aan kleinverbruikers wordt een activiteit met concurrentie, inclusief het risico op faillissement, omdat de portfolio kleinverbruikers niet meer zeker is na marktopening.

• Klanten van verschillende leveranciers in een geografische regio delen één leidingennetwerk. Hierdoor hebben gedragingen van één leverancier niet slechts gevolgen voor de eigen klanten, maar ook voor de klanten van alle andere leveranciers.

Het eerste punt spreekt voor zich, het tweede punt behoeft toelichting.

Om gas aan huis te kunnen leveren is, behalve gas, een leidingennetwerk nodig. Het aanleggen van een leidingennetwerk is dermate duur, dat één gasaansluiting per huis de meest rendabele oplossing is. Het leidingennetwerk wordt gedeeld door alle afnemers en verschillende leveranciers.

Om betrouwbaar te kunnen leveren moet het leidingnet onder constante druk staan, m.a.w. de toevoer en afname van gas moeten in evenwicht zijn. Als de druk in het netwerk te laag wordt, komt er weinig tot geen gas meer uit de gaskraan. Aangezien op een kubieke meter gas afzender noch geadresseerde staat vermeld, bestaat er een gedeelde verantwoordelijkheid voor de groep leveranciers om voldoende gas te contracteren.

Als één of meer leveranciers in gebreke blijven, zodanig dat het in de marges van het systeem niet meer kan worden opgevangen, is de systeemintegriteit en daarmee de leveringszekerheid in gevaar. Als de druk wegvalt kost het – anders dan bij elektriciteit – veel tijd om iedereen op een veilige manier weer aan te sluiten. Voor een stad betekent dit al snel dat kleinverbruikers enkele dagen zonder gas zitten.

Voor het segment kleinverbruikers moeten voorzieningen worden getroffen waar slechts zeer incidenteel een beroep op moet worden gedaan, namelijk op extreem koude dagen, die zich jaren en zo mogelijk decennia niet voordoen, hoeven te worden ingezet. Juist bij kleinverbruikers is dit een actueel probleem, omdat in dit segment de behoefte op uurbasis nog sterk toeneemt beneden de min 9 graden Celsius. Indien het treffen van de hiervoor benodigde voorzieningen zou worden overgelaten aan de markt wordt het risico dat tekorten optreden bij extreme koude te groot geacht, met name vanwege de grote drijfveer die er dan zal zijn voor leveranciers om deze voorzieningen niet in voldoende mate te contracteren (veel kosten en feitelijke nut voor vergunninghouder onzeker) en vanwege de hoge eisen die dan zouden worden gesteld op de controle op naleving van de voorwaarden die aan leveranciers zouden worden gesteld. Daarom is er voor gekozen om de extra voorzieningen -waar alleen op extreem koude dagen en gemiddeld genomen maximaal eens in de twee winters een beroep op zou worden gedaan- centraal te treffen (als publieke voorziening).

3. Inhoud van het besluit

Voorliggend besluit richt zich conform de systematiek van de Gaswet op regelgeving ter bevordering van betrouwbare energielevering aan kleinverbruikers. Kleinverbruikers hebben immers in vergelijking met andere afnemers een minder sterke onderhandelingspositie, en bovendien weinig mogelijkheden zich tegen risico's in te dekken. Binnen Europees verband zijn kleinverbruikers in Nederland extra afhankelijk van gas, omdat de meeste kleinverbruikers niet eenvoudig kunnen overschakelen op een alternatieve brandstof om het huis te verwarmen.

In de Gaswet komt de speciale positie van kleinverbruikers o.a. tot uiting in het vergunningstelsel (artikel 43 en verder). De Gaswet vereist dat een leverancier betrouwbaar en tegen redelijke tarieven moet leveren aan kleinverbruikers.

Voorliggend besluit bevat extra zekerheden voor kleinverbruikers boven de zekerheden die geboden worden door artikel 43 en verder van de Gaswet, vanwege het grote publieke belang van leveringszekerheid voor kleinverbruikers. Deze extra zekerheden zijn:

• Het centraliseren en daarmee zeker stellen van de «pieklevering», de extra vraag naar gas die ontstaat tijdens extreem koude dagen. Het betreft hier uitdrukkelijk niet de gehele vraag tijdens een zeldzaam koude dag, slechts de additionele vraag ten opzichte van een normale winterdag

• Een goede procedure voor de intrekking van een leveranciersvergunning bijvoorbeeld als gevolg van een faillissement, die leveringsonderbreking bij kleinverbruikers voorkomt en de kleinverbruiker zo nodig onderbrengt bij een andere vergunninghouder.

Beide onderdelen worden hieronder toegelicht.

Het ligt in de rede om voorliggend besluit omstreeks vijf jaar na de marktopening te evalueren. Indien de Nederlandse gasmarkt zich zodanig ontwikkeld heeft, door economische, technologische of andere oorzaken, dat de hier geschetste leveringszekerheidproblematiek niet meer actueel is, zal de regelgeving hierop moeten inspelen.

3.1. De pieklevering

In paragraaf 2 is geschetst dat gedragingen van één leverancier niet slechts gevolgen hebben voor de eigen klanten, maar ook voor de klanten van alle andere leveranciers in een regio. Een geval waarin deze onderlinge afhankelijkheid sterk naar voren komt, betreft de levering tijdens extreem koude dagen. Tijdens extreme kou treedt er een extra vraag op naar gas, dat wil zeggen er moeten per uur extra kubieke meters gas in het transportnet gevoed en tot de voordeur van de afnemer getransporteerd worden.

Het garanderen van het huidige niveau van leveringszekerheid wordt na marktopening gecompliceerder dan in de huidige situatie, vanwege het feit dat andere leveranciers actief worden en de verantwoordelijkheid op meer partijen dan alleen Gasunie (zie artikel 87 van de Gaswet) rust. Om aan de hoge vraag naar kubieke meters per uur te kunnen voldoen, bestaan verschillende instrumenten (o.a. verschillende typen opslag). Voor deze instrumenten geldt dat de investeringen om de pieklevering te kunnen verzorgen, geruime tijd (jaren) van tevoren gedaan moeten zijn.

Hier wringt op de middellange termijn de schoen. Leveranciers en afnemers zouden de dupe kunnen worden van één of enkele leveranciers die te weinig gecontracteerd hebben in capaciteit voor extreem koude dagen. Als leveranciers consequent te weinig zouden contracteren leidt dat ertoe dat ook te weinig wordt geïnvesteerd in dergelijke capaciteit, met als gevolg dat er uiteindelijk te weinig voorzieningen zullen zijn om te voldoen aan de gasbehoefte op extreem koude dagen.

Voor een individuele vergunninghouder geldt namelijk dat inkoop van voorzieningen die ingezet moeten worden voor extreem koude dagen niet aantrekkelijk is, omdat deze voorzieningen in de meeste gevallen geen opbrengsten genereren.

Om te voorkomen dat kleinverbruikers tijdens een extreem koude dag in de kou komen te staan door een tekort aan productie- en transportcapaciteit, krijgt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de volgende taak.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet krijgt de verantwoordelijkheid om het volume en de capaciteit te reserveren voor de extra vraag van kleinverbruikers als de effectieve etmaaltemperatuur (gecorrigeerd voor de windsnelheid) lager dan min 9 graden Celsius wordt. Volume en capaciteit beperkt zich tot de uren waar het uurverbruik van de kleinverbruiker boven het maximale uurverbruik ligt van een «– 9 graden dag».

De vergunninghouder betrekt dit volume en de capaciteit verplicht via de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. Samen met de vrij te contracteren «basis»levering voor min 9 graden en warmer, kan de vergunninghouder zodoende een complete levering tot en met min 17 graden aan kleinverbruikers aanbieden. Conform de uitgangspunten van de leveringsvergunning wordt van een vergunninghouder vereist dat min 17 graden de minimum gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur in De Bilt is, waarbij deze nog in staat is om te voldoen aan de gasvraag van zijn klantenbestand van kleinverbruikers. De genoemde norm van min 17 graden is een extreme situatie die zich eens in de 50 jaar voor doet en biedt als zodanig het gewenste niveau van leveringszekerheid.

De grens van min 9 graden Celsius (gecorrigeerd voor windsnelheid, de zogenaamde effectieve temperatuur) verdient toelichting. Het afbakenen van de piekvraag moet zodanig gebeuren, dat het huidige gewenste niveau van leveringszekerheid (tot en met min 17 graden Celsius, wat eens in de 50 jaar voorkomt) bereikt wordt, en tevens de vrije markt niet meer dan nodig wordt verstoord. Dit betekent enerzijds dat het deel van de vraag dat overblijft zodanig vaak moet voorkomen dat het voor een vergunninghouder rendabel is deze «basisvraag» voor de volle 100% te contracteren, en anderzijds de piekvraag zo smal mogelijk wordt gedefinieerd. Voorliggende regelgeving beoogt het verschil tussen het publiek gewenste niveau van leveringszekerheid en het bedrijfseconomische leveringszekerheidoptimum geredeneerd vanuit de vergunninghouder te bestrijken.

Er wordt in dit verband gesproken van extreem lage temperaturen, waarbij vergunninghouders terughoudender zouden zijn om voldoende te contracteren, indien de gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur te De Bilt lager is dan min 9 graden Celsius. Een dergelijke situatie doet zich eens in de twee winters voor. Indien deze temperatuur zich in een winter voordoet, kunnen er in die winter uiteraard meerdere dagen zijn met extreme koude. De beheerder van het landelijke gastransportnet zal voldoende voorzieningen moeten treffen om ook meerdere dagen de pieklevering te kunnen verzorgen.

De vergunninghouder zal zelf in de reguliere markten de voorzieningen moeten contracteren die nodig zijn voor gaslevering samenhangend met temperaturen tot min 9 graden Celsius (min 9 en hoger). Belangrijk is daarbij te vermelden dat de vergunninghouder voldoende contracteert om te kunnen blijven leveren gedurende extreem lange koudeperiodes.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet is er aan gehouden voor de pieklevering Europese marktconforme tarieven in rekening te brengen. Dat voorkomt dat misbruik wordt gemaakt van de positie als enige leverancier van piekleveringen. Tegelijkertijd wordt de beheerder van het landelijk gastransportnet daarmee gedwongen om de benodigde voorzieningen zo efficiënt mogelijk te betrekken.

Hetzelfde geldt voor het door de beheerder van het landelijk gastransportnet ingekochte en geleverde gas. Het betreft hier 0% tot 2% van de gasbehoefte van het segment kleinverbruikers in Nederland, met een geraamd gemiddelde van 0,5%. In feite wordt de reguliere marktwerking voor dit volume uitgeschakeld. Eén en ander is noodzakelijk om te kunnen komen tot een uitvoerbare regeling voor pieklevering.

Het is zaak dat een vergunninghouder evenredig aan het aandeel kleinverbruikers in zijn portfolio de kosten draagt die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet moet maken om aan de piekvraag te kunnen voldoen. In een vrije markt is dit percentage variabel; de toerekening van kosten zal dus periodiek achteraf plaatsvinden op van tevoren vastgestelde peildata. Een onafhankelijk overzicht van de verdeling van kleinverbruikers onder vergunninghouders kan verkregen worden via de regionale netbeheerders. Zij moeten deze informatie beschikbaar stellen op basis van het aansluitingenregister.

Het zorgen voor het benodigde gas en de transportcapaciteit zal zo efficiënt mogelijk moeten gebeuren, aangezien uiteindelijk de kosten via de vergunninghouders bij de kleinverbruikers terecht komen.

3.2. Intrekking leveranciersvergunning

Zoals in paragraaf 2 reeds aangegeven, wordt door volledige vrijmaking van de markt de gaslevering aan kleinverbruikers een activiteit met concurrentie, inclusief het risico van faillissement. Normaal gesproken zal de markt een dreigend faillissement zelf oplossen, omdat het overnemen van de klantenportfolio van een leverancier in problemen zeer interessant is. Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden uit overheidswege aan de kredietwaardigheid van deze leveranciers eisen gesteld d.m.v. een leveranciersvergunning. Indien zich desondanks een faillissement of surseance van betaling zou voordoen of indien een leverancier anderszins niet meer aan de vergunningseisen zou voldoen, moet worden besloten tot het intrekken van deze vergunning en zullen de afnemers bij een andere vergunninghouder terecht moeten kunnen, anders dreigt een leveringsonderbreking buiten de schuld van de afnemer.

Vanwege het publieke belang van gaslevering in Nederland, is het wenselijk in aanvulling op het vergunningstelsel extra maatregelen in te bouwen. De extra maatregelen gelden niet alleen voor de situatie van een in surseance verkerende of faillerende vergunninghouder, maar ook als de leveringsvergunning om andere redenen ingetrokken dreigt te worden. Belangrijk is om op te merken dat het faillissement van een vergunninghouder doorgaans wel, maar niet per definitie direct tot een besluit tot het intrekken van de vergunning leidt. Als de vergunninghouder niet meer aan de voorwaarden van de leveringsvergunning voldoet, maar de curator kan aantonen aan de Dienst Toezicht en uitvoering energie (hierna: DTe) dat binnen enkele dagen weer volledig en duurzaam aan de vergunningsvoorwaarden kan worden voldaan en dat er tevens geen leveringsonderbreking dreigt voor kleinverbruikers, kan wellicht een doorstart gerealiseerd worden. Gelet op de marktstructuur voor gas en elektriciteit zal een dergelijke doorstart, hoe wenselijk ook, naar verwachting een uitzonderingssituatie betreffen en zullen in vrijwel alle gevallen direct onomkeerbare besluiten moeten worden genomen om de leveringszekerheid te kunnen waarborgen.

Het intrekken van de leveringsvergunning zal als volgt verlopen. DTe (aan wie de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken om een leveringsvergunning in te trekken is gemandateerd) besluit namens de minister om de leveringsvergunning in te trekken, en kondigt dit aan. De periode tussen de aankondiging en feitelijke intrekking dient slechts om zo snel mogelijk en ordelijk de kleinverbruikers bij andere vergunninghoudende leveranciers onder te brengen. Er is gekozen voor een periode van maximaal 10 werkdagen. De curator of bewindvoerder kan in deze periode het klantenbestand in de markt aanbieden. De curator ofbewindvoerder moet daarom in staat worden gesteld zijn klanten ordentelijk over te dragen aan één of meer andere leveranciers. Mede daartoe wordt het Besluit vergunning levering gas aan kleinverbruikers gewijzigd. De privaatrechtelijke leveringsovereenkomsten tussen leverancier en kleinverbruiker moeten zodanig zijn, dat de in artikel 3 gestelde normen ook privaatrechtelijk doorwerken.

Om administratieve chaos (en bijbehorende lasten) bij de curator en de regionale netbeheerders (de regionale netbeheerders voeren te allen tijde de leveranciersswitch administratief uit) te voorkomen, mag de afnemer gedurende deze korte periode geen verzoek tot leverancierswissel indienen. Wel kan de afnemer binnen drie kalendermaanden nadat hij toebedeeld is aan een andere vergunninghouder, weer zelfstandig van leverancier wisselen. Als de afnemer binnen drie maanden niet switcht, geldt de opzegtermijn van de nieuwe leverancier.

De netbeheerder van het landelijke gastransportnet, die immers door artikel 10 van de Gaswet de plicht heeft om voorzieningen ter waarborging van de leveringszekerheid te treffen, speelt bij de vergunningsintrekking een belangrijke coördinerende rol. Ter uitwerking van deze plicht volgend uit bovengenoemd artikel van de Gaswet krijgt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet thans twee concrete opdrachten. Enerzijds krijgt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de opdracht tot borgstelling van de betaling van toegeleverd gas gedurende de periode van maximaal 10 dagen tussen aankondiging en feitelijke intrekking van de leveranciersvergunning, doch alleen waar het de gaslevering aan kleinverbruikers betreft. Uiteraard staat voorop dat de curator zijn normale verantwoordelijkheden neemt en op basis van de middelen die het faillerende bedrijf ter beschikking staan maximaal streeft naar betaling van de toeleveranciers.

De kosten die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet door deze garantstelling maakt, mag zij over de overige vergunninghouders verdelen. Het voorkomen van leveringsonderbrekingen als gevolg van een faillissement is immers in ieders voordeel, ook in het voordeel van leveranciers (en daarmee hun afnemers) zonder betalingsproblemen, vanwege de onderlinge afhankelijkheid zoals geschetst in paragraaf 2. Uit ervaring is gebleken dat het onmogelijk is leveranciers aan te wijzen die nimmer geconfronteerd zullen worden met een faillissement. Het is aldus niet mogelijk leveranciers uit te sluiten van het dragen van mogelijk ontstane kosten.

Anderzijds zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet coördinerend optreden om de aangeslotenen, die op het moment van feitelijke intrekking van de vergunning nog niet zijn ondergebracht bij een andere leverancier, bij andere vergunninghouders onder te brengen. Alle regionale netbeheerders hebben hier per definitie operationeel de belangrijkste rol, omdat zij degenen zijn die de leveranciersswitch in het aansluitingenregister moeten doorvoeren.

Het onderbrengen van kleinverbruikers bij andere vergunninghouders gebeurt in principe naar rato: de aantallen die aan iedere vergunninghouder worden toegewezen worden vastgesteld naar evenredigheid van het aantal klanten van iedere vergunninghouder in het segment kleinverbruik op een zekere peildatum. Daardoor wordt de gasleverantie aan de kleinverbruiker voortgezet, en wel op basis van de bij de nieuwe leverancier bestaande voorwaarden, maar de kleinverbruiker heeft het recht om binnen drie kalendermaanden alsnog een nieuwe overeenkomst te sluiten bij een andere leverancier van zijn keuze.

Als de DTe het in een specifiek geval wenselijk acht een andere verdelingsmethode te kiezen, kan zij hiertoe aanwijzingen geven.

De voorgestelde maatregelen sluiten aan bij wat thans al met betrekking tot de leveringszekerheid geregeld is in paragraaf 5.3 van de Gaswet: dat het verboden is zonder vergunning gas te leveren aan kleinverbruikers (artikel 43), dat een vergunninghouder een leveringsplicht heeft (artikel 44, eerste lid) en dat een vergunning kan worden ingetrokken (artikel 47). Een leveringsvergunning kan o.a. worden ingetrokken indien de leverancier onvoldoende voldoet aan zijn leveringsplicht dan wel daartoe niet langer in staat moet worden geacht.

In aanvulling hierop wordt de vergunninghouder een meldingsplicht opgelegd ingeval hij zelf voorziet dat de leveringszekerheid in gevaar komt, bijvoorbeeld doordat surseance of faillissement dreigt of daadwerkelijk is aangevraagd. Ook de netbeheerders krijgen een meldingsplicht indien zij de continuïteit van de levering in gevaar zien komen. In het overleg dat hierop moet volgen, worden door de DTe en (in verband met de hem thans opgedragen taken) de netbeheerder van het landelijk gastransportnet samen met de vergunninghouder, dan wel diens bewindvoerder of curator, de bedreigingen besproken voor de leveringszekerheid en de mogelijkheden om die bedreiging af te wenden. Als niet direct (binnen enkele dagen) blijkt dat een doorstart mogelijk is, is de aankondiging tot intrekking van de vergunning een feit.

Zodoende wordt een procedure gecreëerd, waarin een surseance of faillissement niet meteen leidt tot intrekking van de vergunning maar waardoor wel de levering voor kleinverbruikers gegarandeerd blijft. Ook als de vergunning wel wordt ingetrokken, krijgt de curator de kans de boedel (met als belangrijkste element het klantenbestand) te gelde te maken. De normale procedure van surseance of faillissement wordt zo min mogelijk doorkruist.

4. Advies Dienst Toezicht en uitvoering energie

De DTe heeft een ontwerp-versie van voorliggend besluit beoordeeld en op een aantal punten advies aan de Minister van Economische Zaken uitgebracht. Een groot deel van dit advies is geïncorporeerd in voorliggend besluit. Hieronder worden de punten besproken die niet of in mindere mate zijn overgenomen.

4.1. Onderdeel pieklevering

Als alternatief voor de centrale reservering door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet wordt voorgesteld om de afzonderlijke vergunninghouders gas te laten reserveren. Hier is niet voor gekozen, omdat het voor een individuele vergunninghouder moeilijk is om zijn klantenportfolio voor de komende winter (en daarmee de benodigde hoeveelheid gas) te voorspellen, en het moeilijk is aan te tonen dat hij voldoende heeft gereserveerd. Klanten kunnen immers van leverancier wisselen. De nationaal benodigde hoeveelheid gas voor pieklevering aan kleinverbruikers is beter te voorspellen, zodoende is de leveringszekerheid gebaat bij een centrale reservering.

Verder is geadviseerd om verplichtingen op te leggen met betrekking tot de geografisch/fysieke keuzes die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet maakt, omdat deze verplichting de verstoring van de opslagmarkt zou verminderen. Hier is niet voor gekozen omdat dit het besluit onnodig rigide zou maken, en de benodigde hoeveelheid opslag er niet door vermindert. Bovendien is het mogelijk voor de toezichthouder om informatie op te vragen bij marktpartijen (artikel 7 Elektriciteitswet 1998) zodat uit het oogpunt van informatieverstrekking geen extra verplichting in voorliggend besluit nodig is.

Wat betreft het advies van DTe om de handhavingsmogelijkheden voor deze regeling aan te scherpen: in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer wordt in de Gaswet de regeling m.b.t. de toezichtsbevoegdheden aangescherpt (geven van aanwijzingen, oplegging van een last onder dwangsom). Deze wijziging van de Gaswet zal op hetzelfde tijdstip als dit besluit in werking treden. Dit geldt voor het voorliggend besluit in zijn geheel, dus tevens voor het onderdeel noodleverancier.

4.2. Onderdeel noodleverancier

Er wordt geadviseerd om vooraf maximum tarieven vast te stellen die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet bij vergunninghouders (slechts indien nodig) in rekening zou kunnen brengen voor de periode van maximaal 10 werkdagen, de periode tussen beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning en feitelijk intrekking. Hier is niet voor gekozen, omdat het tijdens de intrekking beter in te schatten is wat een redelijk tarief is op basis van de dan geldende marktprijzen. Bovendien houdt een vooraf vastgesteld maximum een onnodig risico voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in, omdat de te verwachten inkoopkosten niet vastliggen.

5. Europeesrechtelijke aspecten

Voor de beoordeling vanuit het Europeesrechtelijk perspectief vormt allereerst het EG-verdrag zelf de toetssteen. Voorts is de Gasrichtlijn (2003/55/EG) relevant. Uitgangspunt in het EG-verdrag, met name in artikel 86, is dat lidstaten met betrekking tot openbare bedrijven en ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen geen maatregelen nemen of handhaven die in strijd zijn met het verdrag. Die bedrijven en ondernemingen vallen onder de werking van het verdrag en met name de mededingingsregels. Artikel 86, tweede lid, bevat daarop een (beperkte) uitzondering voor bedrijven.

Verder is artikel 3, vierde lid, van de gewijzigde Gasrichtlijn (2003/55/EG) van belang. Hier wordt gesteld dat lidstaten maatregelen zullen treffen om onder andere de leveringszekerheid te bevorderen. Voorliggend besluit legt een openbare dienstverplichting (public service obligation of PSO) bij de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het kader van de leveringszekerheid. De noodzakelijkheid van deze openbare dienstverplichting volgt uit het feit dat zonder voorliggend besluit er op middellange termijn een substantieel risico ontstaat voor betrouwbare gaslevering aan kleinverbruikers. Verder is de beperking van de inkoopvrijheid van de vergunninghouder proportioneel; dit werd reeds eerder geschetst in de algemene toelichting.

In Europees verband is het verder interessant op te merken dat ook in het Verenigd Koninkrijk en België openbare dienstverplichtingen aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet worden opgelegd. Zo is Transco (de Britse netbeheerder) verplicht te evalueren of leveranciers globaal genomen genoeg opslag hebben gereserveerd, en eventueel zelf een supplement («Top up») te boeken. Het ontwerp van het Vlaamse gasdecreet voorziet in soortgelijke openbare dienstverplichtingen.

6. Handhaving

Het voornemen bestaat om de bevoegdheden van de minister in artikel 3 te mandateren aan de directeur DTe. Zoals eerder overwogen in de toelichting bij de AMvB vergunninghouders ligt mandatering voor wat betreft het intrekken van de vergunning door de minister aan de directeur DTe in de rede, nu de bevoegdheid, verleend in artikel 47 van de Gaswet, de vergunning te verstrekken ook door de minister aan de directeur DTe is gemandateerd.

Het is van belang op te merken dat de effectiviteit van de pieklevering mede afhankelijk is van goed toezicht op de vergunninghouders met betrekking tot de benodigde capaciteit en bedrijfstijden (het verwachte aantal uren per jaar dat de capaciteit wordt aangesproken) voor min 9 graden Celsius en warmer. Indien door vergunninghouders te weinig capaciteit of te korte bedrijfstijden gecontracteerd zouden worden, is een deel van de op piekuren benodigde capaciteit niet meer beschikbaar.

De directeur DTe zal door toetsing op de tarieven voor de pieklevering mede bevorderen dat de efficiëntste oplossing wordt gekozen. Deze toetsing zal slechts mogelijk zijn, indien hij tijdig geïnformeerd wordt over de berekeningsmethode van de tarieven.

In artikel 3 wordt de procedure bij het intrekken van de leveringsvergunning geschetst, waarmee uitvoering is gegeven aan artikel 47, tweede lid, van de Gaswet.

Het intrekken van een vergunning dient uiterst zorgvuldig te geschieden. Indien de directeur DTe het voornemen heeft om de leveringsvergunning in te trekken treedt hij in ieder geval in overleg met de (curator of bewindvoerder van) de leverancier en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. Alle gegevens die de directeur DTe nodig heeft om te beoordelen of hij tot intrekking dient over te gaan dienen hem zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval direct na zijn verzoek daartoe, te worden verstrekt.

7. Administratieve lasten

7.1. Onderdeel pieklevering

De partijen die administratieve lasten ondervinden van voorliggend besluit op het onderdeel pieklevering, zijn de leveranciers aan kleinverbruikers enerzijds en de beheerder van het landelijke gastransportnet anderzijds. Wat betreft de administratieve lasten is voorliggend besluit vergelijkbaar met de historische verplichting voor leveranciers aan beschermde afnemers (deze afnemergroep verdwijnt bij volledige marktopening) om al het gas via de Nederlandse Gasunie af te nemen (artikel 87 Gaswet). Immers, in voorliggend besluit op het onderdeel pieklevering worden de leveranciers aan kleinverbruikers slechts verplicht om een klein deel van de gasvraag (1–2%) via de beheerder van het landelijk gasnet af te nemen.

Zowel in 2000 als in 2003 heeft EIM de administratieve lasten van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 gemeten in een zogenaamde «nulmeting». Beide rapporten melden geen administratieve lasten voortvloeiend uit artikel 87.

Op één punt ontstaan wel extra lasten: omdat de portfolio aan kleinverbruikers voor individuele vergunninghouders varieert, zal jaarlijks informatie moeten worden verstuurd over de portfolio kleinverbruikers richting beheerder van het landelijk gastransportnet. Dit is vergelijkbaar met artikel 29, eerste lid, van de Gaswet, wat door EIM in geraamd is op circa €800 per vergunninghouder. Deze informatieverplichting valt helaas niet eenvoudig te combineren met een reeds bestaande informatieverplichting van vergunninghouders richting beheerder van het landelijke gastransportnet. Uitgaande van 24 vergunninghouders (als in EIM rapport) is de totale last €19 200.

7.2. Onderdeel Intrekking leveranciersvergunning

Wat betreft de procedure bij het intrekken van een leveranciersvergunning zijn de totale voortvloeiende administratieve lasten grotendeels afhankelijk van het aantal vergunningen dat daadwerkelijk zal worden ingetrokken. Per procedure zijn de volgende lasten te herkennen:

Voor leveranciers aan kleinverbruikers en regionaal netbeheerder bestaat een meldingplicht bij het niet meer kunnen voldoen aan de leveringsplicht volgens artikel 44 Gaswet. Uit de «nulmeting» 2000 door EIM blijkt dat soortgelijke meldingen aan administratieve lasten circa €500 (circa €300 voor een middelgroot, en circa €700 voor een groot energiebedrijf) kosten.

Verder zal in geval van faillissement een verplicht overleg plaatsvinden. De administratieve last van soortgelijk overleg wordt door EIM («nulmeting» 2000) geraamd op circa €1500.

Voor de regionaal netbeheerders en leveranciers zal voorliggend besluit, op het moment dat van één leverancier de leveringsvergunning wordt ingetrokken, betekenen dat op zeer korte termijn in het aansluitingenregister de gegevens van een groot aantal klanten aangepast dient te worden, het zogenaamde «switchen». Alle klanten van de desbetreffende leverancier zullen immers ondergebracht moeten worden bij andere leveranciers, en de aanpassing in de regionale aansluitingenregisters wordt verricht door de regionale netbeheerders. Echter, om de administratieve lasten te drukken, gebeurt dit groepsgewijs. In de EIM-nulmeting 2003 zijn de administratieve lasten voor het switchproces voor de gehele «groene» markt (duurzaam opgewekte elektriciteit) berekend. Als we als voorbeeld nemen dat een vergunninghouder met een marktaandeel gelijk aan de hele groene markt (dit is anno 2003 25%) failleert, zou dit een administratieve last betekenen van circa €15 000. Bij één faillerende vergunninghouder per twee jaar zijn de totale administratieve lasten, voortvloeiend uit het faillissement als gevolg van voorliggend besluit jaarlijks circa €8500.

Het totaal aan verwachte jaarlijkse administratieve lasten als gevolg van voorliggend besluit komt dan op €19200 + €8500 = €27700.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Onderdelen e en f

De pieklevering betreft slechts die uren binnen een etmaal waarin de afname boven de verwachte maximum uurafname bij min 9 graden Celsius ligt.

De effectieve etmaaltemperatuur wordt mede bepaald aan de hand van de windsnelheid. Dit is noodzakelijk omdat de warmtetoevoer die nodig is om binnen een huis de gewenste kamertemperatuur vast te houden, in belangrijke mate afhankelijk is van enerzijds het verschil tussen kamer- en de buitentemperatuur, en anderzijds de windsnelheid. De snelheid waarmee de warmte van het huis opgenomen wordt door de buitenlucht (warmteverlies) neemt immers toe met deze windsnelheid. Zodoende kan bij een toename van de buitentemperatuur toch een hoger warmteverlies optreden als de windkracht eveneens toeneemt, zeker als het verschil tussen kamer- en buitentemperatuur relatief groot blijft. Dit effect kan bijvoorbeeld optreden als de temperatuur een paar graden stijgt, maar nog steeds rond het vriespunt ligt, en de windkracht toeneemt.

Het is uiteraard zaak dat de windcorrectie niet leidt tot een uitkomst waarbij, volgens de gehanteerde formule voor de effectieve temperatuur, een huis warmte afvoert, terwijl de buitentemperatuur in werkelijkheid rond kamertemperatuur ligt. Dit is echter niet het geval, zelfs niet als windkracht 12 (32.6 m/s) wordt gehanteerd.

Artikel 2

Derde lid

Op basis van historische gegevens wordt geschat dat de dienst pieklevering ongeveer 5% van een gemiddelde gasrekening van een huishouden bedraagt. De kosten worden grotendeels veroorzaakt door het reserveren van transport- en productiecapaciteit, slechts een klein deel ontstaat door het reserveren van de commodity, het gas zelf. Het is niet zo dat als gevolg van deze regeling de kleinverbruiker meer betaalt; de reservering voor extreem koude dagen zit immers nu ook in de gasrekening voor een beschermde afnemer (tot de marktopening zijn de kleinverbruikers beschermde afnemers).

Het is mogelijk dat de toeleverancier, de vergunninghouder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet overeenkomen, dat de rekening voor pieklevering tussen de toeleverancier en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet wordt vereffend.

Vierde lid

Omdat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet als enige de dienst pieklevering aanbiedt dient de prijsstelling aan regels te worden gebonden. Door voor de prijsstelling uit te gaan van marktconforme tarieven voor de benodigde componenten, zoals bergingen, landelijk gastransport en de te beleveren gasvolumes, wordt bereikt dat de vergunninghouder niet meer hoeft te betalen voor de dienst dan wanneer deze zelf een portfolio had moeten samenstellen voor de piekvraag. Voorts ondersteunt deze prijsstelling een efficiënte werking van de capaciteitsmarkt en zal het investeringsklimaat voor bergingsfaciliteiten in tact blijven.

Dit uitgangspunt zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet er uit eigen beweging toe brengen op de efficiëntste wijze invulling te geven aan de dienst pieklevering. De uiteindelijke tarifering komt tot stand door middel van een door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet toe te passen berekeningsmethodiek, waarop toezicht wordt uitgeoefend door DTe overeenkomstig het regime dat van toepassing is op de transporttarieven.

Zesde lid

In de transitie van de historische situatie, waarin Gasunie de beschikking had over alle instrumenten ten behoeve van levering aan kleinverbruikers, naar een vrije markt, ontstaat er een overgangsproblematiek met betrekking tot de leveringszekerheid. Om deze op te vangen stelt voorliggend besluit, conform de toelichting op het gewijzigde artikel 10 van de Gaswet, expliciet dat de exploitant van het Groningenveld meewerkt aan de onderhavige leveringszekerheidvoorzieningen. De structuur van het Gasgebouw is thans zodanig opgebouwd dat het winningsbedrijf en het afzetbedrijf (Gasunie) als economische eenheid worden beheerd en bestuurd. Wezenlijk voor de integratie tussen de winning en de afzet is dat Gasunie uiteindelijk bepaalt hoeveel aardgas NAM uit het Groningenveld produceert. Gelet op het laatstvermelde is het in de bestaande situatie dan ook de naamloze vennootschap Nederlandse Gasunie (zie artikel 53 van de Gaswet) die mee zal moeten werken aan die leveringszekerheidvoorzieningen.

Artikel 3

Eerste en tweede lid

Omwille van de leveringszekerheid van zijn klanten moet de vergunninghouder melden als hij problemen voorziet voor de continuïteit van de gaslevering aan kleinverbruikers; en in elk geval als zijn surseance of faillissement is aangevraagd. De melding dient te worden gedaan aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, met het oog op diens taken in het kader van de leveringszekerheid, en aan de minister, die immers bevoegd is de leveringsvergunning in te trekken, waarbij gevaar voor de continuïteit van gaslevering een van de gronden tot intrekking is. Aan de DTe wordt mandaat van deze bevoegdheid verleend; de melding dient dan ook gericht te worden aan de minister en verzonden te worden aan de DTe. Ook voor de toepassing van de andere onderdelen van artikel 3 zal de directeur DTe namens de minister optreden. Indien de vergunninghouder de problemen had moeten zien aankomen en desondanks geen mededeling heeft gedaan, kan hij daar achteraf op worden aangesproken, zeker als ten gevolge van dat nalaten inderdaad risico's voor de leveringszekerheid zijn ingetreden.

Omdat ook de netbeheerders uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor het aansluitingenregister en relatie met de vergunninghouders (naar verwachting zal het merendeel van kleinverbruikers de transportkosten voldoen via de leverancier) zicht hebben op eventuele problemen voor de continuïteit van de gaslevering, moeten ook zij daarvan melding doen. Gelet op de tweede Europese Gasrichtlijn, dient de netbeheerder van het landelijk gastransportnet alle ter beschikking gestelde bedrijfsgevoelige informatie vertrouwelijk te behandelen.

Derde en vierde lid

Indien de DTe, al dan niet na een mededeling krachtens het eerste of tweede lid, daartoe aanleiding ziet kan hij met de vergunninghouder, dan wel in geval van surseance met de bewindvoerder en de vergunninghouder tezamen of, in geval van faillissement, met de curator, in overleg treden over de continuïteit van de gaslevering en, indien die in gevaar blijkt te zijn, over de verdere gang van zaken. Gelet op de taken die bij dit besluit aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet worden toebedeeld neemt deze zo nodig aan het overleg deel; het initiatief gaat uit van de DTe; de vergunninghouder, bewindvoerder of curator is verplicht tot het voeren van overleg. In het overleg wordt nagegaan welke mogelijke risico's aanwezig zijn voor het voldoen aan de leveringsplicht van de vergunninghouder.

Ingeval er geen sprake is van faillissement of surseance en de risico's voor de leveringszekerheid zodanig zijn, dat de DTe genoodzaakt is van de aan hem gemandateerde bevoegdheid tot intrekking van de leveringsvergunning gebruik te maken, wordt de intrekkingsbeschikking onmiddellijk genomen. De vergunninghouder geeft daarvan bericht aan zijn kleinverbruikers; vanaf de intrekkingsbeschikking zijn deze immers, krachtens het vijfde lid, niet meer bevoegd om zelfstandig van leverancier te wisselen en kunnen zij door de vergunninghouder worden «toegewezen» aan een andere leverancier-vergunninghouder.

In geval van surseance of faillissement wordt in het overleg met de vergunninghouder en de bewindvoerder, onderscheidenlijk met de curator nagegaan welke levenskansen voor de betrokken onderneming bestaan, welke risico's voor de leveringszekerheid van kleinverbruikers bestaan en welke maatregelen daartegen worden getrokken. Indien de risico's acceptabel zijn en de voorgenomen maatregelen bevredigend, hoeft de DTe nog niet meteen tot intrekking van de leveringsvergunning over te gaan, maar kan hij de vinger aan de pols houden om tot ingrijpen over te gaan als de risico's voor de leveringszekerheid onacceptabel groot dreigen te worden; hij kan de vergunning dan (namens de minister) intrekken. Gelet op de huidige energiemarktstructuur zal dit naar verwachting een uitzonderingsgeval betreffen, maar dit is geen reden om een faillissement automatisch het einde van de onderneming te laten zijn. Op deze wijze wordt zo lang als enigszins mogelijk is ruimte geboden aan de curator voor een goede, liefst op continuïteit van de onderneming gerichte afwikkeling binnen de surseance of het faillissement, terwijl anderzijds vanuit het publieke belang kan worden gewaakt voor de leveringszekerheid.

De intrekkingsbeschikking bepaalt tevens het tijdstip waarop zij in werking treedt, het tijdstip dus waarop de vergunning feitelijk vervalt. Naarmate de acute risico's voor de leveringszekerheid groter zijn, zal de feitelijke effectuering van de intrekking eerder moeten plaatsvinden. Omdat het klantenbestand van leverancier zal moeten switchen zal er altijd wel enige tijd moeten zitten tussen het nemen van de intrekkingsbeschikking en de inwerkingtreding daarvan; deze periode mag echter ook weer niet al te lang duren, mede gelet op de financiële verplichting van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet krachtens het vijfde lid. Daarom wordt in het vierde lid gekozen voor inwerkingtreding van een intrekkingsbeschikking op een termijn van ten hoogste tien werkdagen.

Vijfde lid

Dit lid regelt de rechtsgevolgen vanaf het tijdstip waarop een beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning is genomen. Die gevolgen zijn drieërlei.

1. Teneinde een administratieve chaos te voorkomen zijn individuele switches van leverancier vanaf dat tijdstip niet meer toegestaan. Grote aantallen individuele switches in een kort tijdsbestek kunnen immers niet op tijd worden verwerkt. Omdat in zo'n situatie enerzijds de leveringszekerheid ernstig gevaar loopt en anderzijds de noodzakelijke switch van het kleinverbruikersbestand ordelijk moet verlopen, is deze ingreep in de individuele vrijheid van de kleinverbruikers gerechtvaardigd.

2. In plaats daarvan wordt door de betrokken onderneming collectief, hetzij voor het hele klantenbestand, hetzij voor gedeelten daarvan, bezien of een andere vergunninghouder bereid en in staat is om het kleinverbruikersbestand over te nemen. Indien dat lukt komt er een nieuw contract tot stand tussen de kleinverbruiker en de betrokken nieuwe leverancier. De betrokken kleinverbruiker, die immers een nieuwe wederpartij krijgt «toebedeeld», heeft het recht om binnen drie maanden, desnoods in afwijking van de voorwaarden die zijn nieuwe leverancier hanteert, weer van leverancier te switchen. Wil hij na die drie maanden switchen dan dient dat overeenkomstig die voorwaarden te gebeuren.

3. Teneinde te voorkomen, dat de toeleveranciers van een vergunninghouder risico's lopen, waardoor de toelevering van gas in gevaar zou kunnen komen, neemt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, indien nodig, op verzoek van de vergunninghouder en/of diens bewindvoerder of curator de betalingsverplichting met betrekking tot de toelevering van gas over in de beperkte periode tussen het tijdstip waarop de intrekkingsbeschikking is genomen en dat waarop zij in werking treedt. Deze overname van de betalingsverplichting wordt alleen toegepast, indien de vergunninghouder, bewindvoerder of curator kan aantonen zelf niet in staat te zijn aan de betalingverplichting te voldoen. De mogelijk tot het overnemen van de betalingsverplichting dient uitdrukkelijk alleen aangewend te worden als de leveringszekerheid aan kleinverbruikers in gevaar komt. Deze mogelijkheid dient uiteraard besproken te worden in het tri-partite overleg, als bedoeld in artikel 3, derde lid.

Zesde lid

Het hierboven omschreven systeem heeft tot doel om, als de noodzaak tot intrekking van een vergunning is komen vast te staan, de klanten zoveel mogelijk reeds onder te brengen bij een andere vergunninghouder. Het is niet ondenkbaar dat er, op het moment waarop de intrekking daadwerkelijk wordt geëffectueerd, nog klanten over zullen zijn bij de betreffende leverancier. In dat geval moet de netbeheerder van het landelijk gastransportnet het resterende klantenbestand als het ware verdelen over de andere vergunninghouders, en wel naar rato van de aantallen kleinverbruikers die zij beleveren en het daarbij behorende gasvolume. Daardoor is enerzijds gewaarborgd, dat kleine vergunninghouders niet plotseling een grote groep klanten erbij krijgen, terwijl anderzijds de «verdeling» over de vergunninghouders plaatsvindt aan de hand van een objectief criterium. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet coördineert deze verdeling, de uitvoering berust bij de regionale netbeheerders. De betrokken kleinverbruikers worden via de netbeheerders of de nieuwe vergunninghouder op de hoogte gesteld van het feit, dat hun gasleverantie voortaan door een ander zal geschieden.

De minister (en namens hem de DTe) kan bepalen dat een andere wijze van verdeling plaatsvindt.

Om zo min mogelijk verstoring in de ondernemingsactiviteit van de overnemende vergunninghouders te laten ontstaan, is bepaald dat de verplicht geswitchte klanten tegen tarieven en voorwaarden van de overnemende leverancier zullen worden beleverd. Dat is mede gerechtvaardigd, omdat de klant het recht heeft om ná de overstap naar de hem toegewezen leverancier (zo nodig in afwijking van de bij deze geldende opzegtermijn) binnen drie maanden weer over te stappen op een leverancier naar zijn eigen keuze.

Zevende lid

De te zijnen laste blijvende kosten van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet worden verhaald door een eenmalige opslag op de kleinverbruikerstarieven; de netbeheerder van het landelijk gastransportnet berekent daartoe de grootte van de opslag; de vergunninghouders zijn verplicht de opslag bij hun kleinverbruikers in rekening te brengen en die op hun beurt af te dragen aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. De vergunninghouder is hiervoor de aangewezen partij, omdat het (gedeeltelijk) om de kosten voor geleverd gas aan kleinverbruikers gaat. De kosten die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet eventueel maakt, worden zodoende over alle kleinverbruikers verdeeld. Het voorkomen van leveringsonderbrekingen als gevolg van een faillissement is immers in ieders voordeel, ook in het voordeel van leveranciers (en daarmee hun afnemers) zonder betalingsproblemen, vanwege de onderlinge afhankelijkheid zoals geschetst in paragraaf 2.

Achtste lid

Als ondanks de maatregelen in dit artikel er onvoldoende gas geleverd dreigt te worden in de periode tussen de intrekkingsbeschikking en feitelijke intrekking, stelt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet naar vermogen gas ter beschikking aan de vergunninghouder. Op de kosten, voortvloeiend uit deze verplichting is het zevende lid van toepassing.

Artikel 4

Deze bepaling strekt ertoe, door aanvulling van het Besluit vergunning levering gas aan kleinverbruikers, te bewerkstelligen dat de maatregelen opgenomen in artikel 3 (met name de collectieve in plaats van individuele leverancierswisseling en de opslag krachtens het zevende lid) ook privaatrechtelijk doorwerken. In een leveringscontract zal moeten worden opgenomen dat in een geval waarop artikel 3 betrekking heeft, geen éénzijdige beëindiging door de kleinverbruiker mag plaatsvinden en dat hem een nieuwe leverancier kan worden toegewezen. Afnemers zullen dan vooraf ingestemd hebben met een overdracht naar een andere vergunninghouder in het geval dat de vergunning wordt ingetrokken.

Tevens wordt – teneinde de werking van de maatregelen in de gevallen waarop artikel 3 betrekking heeft te versterken en de risico's voor de leveringszekerheid nog verder te minimaliseren – bepaald, dat de gas-inkoopcontracten geen bedingen mogen bevatten die meebrengen dat zij in die gevallen kunnen worden opgeschort of ontbonden; de toelevering van gas (met betrekking waartoe in artikel 3 ook een financiële faciliteit wordt geregeld) moet zoveel mogelijk worden gecontinueerd.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Stb. 2003, 234.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 mei 2004, nr. 89.

Naar boven